ECLI:NL:GHSHE:2022:1265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
20-001885-21 (PROMIS)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake afpersing met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in een huis van bewaring, was in eerste aanleg veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij twee pogingen tot afpersing. De eerste poging vond plaats op 13 september 2020 bij een tankstation in Krabbendijke, waar de medeverdachte met een vuurwapen de medewerkster dreigde en om geld vroeg. De verdachte was als bestuurder van de auto betrokken, maar ontkende voorafgaand aan de overval op de hoogte te zijn geweest van de plannen van de medeverdachte. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van dit feit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de tweede poging tot afpersing op 23 augustus 2020 in Rucphen, waarbij de verdachte samen met anderen de medewerkster van een tankstation onder bedreiging van geweld dwong tot het afgeven van geld. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van het plan en dat zijn rol in de uitvoering van de overval niet te verwaarlozen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001885-21
Uitspraak : 6 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juli 2021 met parketnummer 02-230737-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 20-001238-18 en 02-170800-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans verblijvende in PI Zuid West – Huis van Bewaring De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met:
‒ inbegrip van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 20-001238-18 en 02-170800-20;
‒ uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van
2 jaren en met de door de reclassering in het rapport van 22 maart 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft:
‒ primair integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit;
‒ subsidiair, in het geval van enige strafoplegging, verzocht om een forse voorwaardelijke gevangenisstraf;
‒ verzocht de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-170800-20 niet-ontvankelijk te verklaren;
‒ verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-001238-18 af te wijzen (gelet op de bepleite vrijspraak).
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na aanpassing ex art. 314a Sv van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 juli 2021 – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of aan BP tankstation [bedrijf] toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), samen met zijn mededader(s), als bestuurder van een auto (voorzien van valse kentekenplaten) naar voornoemd tankstation ( [bedrijf] ) is gereden en/of (vervolgens) in de auto heeft gewacht, terwijl zijn mededader is uitgestapt en met een bivakmuts en daaroverheen een capuchon op het tankstation is binnen gegaan en aldaar aan de medewerkster van het tankstation, voornoemde [slachtoffer 1] , dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of haar daarbij dreigend de woorden "money money", althans woorden van gelijke aard of strekking, heeft toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 13 september 2020 te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of aan BP tankstation [bedrijf] toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of aan hem, verdachte, met een bivakmuts en daaroverheen een capuchon op het voornoemde tankstation is binnen gegaan en aldaar aan de medewerkster van het tankstation, voornoemde [slachtoffer 1] , dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of haar daarbij dreigend de woorden "money money" heeft toegevoegd, althans woorden van gelijke aard of strekking heeft toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk als bestuurder van een auto (voorzien van valse kentekenplaten) die [medeverdachte 1] naar voornoemd tankstation te rijden en/of vervolgens aldaar op hem te wachten, teneinde hem met de buit te kunnen vervoeren;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Rucphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of aan tankstation BP [bedrijf] toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door die [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen “money, money” en/of “faster, faster”;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] op of omstreeks 23 augustus 2020 te Rucphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of aan tankstation BP [bedrijf] toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of die [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s), door die [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen “money, money” en/of “faster, faster” tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk zijn auto voor het vervoer naar het tankstation ter beschikking te stellen en/of aan die [medeverdachte 3] zijn schoenen te geven, zodat die [medeverdachte 3] harder kon lopen (dan op slippers).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1
Uit het dossier volgt dat op 13 september 2020, omstreeks 02.00 uur, bij tankstation ‘ [bedrijf]
’ te Krabbendijke een poging tot afpersing is gepleegd. De dader is het tankstation
binnen gegaan met een op een vuurwapen lijkend voorwerp en heeft dit op aangeefster [slachtoffer 1] gericht. De dader heeft “money, please!” geroepen, maar omdat [slachtoffer 1] weg is kunnen komen, is de dader zonder buit vertrokken en is de overval bij een poging gebleven.
De verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de poging tot afpersing op 13 september 2020 heeft gepleegd. De moeder van [medeverdachte 1] heeft op de camerabeelden van de overval de jas en schoenen van de dader herkend als die van haar zoon. [medeverdachte 2] , medeverdachte met betrekking tot feit 2, heeft [medeverdachte 1] herkend op diezelfde camerabeelden. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de poging tot afpersing feitelijk heeft gepleegd.
Nu voorts kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] naar het desbetreffende tankstation is gereden en dat de verdachte de bestuurder van de auto was, ziet het hof zich – net als de rechtbank in eerste aanleg – voor de vraag gesteld of de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de door [medeverdachte 1] gepleegde poging tot afpersing.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] samen met de verdachte, in de Volkswagen Golf van de verdachte, naar het tankstation is gereden. Uit de camerabeelden die zijn gemaakt op het moment van het tenlastegelegde feit, blijkt dat de verdachte in eerste instantie zijn auto in de parkeervakken tot stilstand heeft gebracht, maar dat hij, op het moment dat [medeverdachte 1] het tankstation binnenloopt, achteruit is weggereden uit het parkeervak en dat hij vervolgens dicht naast het tankstation met zijn auto stil is gaan staan. Op het moment dat [medeverdachte 1] het tankstation weer verlaat, staat de auto van de verdachte voor hem gereed, met het bijrijdersportier geopend. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte als bestuurder van het voertuig ervoor heeft gezorgd dat de medeverdachte direct kon instappen, zodat de plaats van het delict zo snel mogelijk verlaten kon worden.
Anderzijds heeft de verdachte van meet af aan ontkend dat hij wist dat [medeverdachte 1] het tankstation wilde overvallen – hij dacht dat [medeverdachte 1] alleen drinken zou gaan halen – en dat hij pas naderhand van de poging tot afpersing op de hoogte is geraakt. Dit volgt ook uit de verklaring van [medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat hij een uur na de mislukte overval telefonisch contact heeft gehad met de verdachte en dat de verdachte hem toen heeft verteld dat [medeverdachte 1] , zonder muts op, drinken wilde gaan halen in het tankstation en dat hij terugkwam met een bivakmuts op zijn hoofd, de auto van de verdachte in is gesprongen en dat hij tegen de verdachte heeft geroepen: “rijden, rijden, rijden!”. Ook zou de verdachte tegen [medeverdachte 2] hebben verteld dat hij toen uit paniek is weggereden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat de verdachte tevoren wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat [medeverdachte 1] het tankstation zou gaan overvallen, laat staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De verdachte zal derhalve van zowel het onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen) als het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid) worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2020 te Rucphen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, die aan tankstation BP [bedrijf] toebehoorde, door die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen “money, money” en “faster, faster”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 340-342, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] , mede namens BP [bedrijf] :
(pagina 340)
Op zondag 23 augustus 2020 was ik werkzaam bij de BP [bedrijf] gelegen aan [adres] . Het officiële adres is [adres] . (…) Omstreeks 02.30 uur zat ik achter de balie. (…) Ik zag in mijn linker ooghoek iemand aan komen rennen. (…) Ik keek even weg, toen ik weer opkeek stond de persoon, een man, al aan de kassa. Hij droeg blauwe rubberen tuinhandschoenen. Ook droeg hij een zwarte bivakmuts over zijn hoofd. (…) Hij had een rood plastic tasje bij waar hij het geld in stopte. (…) Toen hij aan de kassa stond, hoorde ik dat hij riep: “Money, money.” Ik zag dat hij een voorwerp in zijn rechter hand hield. Ik zag dat dit een pistool was. Het pistool was zwart van kleur en had een ronde loop met daar omheen een vierkante slede. De loop stak iets uit de voorzijde van het pistool.
(pagina 340-341)
Ik zag en hoorde dat hij met het pistool tegen het raam aan sloeg.
