ECLI:NL:GHSHE:2022:128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
20-000024-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot bedreiging van burgemeester en reclasseringsmedewerker met dwang en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het plegen van een poging tot het beperken van de vrijheid van de burgemeester en een medewerker van de reclassering door middel van bedreigingen. De verdachte heeft hen e-mailberichten gestuurd waarin hij dreigde met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van 1 jaar met de slachtoffers. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging voor een van de feiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldaan was aan het klachtvereiste. De verdachte heeft in hoger beroep verzocht om matiging van de straf, maar het hof heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en het justitieel verleden van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigen. Het hof heeft de opgelegde straf en de motivering daarvan herzien, maar het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000024-21
Uitspraak : 19 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-060086-20 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de officier van justitie ter zake van feit 6 niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging, de verdachte van feit 5 vrijgesproken en de overige vier feiten bewezenverklaard, die gekwalificeerd als
  • ‘poging tot een ander door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden’ (feit 1),
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 2),
  • ‘poging tot een ander door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden’(feit 3), en
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 4),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is ten aanzien van de feiten 1 en 3 de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende – kort gezegd – een contactverbod met [aangever 1], burgemeester van de [gemeente], en [aangever 2], medewerker van de [reclassering], voor de duur van 1 jaar. Per overtreding is daarbij de duur van de vervangende hechtenis bepaald op 7 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte met betrekking tot het onder feit 5 tenlastegelegde niet-ontvankelijk zal verklaren, het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 6 tenlastegelegde niet-ontvankelijk zal verklaren en het vonnis van de rechtbank voor het overige met aanvulling van de gronden zal bevestigen.
Namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 5 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering en met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het onder feit 6 tenlastegelegde, nu het tenlastegelegde een klachtdelict betreft en niet is voldaan aan het vereiste dat door degene tegen wie het misdrijf is gepleegd (tijdig) een klacht is ingediend.
Nu de verdachte onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld, ligt het onder feit 6 tenlastegelegde aan het oordeel van het hof voor.
Ingevolge de artikelen 266 juncto 269 van het Wetboek van Strafrecht is het tenlastegelegde feit enkel vervolgbaar op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging.
Op grond van artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de klacht mondeling of schriftelijk gedaan bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de klachtgerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier is gebleken dat door [naam 1] namens de [gemeente] aangifte en klacht is gedaan van belediging door de verdachte jegens [naam 2]. Het hof is niet gebleken dat [naam 2], tegen wie het delict zou zijn gepleegd, zelf de wens heeft gehad tot strafvervolging van de verdachte.
Nu het hof niet is gebleken dat [naam 1] door [naam 2] gevolmachtigd is tot het doen van aangifte en klacht, zal het hof het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk verklaren.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft in hoger beroep verzocht om matiging van de in eerste aanleg opgelegde taakstraf en de verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om [aangever 1], de burgemeester van [gemeente], en [aangever 2], medewerker van de reclassering, op een wederrechtelijke manier in hun vrijheid van handelen te beperken door met bedreigingen dwang ten aanzien van hen en hun handelen uit te oefenen. Daarnaast heeft verdachte voornoemde personen rechtstreeks bedreigd door hen emailberichten te sturen waarin hij telkens dreigde met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Zowel [aangever 1] als [aangever 2] zijn personen die werkzaam zijn in de (semi) publieke sector. Uit het dossier volgt dat de door de verdachte gestuurde e-mailberichten een grote impact hebben gehad op hen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich op een onacceptabele agressieve wijze persoonlijk tot de burgemeester als ambtsdrager en vertegenwoordig van het openbaar bestuur alsmede een medewerker van de reclassering die zich bezighield met de behandeling van de verdachte heeft gericht. Zijn gedrag getuigt niet alleen van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, maar ook heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van voornoemde personen.
Anders dan door de verdachte is betoogd is het hof van oordeel dat ondanks dat deze feiten besproken zijn in het kader van een andere procedure, waarin moest worden beslist over de al dan niet verlenging van een de verdachte eerder opgelegde TBS met voorwaarden, daarmee geen rechterlijk oordeel is gegeven over de strafbaarheid van de feiten en die van de verdachte. Er stond het openbaar ministerie dan ook niets in de weg om over te gaan tot het vervolgen van de verdachte.
Voor zover de verdachte deze emailberichten heeft gestuurd uit onvrede over het verloop van de hem toentertijd opgelegde TBS met voorwaarden, biedt dat geen enkele rechtvaardiging voor zijn strafbare gedragingen zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 november 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder en herhaaldelijk onherroepelijk is veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten. In 2012 hebben meerdere belagingen zelfs geleid tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en TBS met voorwaarden. Die maatregel is in inmiddels geëindigd. Voorts is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 60 uren voorwaardelijk subsidiair 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Daarnaast zal het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opleggen, in de vorm van een contactverbod met [aangever 1], burgemeester van de [gemeente], en [aangever 2], medewerker van de [reclassering]. Het hof heeft daarbij gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde. De verdachte zal worden bevolen zich gedurende 1 jaar te onthouden van enig contact met [aangever 1] en [aangever 2] op de wijze zoals in het dictum is vermeld. Aan deze maatregel zal een vervangende hechtenis worden gekoppeld van 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aanvulling toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof voegt aan de door de rechtbank aangehaalde artikelen artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde strafmotivering en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 6 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de in de tenlastelegging genoemde en aan veroordeelde bekende personen
[aangever 1], burgemeester van de [gemeente], en [aangever 2], medewerker van de [reclassering], contact met de [aangever 1] in de hoedanigheid van burgemeester voor publiekrechtelijke doeleinden mag enkel geschieden via de advocaat van de veroordeelde;
beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan;
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een totale duur van ten hoogste
6 (zes) maanden.
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans en mr. M.K. Klompe, griffiers,
en op 19 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. von Hebel is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.