ECLI:NL:GHSHE:2022:1263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
20-002066-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot grote hoeveelheden softdrugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [adres], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van replica's van vuurwapens. Het hoger beroep is ingesteld tegen de veroordeling met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 en 4, die betrekking hebben op het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen.

Het hof heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de vrijspraken van de rechtbank voor de feiten 3 en 4 als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep tegen deze vrijspraken. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4 bevestigd. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in zijn coffeeshop, wat in strijd is met het gedoogbeleid. Het hof heeft de opgelegde straf van 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, bevestigd, en benadrukt dat de verdachte een gewaarschuwd man is, gezien zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De beslissing van het hof is genomen op 6 april 2022 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002066-20
Uitspraak : 6 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 september 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-223675-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [erflaatster] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlaste-gelegde, te weten telkens opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de onder 5 en 6 tenlastegelegde feiten: kort gezegd het voorhanden hebben van een replica van een pistool (feit 5) en een replica van een shotgun (feit 6). Van de desbetreffende wapens heeft de rechtbank de onttrekking aan het verkeer gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is op 29 september 2020 onbeperkt ingesteld maar in de akte rechtsmiddel “gedeeltelijke intrekking” d.d. 10 december 2020 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De door de rechtbank genomen beslissing op het beslag, betrekking hebbende op de feiten 5 en 6 (van welke feiten de verdachte in eerste aanleg integraal is vrijgesproken), is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 29 september 2020 richt het door de verdachte ingestelde hoger beroep zich wel tegen de partiële vrijspraken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, voor zover het telkens betreft het ‘bereiden en/of bewerken en/of verwerken’ van de aangetroffen shag/hennep. Het hof is, met de verdediging en de advocaat-generaal, van oordeel dat deze partiële vrijspraken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat tegen die beschermde vrijspraken is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover nog aan de orde, zal vernietigen en – te dien aanzien opnieuw rechtdoende – bewezen zal verklaren hetgeen onder de feiten 1, 2, 3 en 4 aan de verdachte is tenlastegelegd (met aanpassing van de door de rechtbank ten aanzien van de feiten 3 en 4 bewezen geachte hoeveelheid verdovende middelen) en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht om – gelet op de “achterdeurproblematiek” van coffeeshops – toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de motivering van het bewijs en de opgelegde straf.
Aanvullende motivering van het bewijs
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog opgemerkt dat de door de rechtbank onder 3 en 4 bewezenverklaarde hoeveelheden verdovende middelen niet juist zijn. De hoeveelheden moeten naar beneden worden bijgesteld, omdat bij het gewicht van de hennep ook de shag, vloeitjes en filters zijn meegewogen. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep achter die opmerking geschaard.
Het hof overweegt dat onder 3 is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van in totaal ongeveer 8322 gram voorgedraaide joints inhoudende shag/hennep aanwezig heeft gehad en dat onder 4 is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van in totaal ongeveer 11611 gram shag met hennep aanwezig heeft gehad. Het hof volgt de verdediging en de advocaat-generaal derhalve niet in de stelling dat de bewezenverklaarde hoeveelheden zien op alleen de hennep. Het hof kan zich dan ook vinden in hetgeen door de rechtbank bewezen is geacht en bevestigt die bewezenverklaring integraal.
Aanvullende motivering van de opgelegde straf
Het hof bevestigt in hoger beroep de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof acht die straf, net als de advocaat-generaal, passend en geboden. In aanvulling op de motivering van de rechtbank, waarachter het hof zich schaart, overweegt het hof nog als volgt.
De verdachte heeft zich als coffeeshophouder schuldig gemaakt aan het in de onmiddellijke
nabijheid van zijn coffeeshop aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid al dan niet bewerkte hennep en hasjiesj ten behoeve van die coffeeshop. Conform het geldende en bij
de verdachte ook bekende gedoogbeleid mag een coffeeshop een voorraad van 500 gram softdrugs hebben. De verdachte heeft deze hoeveelheid fors overschreden; er is immers ruim 39 kilo softdrugs en ruim 19 kilo met shag verwerkte softdrugs aangetroffen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een gevangenisstraf van 12 maanden voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de 25.000 en 250.000 gram. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat deze hoeveelheid betrekkelijk dicht tegen de ondergrens van deze marge aan ligt en dat bij de voorafgaande categorie (10.000 tot 25.000 gram) een gevangenisstraf van zes maanden het uitgangspunt is. Net als de rechtbank, ziet het hof geen aanleiding om van deze oriëntatiepunten af te wijken. Het hof overweegt, in aanvulling op hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft opgemerkt, nog dat voornoemde uitgangspunten zien op een ‘first offender’, terwijl de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2022, in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, eveneens in relatie met zijn coffeeshop. De verdachte was derhalve een gewaarschuwd man. Wetende van de forse straf die op dit handelen staat, heeft de verdachte desondanks een risico genomen door een veel grotere handelsvoorraad te hebben dan de gedoogde 500 gram. Bovendien blijkt uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij – indien de gemeente aan hem in de nabije toekomst weer een vergunning zou verlenen – voornemens is om op eenzelfde manier handel te drijven. Mede gelet hierop, is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr geen recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof gaat aan dat verzoek van de verdediging dan ook voorbij. De ernst van het feit is van dien aard dat een straf is aangewezen die vrijheidsbeneming medebrengt. Naar het oordeel van het hof kan ook in hoger beroep niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Met deze strafoplegging beoogt het hof de verdachte een duidelijk signaal voor de toekomst af te geven en een stok achter de deur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraken van hetgeen onder 3 en 4 is tenlastegelegd, voor zover het telkens betreft het ‘bereiden en/of bewerken en/of verwerken’ van de aangetroffen shag/hennep.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 6 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.