(pagina 341)
Toen hij met het pistool tegen het raam aan sloeg, hoorde ik een zwaarder geluid. Ik had het idee dat dit een echt pistool was. Ik hoorde dat hij weer riep: “Money, money.” Volgens mij riep hij daarna: “Faster, faster.” (…) Ik heb al het briefgeld uit de lade gepakt en heb dit door een opening onder het glas naar hem toegeschoven. Ik denk dat het ongeveer 300 à 500 euro was. (..) Toen ik de eerste briefjes in de lade deed, zag ik dat hij gelijk het geld pakte.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 225-231, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] :
(pagina 227)
Ik werd op een dag gebeld door [verdachte] . (…) [verdachte] vroeg of we wilden komen BBQ-en bij [medeverdachte 2] . Toen we daar kwamen, zat [medeverdachte 5] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) daar al. (…) Ik ben daar met [verdachte] naartoe gegaan. [medeverdachte 6] was daar ook aanwezig. (…) We zijn echt vrienden en helpen elkaar als het nodig is. Op een dag na de BBQ kwam ik bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zat daar ook. (…) Toen we daar zaten, kwamen er jongens aan en die zeiden dat [medeverdachte 5] was weggegaan bij een motorclub en ze gingen [medeverdachte 5] een boete opleggen van 2.000 euro en die moest [medeverdachte 5] binnen 1 week voldoen. [medeverdachte 5] zei dat dat niet lukte en toen zeiden de jongens dat hij het in 3 weken voldaan moest hebben. Ik en [medeverdachte 2] werden door die jongens ook aangesproken dat wij borg zouden staan voor [medeverdachte 5] . (...) Ze hebben gezegd jij staat borg. Als hij het niet kan betalen dan komen we het bij jou halen. De dag voordat die mannen het geld moesten hebben zaten we bij elkaar erover te praten en daar waren bij aanwezig [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en ik. (…) We gingen vervolgens met zijn 6-en met de auto van [verdachte] (…) een rondje rijden. Dit is een zwarte VW golf. [medeverdachte 5] vroeg aan mij of ik de snelste was.
(pagina 227-228)
Ik zei dat ik waarschijnlijk wel de snelste was.
(pagina 228)
[medeverdachte 5] zei dat ik de BP moest gaan overvallen. Ik wilde dit niet, maar (…) er werd door [medeverdachte 5] gezegd dat ik dit ging doen. We zijn naar de BP gereden. [medeverdachte 4] stond op de wacht en gaf me een klap dat ik moest gaan. Ik loop naar de deur. Ik loop naar binnen, met het nepwapen dat ik van [medeverdachte 5] gekregen had. Ik stak het wapen naar voren en tikte op het raam van de kassa en ik riep: “Money, Money”. (…) Ik kreeg geld van die jongen. (…) Iedereen was meegegaan en ze zeiden als we gaan, dan met zijn allen. (…) Ik had witte Nike schoenen aan van [verdachte] want ik had slippers aan. Ik had een bivakmuts op van [medeverdachte 5] en de handschoenen waren ook van [medeverdachte 5] . Dit waren van die glimmende blauw of groene handschoenen. (…) We reden bij Bergen op Zoom op de snelweg bij de trajectcontrole. Toen werd door [medeverdachte 5] geroepen dat we de BP [adres] gingen overvallen. (…) We hebben de afslag ervoor genomen. Ik geloof dat dit [adres] is. We zijn parallel gaan rijden en gestopt bij het doorgangetje vanaf de parallelweg naar het tankstation. Ik ben uit de auto gegaan en [medeverdachte 4] liep met mij mee. [verdachte] stapt uit om met mij van schoenen te wisselen. Toen we de afslag van de snelweg namen, kreeg ik van [medeverdachte 5] het pistool, bivakmuts en handschoenen.
(pagina 229)
Ik liep met [medeverdachte 4] naar het parkeerterrein van de vrachtwagens. [medeverdachte 4] klapte in zijn handen en riep dat ik moest gaan. (…) Ik had trouwens ook nog een rode plasticzak gekregen van [medeverdachte 5] om het geld in te kunnen doen. Ik liep via de schuifdeuren naar binnen en ik liep gelijk naar de kassa. Ik loop met dat wapen naar voren en tikte met het wapen op het raam en riep: “Money, money”. (…) Toen ik om het geld vroeg, gaf die jongen het door de la aan mij. (…) Ik heb dat geld in de auto rond gegooid. Ik had dat geld in mijn handen en heb mijn handen omhoog gedaan en los gelaten. (…) Ik heb de schoenen aan [verdachte] terug gegeven.
