Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[handelsnaam],
1.Het procesverloop
- de dagvaarding in hoger beroep 11 januari 2021,
- het tussenarrest 30 maart 2021;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 8 juni 2021;
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
2.De beoordeling
- het vonnis van de kantonrechter vernietigt, en alsnog:
- [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van (primair) € 20.570,00 of (subsidiair) € 16.500,00 (steeds met de rente daarover) of (meer subsidiair) € 17.264,40,
- SKG-IKOB benoemt als onafhankelijke deskundige;
- [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 980,70 aan buitengerechtelijke incassokosten;
wildesluiten en dat zij dat ook aan [appellant] duidelijk heeft gemaakt. Artikel 3:35 BW beschermt het gerechtvaardigd vertrouwen van [appellant] : als [geïntimeerde] iets heeft gedaan of (tegen [appellant] ) heeft gezegd op basis waarvan [appellant] redelijkerwijs mocht begrijpen dat [geïntimeerde] een overeenkomst met [appellant] wilde sluiten, kan [geïntimeerde] zich er niet op beroepen dat zij dat niet wilde.
[geïntimeerde]
Mijn vorige werkgever is failliet gegaan en ik ben naderhand via Facebook benaderd door mevrouw [geïntimeerde] . Zij heeft mij gevraagd of ik dezelfde kozijnen kon leveren als die van Alukozijn. Dat kon ik doen via de firma [bedrijf] . We zijn tot overeenstemming gekomen. Ik zou ze daar inkopen en dat heb ik ook voor een bepaald bedrag gedaan.”. [appellant] stelt niet dat hij heeft gezegd dat hij voor zichzelf is begonnen of dat hij de naam “ [handelsnaam] ” heeft gebruikt. Tegenover die verklaring van [appellant] staat een schriftelijke verklaring van de vader van [geïntimeerde] dat [appellant] hem heeft gebeld en dat [appellant] in dat gesprek heeft “
gezegd: ‘Je zult het wel gehoord hebben, maar AluKozijn is failliet’. Daarop heb ik aangegeven: ‘Dan zullen we iemand anders moeten zoeken’. [appellant], hof]
gaf toen aan dat hij nog twee bedrijven wist die hetzelfde profiel kunnen leveren. Bij een daarvan werkt zijn zoon: Dat is [bedrijf] in [plaats] . Hij zou daarin kunnen bemiddelen.
Post.NL bezorgt tot op de dag van vandaag nog steeds de post op het adres waarop de geadresseerde staat ingeschreven.”. Dat zijn geen voldoende concrete feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde] ook in dit geval deze opdrachtbevestiging heeft ontvangen. Het hof kan daarom daar niet van uitgaan, zodat het uitblijven van een reactie van [geïntimeerde] ook niet betekent dat zij de orderbevestiging stilzwijgend heeft geaccepteerd. Daarbij betrekt het hof ook dat [appellant] niet stelt dat de orderbevestiging in oktober 2018 ter sprake is gekomen en dat uit het transcript van het gesprek in december 2018 (zie 2.13 hierna) ook niet blijkt dat de opdrachtbevestiging toen onderwerp van gesprek is geweest. Bovendien staat er in het stuk zelf dat het een aanbieding is naar aanleiding van een prijsaanvraag en staat er niet met zoveel woorden in dat het de bevestiging is van een eerder, mondeling bereikte overeenstemming.
als het goed is, kom ik alles na” en [geïntimeerde] zelf zei dat er genoeg geld daarvoor op de lopende rekening stond. Dat alles impliceert volgens [appellant] dat ook [geïntimeerde] begreep dat er een overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten was, waaruit de verplichting om aan hem te betalen voor de kozijnen voortvloeide.
weet je wat ik raar vind, als de [bedrijf] het heeft gemaakt (-) als ze hier staan, bij wie moet ik dan aankloppen voor de garantie”, waarop [appellant] antwoordt: “
er zit gewoon garantie op”. De opmerkingen van [geïntimeerde] en haar vader over betaling betekenen niet dat zij erkent dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [appellant] , maar alleen dat zij erkent dat zij – in beginsel – haar contractuele wederpartij (wie dat ook is) voor de kozijnen zal moeten betalen. Zij zegt ook dat zij die betalingsverplichting zou nakomen, als zij over de kwaliteit tevreden zou zijn geweest. Uit het transcript dat door [geïntimeerde] in hoger beroep is overgelegd blijkt dat in dat gesprek [geïntimeerde] duidelijk wordt dat [appellant] de kozijnen op eigen naam heeft gekocht bij [bedrijf] en (dus) hij die kozijnen zelf in een tweede transactie aan haar wil verkopen. Dat zij daarmee akkoord gaat of al eerder akkoord was gegaan, blijkt daar echter niet uit.
Namens cliënte verzoek ik u dan ook, voor zover nodig sommeer ik u een laatste maal, om de hiervoor genoemde aluminium kozijnen allemaal te leveren, en wel uiterlijk 8 februari a.s.[…]
alsdat onjuist zou zijn en er (in rechte) zou komen vast te staan dat zij wel een overeenkomst met [appellant] of [handelsnaam] heeft gesloten, in dat geval [geïntimeerde] als verweer voert dat de kwaliteit van de kozijnen niet goed is. In de brieven van 5 en 25 februari 2019 gaan de gemachtigden van partijen over en weer in op het subsidiaire standpunt over de kwaliteit van de kozijnen, maar dat betekent niet dat [geïntimeerde] het verweer dat zij geen overeenkomst heeft met [appellant] heeft prijsgegeven. In deze procedure heeft [geïntimeerde] deze twee standpunten ook expliciet primair en subsidiair ingenomen.