ECLI:NL:GHSHE:2022:1248

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.281.700_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte bijdrage aan Vereniging van Eigenaren in serviceflat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], eigenaar van een appartement in serviceflat '[X]', tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van deze flat. De VvE heeft [appellante] in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen en een maandelijkse bijdrage. [appellante] heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere betwist dat de door de VvE gevorderde bijdragen gerechtvaardigd zijn. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de VvE niet voldoende onderbouwing had gegeven voor de kostenposten die aan [appellante] in rekening werden gebracht. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de VvE de kosten voor gemeenschappelijke ruimten kan doorbelasten aan de eigenaren en dat de door [appellante] aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om de vordering van de VvE te weerleggen. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellante] opgelegd, inclusief de wettelijke rente en nakosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.700/01
arrest van 19 april 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. S. van Buuren te ‘s-Gravendeel,
tegen
Vereniging van Eigenaren van appartementen in de serviceflat '' [X] '' ,
gevestigd te Middelburg,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
verder: de VvE,
advocaat: mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
als vervolg op het arrest in het incident van dit hof van 26 januari 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer/rolnummer 5422500 / 16-5822 tussen partijen gewezen vonnis van 15 april 2020.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het arrest in het incident van 26 januari 2021;
- de memorie van antwoord van de VvE van 6 april.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

De stand van zaken in de procedure
6.1
[appellante] is eigenaar van een appartement in ‘ [X] ’ te [woonplaats] en lid van de VvE. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over de door [appellante] te betalen bijdragen aan de VvE.
Bij dagvaarding in eerste aanleg heeft de VvE in conventie gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 3.272,60 aan achterstallige VvE-bijdragen over de periode tot en met september 2016 en € 404,- per maand vanaf 1 oktober 2016, met rente, en van € 452,26 aan buitengerechtelijke incassokosten.
In reconventie heeft [appellante] een tegenvordering ingesteld die bij eindvonnis van 12 april 2017 is afgewezen en in hoger beroep bij eindarrest van dit hof van 5 maart 2019 deels is toegewezen, waarna een schadestaatprocedure is gevolgd waarin het hof op 1 maart 2022 een eindarrest heeft gewezen.
In conventie heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 12 april 2017 met betrekking tot de primaire grondslag van de vordering het verweer van [appellante] (nietigheid van het besluit van de VvE) gegrond geoordeeld en tegen dit vonnis hoger beroep opengesteld.
Bij arrest van dit hof van 5 maart 2019 (zaaknummer 200.218.818/01) is het vonnis bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter om de zaak verder af te handelen. Het hof volstaat hier met een verwijzing naar dat arrest.
Bij vonnis van 15 april 2020 heeft de kantonrechter op de subsidiaire grondslag van de vordering van de VvE (ongerechtvaardigde verrijking) [appellante] veroordeeld tot, kort gezegd, betaling van een bedrag van in totaal € 9.015,98, met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met compensatie van de proceskosten.
6.2
Tegen het eindvonnis van 15 april 2020 heeft [appellante] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging ervan en tot het alsnog afwijzen van de vordering van de VvE. Tevens heeft [appellante] een incidentele vordering ex artikel 843a Rv jo 22 Rv jo 3:15j BW ingesteld die door het hof bij arrest in het incident van 26 januari 2021 is afgewezen, met aanhouding van de beslissing op de kosten van het incident.
6.3
De VvE heeft de grieven van [appellante] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 15 april 2020 met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met nakosten en de wettelijke rente. De VvE heeft tegen dit vonnis geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
6.4
[appellante] heeft aan de conclusie van de memorie van grieven als ‘voorwaardelijke eisvermeerdering’ haar incidentele vordering als vordering in de hoofdzaak toegevoegd. Waar de reconventionele vordering van [appellante] inmiddels is afgehandeld is een vermeerdering daarvan in dit hoger beroep niet mogelijk, zodat reeds om deze reden die toegevoegde vordering niet aan de orde is.