(pagina 230)
Ik was de enige die er tegen inging (
het hof begrijpt: tegen het plan dat er een overval gepleegd zou worden) en aangaf dat ik het niet wilde. Maar ze bleven maar op me inpraten en heb ik het uiteindelijk gedaan.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 4] ?
A: Doorslaggevend. Hij gaf mij de klap om te gaan. (…)
V: [verdachte] ?
A: Schoenen
V: [medeverdachte 2] ?
A: Meegegaan. Als we gaan, gaan we met zijn allen.
V: [medeverdachte 5] ?
A: Opdrachtgever.
V: Jezelf?
A: Stomme sukkel. Daad van wanhoop.
V: [medeverdachte 6] ?
A: Er bij geweest.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 117-126, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] (roepnaam [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 2] :
(pagina 121)
We waren met meerdere jongens. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , dat is een Belg. Ik was samen met [verdachte] . (…) [medeverdachte 3] is de overvaller. (…) [medeverdachte 6] was de bestuurder van die Golf. [medeverdachte 3] heeft handschoenen aan, van die blauwe rubberen handschoenen. [medeverdachte 3] ging met een vuurwapen, het was een alarmpistool. Hij gaat de pomp in. Ze hebben eerst een paar rondjes gelopen. [medeverdachte 4] ging op de uitkijk staan. (…) Toen hadden ze de daad gedaan en dat was het eigenlijk.
(pagina 122)
We zijn allemaal vrienden. Er was een afspraak (…).
V: Van te voren wist je dus al wat ze gingen doen?
A: Ja, wat ze van plan waren.
V: Wie wisten dat allemaal?
A: Alle zes de jongens. (…)We hebben dat ding (
het hof begrijpt: het alarmpistool) met zijn allen gezien. Dat is echt een alarmpistool, maar het lijkt wel levensecht.
(pagina 123)
V: (…) Heb jij een beloning gekregen van de buit van deze overval?
A: Ja, benzinegeld (...) Iets van 50 euro ofzo. Dat kregen [verdachte] en ik samen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 136-138, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] (roepnaam [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 2] :
(pagina 137)
V: De overvaller had de schoenen aan van [verdachte] . Hoe kan dat?
A: Ik weet dat [verdachte] zijn schoenen aan [medeverdachte 3] had gegeven, want [medeverdachte 3] moest gaan rennen. [verdachte] ( [verdachte] ) heeft toen de slippers van [medeverdachte 3] aangedaan.
V: Waarom moest [medeverdachte 3] gaan rennen?
A: Dat weten we allemaal wel denk.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 231A-231E, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] :
(pagina 231C)
V: Lag [verdachte] onderweg te slapen?
A: Nee. (…) Hij reageerde wel alert op wat er gezegd werd.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 66-73, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(pagina 67)
V: We zouden eerst even willen weten van jouw roepnaam is.
A: [verdachte] . Ik word ook wel eens [verdachte] genoemd.
(pagina 68)
V: We willen nog even met jou terug naar de overval op het tankstation van 23 augustus 2020. Je zei dat [medeverdachte 3] deze overval had gepleegd. Dat klopt?
A: Ja, dat klopt.
V: Waar was jij op dat moment?
A: Ik was in de auto. (…) Ik zat achter in de auto.
(pagina 69)
V: [medeverdachte 2] verklaart dat hij samen met jou in een auto zat. Wat kun je daarover verklaren?
A: Ja dat klopt. We zaten met z’n zessen in de auto.
(pagina 70)
V: Wat was de buit van die overval?
A: 375 euro. Zoveel was het.
(…)
V: Wie hebben er nog meer geld gekregen?
