ECLI:NL:GHSHE:2022:1254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.299.210_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake inzage in onderzoeksresultaten tussen Swiss Sense B.V. en Polypreen België N.V.

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2022, betreft het een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen Swiss Sense B.V. en Polypreen België N.V. Swiss Sense, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Evers, vorderde inzage in bepaalde stukken die door Polypreen, vertegenwoordigd door mr. F. Arts, zouden zijn opgesteld in verband met een onderzoek naar de kwaliteit van geleverde matraskernen. Swiss Sense stelde dat deze matraskernen non-conform waren vanwege de aanwezigheid van dichloorbenzeen en had rechtmatig belang bij de gevraagde stukken.

Het hof oordeelde dat Swiss Sense voldoende rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage en dat de gevraagde stukken voldoende specifiek waren omschreven. Het hof wees de vordering tot afgifte van de testresultaten toe, maar wees de vordering tot het opleggen van een dwangsom af, in de veronderstelling dat Polypreen aan de veroordeling zou voldoen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 31 mei 2022 zou plaatsvinden.

De uitspraak benadrukt het belang van artikel 843a Rv, dat partijen in staat stelt om inzage te vorderen in documenten die relevant zijn voor hun rechtsbetrekking, mits zij een rechtmatig belang kunnen aantonen. Het hof concludeerde dat de gevraagde stukken relevant konden zijn voor de onderbouwing van de stellingen van Swiss Sense, en dat Polypreen onvoldoende gewichtige redenen had aangevoerd om aan de vordering te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.299.210/01
arrest van 19 april 2022
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
Swiss Sense B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.A.F. Evers te Eindhoven,
tegen
Polypreen België N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestiging/kantoorplaats], België,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2021 en herstelexploot van 3 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 januari 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante – Swiss Sense – als eiseres en geïntimeerde – Polypreen – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/350020 / HA ZA 19-571)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 13 april 2021;
  • het herstelexploot ex artikel 125 lid 5 Rv;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot het verstrekken van afschrift ex artikel 843a Rv met producties 27-33;
  • de antwoordconclusie in het incident met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Swiss Sense vordert dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
in het incident ex artikel 843a Rv
Polypreen beveelt om binnen tien dagen na het wijzen van dit arrest alle stukken (rapporten, resultaten en correspondentie) van en naar het externe onderzoeksbureau dat Polypreen heeft ingeschakeld voor een eerste onderzoek na de melding van BASF aan Swiss Sense, te verstrekken. Meer specifiek zijn bedoeld de onderzoeksresultaten – en alle stukken die daarop betrekking hebben – die op 12 oktober 2017 al bekend waren en die door Polypreen in de brief van 12 oktober 2017 (rov. 2.8 van het eindvonnis) worden genoemd. Zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat Polypreen niet volledig aan dit bevel voldoet, met veroordeling van Polypreen in de kosten van het incident,
in de hoofdzaak
I. het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 januari 2021 vernietigt, voor zover bestreden, en, opnieuw rechtdoende,
II. de vorderingen van Swiss Sense zoals vermeld in het petitum van de inleidende dagvaarding alsnog toewijst,
III. Polypreen veroordeelt om al hetgeen Swiss Sense ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Polypreen heeft voldaan (het hof begrijpt:) aan Swiss Sense terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling,
IV. Polypreen veroordeelt tot het betalen van de kosten van het geding in beide instanties, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten wanneer zij deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest heeft voldaan.
In het incident
3.2.
Swiss Sense heeft een incidentele vordering ex artikel 843a Rv aanhangig gemaakt. Zij stelt in de hoofdzaak (onder meer) dat de betreffende matraskernen op moment van levering aan Swiss Sense non-conform waren vanwege de aanwezigheid van een verhoogde hoeveelheid dichloorbenzeen. Zij stelt dat uit de aard, strekking en de resultaten van de verschillende onderzoeken en de verklaringen van onder meer Polypreen blijkt dat de producten die Polypreen aan Swiss Sense heeft geleverd, niet verhandelbaar en dus non-conform waren op het moment dat zij aan Swiss Sense werden geleverd. Daarom vordert Swiss Sense in dit incident een afschrift van alle stukken die betrekking hebben op de onderzoeksresultaten van het eerste onderzoek dat Polypreen heeft verricht nadat zij bericht had ontvangen van BASF over de verontreiniging. In de brief van 12 oktober 2017 noemt Polypreen wel de onderzoeksresultaten, maar zij deelt deze niet met Swiss Sense. Swiss Sense stelt dat informatie over de omvang van de overschrijding die uit de eerste tests naar voren is gekomen, relevant is voor de stelling van Swiss Sense dat de matraskernen van Polypreen zodanig verontreinigd waren dat ze dat ook nog waren op het moment dat ze door Polypreen aan Swiss Sense zijn geleverd. Swiss Sense stelt dat haar verzoek voldoet aan de vereisten van een vordering artikel 843a Rv. Swiss Sense stelt een rechtmatig belang te hebben bij de stuk(ken) in het kader van deze procedure tussen partijen en Polypreen beschikt over de gevorderde stukken.