De vordering van de VvE
6.5
Na het arrest van dit hof van 5 maart 2019 heeft de VvE bij akte van 30 oktober 2019 haar vordering op basis van de subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking nader omschreven. Zij stelt zich primair op het standpunt dat [appellante] een maandelijkse bijdrage is verschuldigd van € 404,-. Met verrekening van hetgeen is betaald komt dat voor de periode 2015 tot en met oktober 2019 neer op € 10.834,16. Subsidiair is dat € 8.910,22 als de bijdrage wordt vastgesteld op € 353,37 en meer subsidiair € 4.222,16 bij een bijdrage van € 230,- per maand.
6.6
De 56 kostenposten die deel uitmaken van de maandelijkse bijdrage heeft de VvE in productie 14 bij haar akte van 30 oktober 2019 gespecificeerd. Deze productie 14 betreft een akte van de VvE van 17 mei 2017 in de verwante zaak tussen [persoon A] en de VvE (in hoger beroep zaaknummer 200.281.677/01), waarin ook een berekening van het subsidiaire bedrag van € 353,37 is opgenomen. De specificatie die de VvE ook in de onderhavige procedure hanteert, luidt als volgt:
Kantoorkosten:
1. kantoorartikelen/kantoorpapier € 1,20
2. computerbenodigdheden en software € 1,39
3. porti € 0,01
4. telefoon, fax en internet € 1,97
5. abonnement c.q. huur kopieermachine € 4,99
6. kosten systeembeheer derden € 0,00
7. abonnement internet
€ 0,04
€ 9,60
Onderhoud gebouw en terrein:
8. onderhoud terreinen, gebouw, inventaris logeerkamers € 6,04
9. materialen voor technische dienst € 0,82
10. materialen doorberekend aan bewoners € 1,20
11. controle c.q. onderhoud liften € 14,27
12. controle c.q., onderhoud centrale verwarming € 1,49
13. controle c.q., onderhoud deuren € 0,03
14. controle c.q. onderhoud bliksemafleiding € 0,21
15. controle c.q. onderhoud brandbeveiliging € 2,34
16. controle c.q. onderhoud beveiliging € 0,00
17. controle c.q. onderhoud ventilatie/airco € 0,81
18. controle c.q. onderhoud hydrofoor € 0,32
19. groenvoorziening € 8,70
20. gladheidsbestrijding € 0,00
21. vuilafvoer € 0,52
22. overige schoonmaakkosten € 11,92
23. huishoudelijke artikelen € 0,00
24. wassen linnengoed € 0,22
25. onderhoud logeerkamers
€ 0,00
€ 48,89
Verkoopkosten:
26. representatiekosten intern € 1,50
Reclame-en publicatiekosten € 0,22
Incasso- en advieskosten
€ 3,09
€ 4,81
Overige bedrijfskosten:
27. diverse algemene kosten € 1,12
28. verzekering onroerende zaken (opstalverzekering) € 3,96
29. verzekering inventaris € 0,00
30. glasverzekering € 0,56
31. aansprakelijkheidsverzekering € 0,87
32. bedrijfsschadeverzekering € 0,00
33. vergoeding bestuursleden € 8,59
34. kilometervergoeding bestuur € 0,07
35. bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering € 0,49
36. kosten recreatiecommissie € 2,47
37. bestuurlijke ondersteuning € 17,41
38. accountantskosten € 7,80
39. advocaatkosten € 0,01
40. administratie-ondersteuning SDS € 12,53
41. kosten huismeester € 0,00
42. managementvergoeding € 44,95
43. externe beveiliging/bewaking
€ 3,26
€ 104,09
Overige kosten:
44. technische adviezen lift € 4,22
45. technische en bouwkundige begeleiding € 16,18
46. dotatie onderhoudsvoorziening fonds
€ 122,52
€ 142,91
Huisvestingskosten:
47. gaslevering € 57,36
48. water € 13,81
49. elektralevering € 15,93
50. kosten warmtelevering € 2,11
51. onroerend zaakbelasting € 0,00
52. rioolrecht € 0,15
53. verontreinigingsheffing
€ 0,05
€ 89,41
Financiële baten en lasten:
54. Provisie en kosten bank € 0,35
55. rente bankdeposito € 0,03 -/-
56. buitengewone baten/lasten
€ 0,00
€ 0,32
6.7
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 15 april 2020 geoordeeld dat het verweer van [appellante] tegen de vordering van de VvE op basis van ongerechtvaardigde verrijking erop neerkomt dat een onderbouwing van de diverse kostenposten ontbreekt, dat [appellante] niet kan worden verplicht een bijdrage te leveren waar zij niet mee akkoord is gegaan en dat zij slechts het bedrag verschuldigd is dat overeenkomt met de taak van de VvE (€ 170,- per maand). [appellante] stelt, aldus de kantonrechter, dat destijds naast de VvE, belast met het beheer van het gebouw, de Vereniging tot verlening van Diensten aan de bewoners van de serviceflat “ [X] ” (de VvD) in het leven geroepen, voor dienstverlening aan bewoners die daar behoefte aan hadden. (r.o. 7.2). De kantonrechter heeft vervolgens de 56 kostenposten, in totaal € 400,03, besproken.