A: [medeverdachte 3] sowieso, vijftig euro.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 237-243, voor zover inhoudende als verklaring van de [medeverdachte 6] :
(pagina 240)
We waren bij elkaar gekomen in de avond die dag, omdat een vriend destijds werd bedreigd. Deze vriend was [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] moest 2.000 euro betalen aan iemand. (…) We zijn toen gaan rijden. Ik reed, omdat ik niet gedronken had. Ik hoorde dat er op de achterbank werd gesproken om iets of iemand te overvallen. (…) Dat was om de schuld van [medeverdachte 5] af te lossen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder 2 primair (en subsidiair) tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de overval is gepleegd door de medeverdachte [medeverdachte 3] en dat de verdachte, ten tijde van die overval, slechts als passagier en half slapend achterin in de auto heeft gezeten, niet wetende dat [medeverdachte 3] de overval zou gaan plegen. Niet is gebleken dat de verdachte wist waarom er een schoenenwissel met [medeverdachte 3] heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte het wapen, de bivakmuts en de handschoenen heeft gezien. Mede gezien zijn slaperige en dronken toestand, wist de verdachte niet dat [medeverdachte 3] moest gaan rennen op zijn schoenen en waarom hij dat moest doen. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de overval en daarin ook geen rol gehad. Het medeplegen van de overval kan derhalve niet worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de hiervoor opgenomen en uitgewerkte bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 3] op 23 augustus 2020 bij tankstation BP [bedrijf] te Rucphen een overval heeft gepleegd. [medeverdachte 3] is het tankstation binnen gegaan met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft hiermee op het raam bij de kassa getikt en “money, money” geroepen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens een geldbedrag van [slachtoffer 2] , de medewerker van het tankstation, gekregen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan voorts worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] met een aantal vrienden per auto naar het desbetreffende tankstation is gereden. In die auto zat ook de verdachte. Het hof ziet zich derhalve voor de vraag gesteld wat de betrokkenheid van de verdachte is geweest bij de door [medeverdachte 3] gepleegde afpersing.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een vriendengroep, waarvan ook de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten. Op enig moment is [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 5] op bezoek en is die [medeverdachte 5] toen bedreigd door een aantal jongens van een motorclub. [medeverdachte 5] moest binnen drie weken een bedrag van € 2.000,00 aan die jongens betalen. Ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werden aangesproken: als [medeverdachte 5] niet zou betalen, zouden de jongens het bedrag bij hen komen halen.
De dag voordat de betalingstermijn zou verstrijken, zijn de verdachte en de medeverdachten bij elkaar gekomen en zijn zij vervolgens een rondje gaan rijden met de auto van de verdachte, een zwarte Volkswagen Golf, bestuurd door [medeverdachte 6] . Iedereen in de auto wist dat de schuld van [medeverdachte 5] op korte termijn moest worden betaald en dat, om aan het geld te komen, het BP tankstation, overvallen zou worden. Bij alle inzittenden, en dus ook bij de verdachte, was derhalve sprake van wetenschap van het plan om het tankstation te overvallen.
Bij de voorbereiding en uitvoering van de overval op het tankstation hebben de verdachte en de medeverdachten allen een bepaalde rol dan wel taak gehad. Allereerst zijn zij allemaal meegegaan naar de plaats van het delict: het tankstation BP [bedrijf] te Rucphen. Zoals door [medeverdachte 3] is verklaard, leefde bij iedereen in de auto de opvatting ‘als we gaan, dan gaan we met z’n allen’. De verdachte heeft ingestemd met de omstandigheid dat zijn auto gebruikt zou worden om naar het tankstation te rijden. [medeverdachte 6] was de bestuurder van de auto, omdat hij niet gedronken had. In de auto is vervolgens besproken wie het snelste van hen kon rennen en geconcludeerd werd dat dit [medeverdachte 3] was. Hij was daarom degene die de overval daadwerkelijk moest uitvoeren en dit heeft hij ook gedaan. [medeverdachte 5] is degene geweest die een schuld had bij de jongens van de motorclub en die met het plan om het tankstation te overvallen is gekomen. Tevens heeft hij een bivakmuts, handschoenen, een plastic zak en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [medeverdachte 3] gegeven om te gebruiken bij de overval. Bij het tankstation is de verdachte uit de auto gestapt om zijn schoenen te wisselen met de slippers van [medeverdachte 3] , omdat laatstgenoemde moest kunnen rennen. [medeverdachte 4] is vervolgens met [medeverdachte 3] meegelopen, heeft op de uitkijk gestaan en heeft [medeverdachte 3] een klap gegeven op het moment dat hij het tankstation naar binnen moest gaan. [medeverdachte 3] heeft vervolgens de overval gepleegd, is weer in de auto gestapt en zij zijn
gezamenlijk weer vertrokken. Ten slotte is de buit verdeeld, waarin ook de verdachte heeft gedeeld.