3.2.
Polypreen voert daartegen aan dat Swiss Sense de stukken die zij wil inzien of waarvan zij afgifte vordert met naam en toenaam moet benoemen en zo concreet mogelijk moet omschrijven. Daaraan heeft Swiss Sense volgens Polypreen niet of onvoldoende voldaan. Het verzoek spreekt immers over “stukken “ en dat is volgens haar onvoldoende gespecificeerd. Voorts voert Polypreen aan dat Swiss Sense verzoekt om informatie waarover zij al beschikt, namelijk informatie over de hoeveelheid dichloorbenzeen in de aan haar geleverde producten. Swiss Sense heeft immers zelf Textile Lab opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Textile Lab heeft dat onderzoek uitgevoerd en uit het rapport blijkt volgens Polypreen dat in de aan Swiss Sense geleverde producten geen dichloorbenzeen is aangetroffen. De aan Swiss Sense geleverde producten voldeden ten tijde van de levering aan de Oeko-Tex norm. Dat betekent dat Swiss Sense geen (rechtmatig) belang heeft bij de vordering in het incident. Subsidiair wordt bezwaar gemaakt tegen de gevorderde dwangsom, althans de hoogte daarvan. Er is geen aanleiding die op te leggen.
Polypreen verzoekt het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Swiss Sense niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele vordering, danwel de vordering af te wijzen, met veroordeling van Swiss Sense in de kosten.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt.
3.4.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.5.
Het hof is van oordeel dat Swiss Sense de door haar verzochte stukken voldoende concreet heeft beschreven voor zover het gaat om de testresultaten zoals beschreven in de brief van 12 oktober 2017, namelijk
‘de eerste testen die we door een extern labo hebben laten uitvoeren’. Dit geldt ook voor de stukken die zien op uitslagen van emissietesten die op 12 oktober 2017 in uitvoering zijn en waarvan blijkens de brief van
19 oktober 2017 de testresultaten bekend zijn. Het bestaan van deze testresultaten is overigens door Polypreen niet betwist. Daarmee is naar het oordeel van het hof geen sprake van fishing expedition. De gevorderde stukken die zien op ‘correspondentie’ hebben weliswaar specifiek betrekking op de testresultaten, maar of (relevante) correspondentie is gevoerd en om welke correspondentie het zou moeten gaan is door Swiss Sense niet nader geconcretiseerd. Daarom zal het hof de vordering tot afgifte van correspondentie afwijzen.
Verder is niet in geschil dat tussen partijen sprake is van een rechtsbetrekking.
Voorts heeft Polypreen naar het oordeel van het hof geen, althans onvoldoende gewichtige, redenen aangevoerd waarom zij niet gehouden zou zijn aan de vordering te voldoen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat de verzochte stukken relevant kunnen zijn voor de onderbouwing van de stellingen van Swiss Sense. Polypreen heeft namelijk slechts aangevoerd dat dat Swiss Sense zelf ook een onderzoek heeft laten uitvoeren, maar zij heeft niet onderbouwd dat haar onderzoek daarmee niet meer relevant is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dit verweer dan ook onvoldoende onderbouwd. Verder heeft Swiss Sense aangegeven de stukken in deze procedure te willen overleggen in verband met haar stelling dat de matraskernen van Polypreen zodanig waren verontreinigd dat deze op het moment dat ze door Polypreen aan Swiss Sense zijn geleverd, ook nog verontreinigd waren. Dat die stelling beantwoord kan worden aan de hand van het onderzoeksrapport dat in opdracht van Swiss Sense is uitgevoerd, heeft Polypreen niet aangevoerd. Zij heeft alleen aangevoerd dat uit het onderzoek van Textile Lab blijkt dat op de aan Swiss Sense geleverde producten geen dichloorbenzeen is aangetroffen. Swiss Sense heeft op die stelling niet kunnen reageren, maar dat laat onverlet dat het gevorderde rapport mede in het licht van de mededeling in de brief van 12 oktober 2017 van belang kan zijn voor de onderbouwing van de stelling van Swiss Sense. Daarmee kan redelijkerwijs niet op voorhand worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
Dat brengt het hof tot de conclusie dat de vordering in het incident tot afgifte van de testresultaten als bedoeld in de brieven van 12 en 19 oktober 2017 zal worden toegewezen.
3.6.
Voor oplegging van een dwangsom ziet het hof op dit moment geen aanleiding omdat het hof er vanuit gaat dat Polypreen aan de veroordeling zal voldoen. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal om die reden worden afgewezen.
3.7.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
De zaak wordt naar de rol van 31 mei 2022 verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering toe voor zover deze ziet op de afgifte van de testresultaten als bedoeld in de brieven van Polypreen van 12 en 19 oktober 2017;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 31 mei 2022 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2022.
griffier rolraadsheer