6.8
Over deze kostenposten heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende geoordeeld:
  • posten 23, 25, 29, 32 en 41 behoeven geen bespreking;
  • posten 9-20, 44-46 en 50-56 zijn niet bestreden, totaal € 176,91
  • posten 24, 26 en 36 verweer gegrond, totaal € 7,50
  • posten 21, 28, 30 en 43 verweer ongegrond, totaal € 8,30
  • posten 47-49 verweer ongegrond, totaal € 87,10
  • post 8 verweer ongegrond, € 6,04
  • posten 1-7, 22, 27, 31, 33-35, 37-40, naar rato geschat op € 58,25.
Van de 56 posten komt op grond hiervan in totaal € 336,60 voor rekening van [appellante] . Na vermindering met € 61,71 aan positief saldo en vermeerdering met € 60,- aan onbetwiste stookkosten komt de kantonrechter uit op een maandbedrag van € 334,89. Over de periode november 2015 tot en met december 2016 is 14 maal dit bedrag verschuldigd, zodat na aftrek van € 2.401,13 aan betalingen in deze periode een bedrag van € 2.287,33 resteert. Uitgaande van hetzelfde maandbedrag van € 334,89 komt de kantonrechter voor 2017 en 2018 na aftrek van betalingen in die jaren uit op respectievelijk € 1.978,68 en € 1.914,68. Voor 2019 is de kantonrechter uitgegaan van een maandbedrag van € 404,- zodat na aftrek van betalingen tot en met oktober een bedrag van € 2.835,29 resteert (te verminderen met betalingen in november en december). Deze berekeningen komen in totaal uit op het toegewezen bedrag van € 9.015,98. Voor het jaar 2020 is geen bijdrage toegewezen en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen.
De grieven
6.9
De eerste grief van [appellante] betreft de posten 21, 28, 30 en 43. Volgens [appellante] betreffen deze posten kosten die gedeeltelijk bij de VvD thuishoren en heeft de VvE niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre dat het geval is.
6.1
De VvE heeft naar aanleiding hiervan aangevoerd dat het hierbij gaat om gezamenlijke kosten die zijn opgenomen in artikel 15 van het splitsingsregelement. Het zijn kosten die verband houden met de gemeenschappelijke ruimten en niet met de activiteiten in die ruimten.
6.11
Het hof overweegt hierover het volgende. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bij deze posten gaat om kosten die verband houden met diensten aan bewoners die alleen via de VvD in rekening gebracht konden worden en niet om kosten die verband houden met de gemeenschappelijke ruimten die onder het beheer van het gebouw gerekend dienen te worden. De VvE heeft een en ander in de loop van de procedure voldoende inzichtelijk gemaakt. Het verweer van [appellante] tegen deze posten acht het hof onvoldoende gemotiveerd, zodat grief I wordt verworpen.