De verklaring van de verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij niets heeft meegekregen van het plan om het tankstation te overvallen en pas achteraf heeft beseft dat er een overval was gepleegd, acht het hof – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – ongeloofwaardig. Het hof schuift dat deel van de verklaring van de verdachte derhalve ter zijde.
Het hof overweegt voorts dat het beschikbaar stellen van (meer) geschikte schoenen om sneller of gemakkelijker te kunnen wegrennen, anders dan door de verdediging is betoogd, wel degelijk een significante bijdrage aan het delict oplevert en niet slechts een symbolische handeling is. Bovendien was, naar het oordeel van het hof, bij de verdachte en de medeverdachten sprake van een vooropgezet plan om het tankstation te overvallen teneinde geld te verkrijgen om de schuld van [medeverdachte 5] af te lossen. Die schuld werd opgevat als een gezamenlijk probleem en alle verdachten zouden dit dan ook gezamenlijk oplossen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat sprake was van een duidelijk afgesproken, min of meer inwisselbare onderlinge taakverdeling. Dat [medeverdachte 3] uiteindelijk degene is geweest die de overval feitelijk heeft uitgevoerd, is slechts gelegen in de omstandigheid dat hij de snelste van de groep was. [medeverdachte 3] werd derhalve vanuit de groep naar voren geschoven. Hieruit kan worden afgeleid dat een van de andere medeverdachten de daadwerkelijke uitvoering van de overval voor zijn rekening zou hebben genomen, indien diegene de snelste was geweest. Het hof stelt derhalve, net als de rechtbank, vast dat sprake is geweest van gezamenlijk optrekken tussen de verdachte en de medeverdachten met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan en het oplossen van een gezamenlijk probleem. In het licht van dat gezamenlijke plan zijn de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De intellectuele en materiële bijdragen van de verdachten zijn van voldoende gewicht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de afpersing tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een tankstation, waarbij een geldbedrag is afgeperst. Het behoeft geen betoog dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft de verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Dergelijke feiten hebben niet alleen een grote impact op de slachtoffers, maar zorgen bovendien voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2022, reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld, deels uit de periode 2009-2010. Ook volgt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft voorts gelet op en aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In die oriëntatiepunten wordt voor een overval op een tankstation met licht geweld (een enkele ruk of duw) een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren als passend beschouwd en voor een overval op een tankstation met ‘ander’ geweld een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Aangezien in het onderhavige geval sprake is van bedreiging met een vuurwapen, het in vereniging plegen van de overval en dat bij de verdachte sprake is van enige, deels oudere vermogensdocumentatie, neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren (oftewel 36 maanden) als uitgangspunt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om een gedeelte van die straf, te weten 15 maanden, voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering in het rapport van 22 maart 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Onder parketnummer 20-001238-18
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoer-legging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018 onder parketnummer 20-001238-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken dient te worden gelast.
Onder parketnummer 02-170800-20
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft voorts gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan de verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
Het hof heeft, met de rechtbank, vastgesteld dat voornoemde voorwaardelijke straf is opgelegd bij vonnis van 27 oktober 2020 en daarmee nádat het onder 2 bewezenverklaarde feit door de verdachte is gepleegd. De omstandigheid dat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit doet zich derhalve niet voor. Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
‒ zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4818 CJ Breda en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt;
‒ zijn medewerking zal verlenen aan een behandeling door een ambulante forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van de verdachte, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
‒ zal verblijven in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
‒ zijn medewerking zal verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
‒ zijn medewerking zal verlenen aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (middels een blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018, met parketnummer 20-001238-18, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-170800-20.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 6 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het eindproces-verbaal met dossiernummers 2020241885 / ZB1R020088 / 2020221964 / ZB2R020079 / 2020315847 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, sluitingsdatum 21 oktober 2020, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 521. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.