6.12
Grief II betreft de posten 47, 48 en 49. Volgens [appellante] gaat het hierbij niet om kosten die verband houden met de statutaire doelstelling van de VvE maar om de verhuur van ruimten die vallen onder een dienst waarvoor de VvD was ingesteld en die daarom niet bij [appellante] in rekening gebracht kunnen worden.
6.13
De VvE heeft hiertegen ingebracht dat de kosten en inkomsten voor het gebruik van gemeenschappelijke ruimten elkaar in evenwicht houden zodat er per saldo geen kosten van gebruik van de gemeenschappelijke ruimten ten laste komen van de eigenaren die er geen gebruik van maken.
6.14
Het hof overweegt hierover het volgende. De kantonrechter is er in rechtsoverweging 8.9. van het eindvonnis van 15 april 2020 van uitgegaan dat de vergoeding die wordt gerekend voor het gebruik van de ruimten en de opbrengst van de verhuur ervan de kosten van dat gebruik dekt. Door [appellante] is niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt niet juist zou zijn. Dit betekent dat deze binnen het bereik van de door de VvE in rekening te brengen kosten vallen en dat het verweer ertegen van [appellante] als onvoldoende gemotiveerd is te achten. Grief II wordt daarom verworpen.
6.15
Met de grieven III, IV en VI betoogt [appellante] dat toewijzing van de resterende posten (1-7, 22, 27, 31, 33-35, 37-40) waarvan de omvang door de kantonrechter is geschat, in strijd is met het arrest van het hof van 5 maart 2019 over de nietigheid van het besluit van de VvE over de bijdragen. Volgens [appellante] kan de VvE deze posten nu niet alsnog bij haar in rekening brengen.
6.16
De VvE voert in haar memorie van antwoord aan dat thans niet de primaire grondslag van haar vordering aan de orde is waarbij het nietig verklaarde besluit van belang is, maar de subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking waarbij dat niet het geval is.
6.17
Het hof volgt de VvE in dit betoog en sluit zich erbij aan. Bij de subsidiaire grondslag gaat het om de vraag of sprake is van ongerechtvaardigde verrijking die leidt tot schadevergoeding tot het bedrag van de verrijking, zoals de kantonrechter - onbestreden - tot uitgangspunt heeft genomen (r.o. 4.3). Op die grondslag kunnen de gevorderde posten in de berekening worden betrokken, waarbij de wijze waarop de kantonrechter dat schattenderwijze heeft gedaan door [appellante] niet (voldoende) gemotiveerd is bestreden. De grieven III, IV en VI worden verworpen.
6.18
Grief V, ten slotte, betreft de bijdrage voor 2019. Volgens [appellante] heeft zij betwist dat de door de VvE vastgestelde bijdrage uitsluitend is gebaseerd op kosten die aan de leden van de VvE kunnen worden doorbelast. Volgens [appellante] is de bijdrage gezien het arrest van 5 maart 2019 in zijn geheel nietig.
6.19
De VvE heeft aangevoerd dat de Vv Dein 2017 is ontbonden en is in 2018 de oude structuur (combinatie VvE en VvD) ontmanteld. Vanaf dat moment worden in ieder geval geen diensten meer verleend aan individuele leden, aldus de VvE.
6.2
Het hof overweegt hierover het volgende. Wat de consequenties van het arrest van 5 maart 2019 betreft verwijst het hof naar het voorgaande. Voor het overige heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist dat het bij de bijdrage van de VvE over 2019 alleen nog gaat om posten die de doelstelling van de VvE betreffen en die op grond daarvan door de VvE aan haar leden kunnen worden doorbelast. Grief V wordt verworpen.
Conclusie
6.21
Nu alle grieven zijn verworpen zal het eindvonnis van 15 april 2020 worden bekrachtigd, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidente en van de hoofdzaak, met nakosten en de wettelijke rente.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 15 april 202, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VvE in de hoofdzaak begroot op € 760,- aan griffierecht en op € 787,- aan salaris advocaat en in het incident op € 1.114,- aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten met € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, R.W. Karskens en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2022.
griffier rolraadsheer