ECLI:NL:GHSHE:2022:1247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.281.677_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte bijdrage aan Vereniging van Eigenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een appartement in serviceflat '[X]', tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van de appartementen in die flat. De VvE had [appellant] in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen en maandelijkse bijdragen. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellant] zich ongerechtvaardigd had verrijkt door niet alle kosten te betalen die volgens de VvE onder de akte van splitsing vallen. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter, maar vermindert de hoofdsom van € 13.807,64 tot € 12.920,60. Het hof oordeelt dat de VvE haar vordering voldoende inzichtelijk heeft onderbouwd en dat [appellant] zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd. De grieven van [appellant] worden verworpen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.677/01
arrest van 19 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. S. van Buuren te ‘s-Gravendeel,
tegen
Vereniging van Eigenaren van de appartementen in de serviceflat " [X] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
verder: de VvE,
advocaat: mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
als vervolg op het arrest in het incident van dit hof van 26 januari 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer/rolnummer 4963541 / 16-2127 tussen partijen gewezen vonnis van 8 april 2020.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het arrest in het incident van 26 januari 2021;
- de memorie van antwoord van de VvE van 6 april 2021 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

De stand van zaken in de procedure
6.1
[appellant] is eigenaar van een appartement in ‘ [X] ’ te [plaats] en lid van de VvE. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over de door [appellant] te betalen bijdragen aan de VvE.
In eerste aanleg heeft de VvE gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 4.785,- aan achterstallige VvE-bijdragen over de periode tot en met februari 2016 en € 404,- per maand vanaf 1 maart 2016, met rente, en van € 500,34 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Bij tussenvonnis van 15 maart 2017 heeft de kantonrechter met betrekking tot de primaire grondslag van de vordering het verweer van [appellant] (nietigheid van het besluit van de VvE) gegrond geoordeeld en tegen dit vonnis hoger beroep opengesteld.
Bij arrest van dit hof van 5 maart 2019 (zaaknummer 200.218.818/01) is het vonnis bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter om de zaak verder af te handelen. Het hof volstaat hier met een verwijzing naar dat arrest.
Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de kantonrechter op de subsidiaire grondslag van de vordering van de VvE (ongerechtvaardigde verrijking) [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.807,64 aan hoofdsom en € 500,34 aan incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2
Tegen het eindvonnis van 8 april 2020 heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het vernietiging ervan en tot het alsnog afwijzen van de vordering van de VvE. Tevens heeft [appellant] een incidentele vordering ex artikel 843a Rv jo 22 Rv jo 3:15j BW ingesteld die door het hof bij arrest in het incident van 26 januari 2021 is afgewezen, met aanhouding van de beslissing op de kosten van het incident.
6.3
De VvE heeft de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 8 april 2020 met veroordeling van [appellant] in de proceskosten met nakosten en de wettelijke rente. De VvE vermindert hierbij de hoofdsom. De VvE heeft tegen dit vonnis geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
6.4
[appellant] heeft aan de conclusie van de memorie van grieven als ‘voorwaardelijke eisvermeerdering’ zijn incidentele vordering als vordering in de hoofdzaak toegevoegd, maar waar geen sprake is van een reconventionele vordering van [appellant] in eerste aanleg is een eis(vermeerdering) van zijn kant in hoger beroep niet mogelijk.
De vordering van de VvE
6.5
De VvE heeft in haar akte van 19 juni 2019 aangevoerd dat [appellant] over de periode 2015 tot en met 2018 48 keer de maandelijkse bijdrage is verschuldigd en dat [appellant] , na aftrek van de door hem verrichte betalingen, het volgende aan hoofdsom is verschuldigd:
- € 16.237,88 bij een maandelijkse bijdrage van € 404,-
- € 13.807,64 bij een maandelijkse bijdrage van € 353,37
- € 7.885,88 bij een maandelijkse bijdrage van € 230,-.
Deze bedragen vorderde de VvE primair, subsidiair en meer subsidiair. De kantonrechter heeft het subsidiair gevorderde bedrag toegewezen. In haar memorie van antwoord heeft de VvE zich verenigd met de schatting van de verrijking in de verwante zaak tussen [persoon A] en de VvE (in hoger beroep zaaknummer 200.281.700/01), waardoor bij toepassing van een maandelijks bedrag van € 334,89 in plaats van € 353,37 de hoofdsom in de onderhavige zaak uitkomt op een bedrag van € 12.920,60.
6.6
De 56 kostenposten die deel uitmaken van de maandelijkse bijdrage heeft de VvE in haar akte van 17 mei 2017 gespecificeerd (punt 9), waarin ook een berekening van het subsidiaire bedrag van € 353,37 is opgenomen (punt 25). Deze specificatie, die de VvE ook hanteert in genoemde zaak tussen [persoon A] en de VvE, luidt als volgt:
Kantoorkosten:
1. kantoorartikelen/kantoorpapier € 1,20
2. computerbenodigdheden en software € 1,39
3. porti € 0,01
4. telefoon, fax en internet € 1,97
5. abonnement c.q. huur kopieermachine € 4,99
6. kosten systeembeheer derden € 0,00
7. abonnement internet
€ 0,04
€ 9,60
Onderhoud gebouw en terrein:
8. onderhoud terreinen, gebouw, inventaris logeerkamers € 6,04
9. materialen voor technische dienst € 0,82
10. materialen doorberekend aan bewoners € 1,20
11. controle c.q. onderhoud liften € 14,27
12. controle c.q., onderhoud centrale verwarming € 1,49
13. controle c.q., onderhoud deuren € 0,03
14. controle c.q. onderhoud bliksemafleiding € 0,21
15. controle c.q. onderhoud brandbeveiliging € 2,34
16. controle c.q. onderhoud beveiliging € 0,00
17. controle c.q. onderhoud ventilatie/airco € 0,81
18. controle c.q. onderhoud hydrofoor € 0,32
19. groenvoorziening € 8,70
20. gladheidsbestrijding € 0,00
21. vuilafvoer € 0,52
22. overige schoonmaakkosten € 11,92
23. huishoudelijke artikelen € 0,00
24. wassen linnengoed € 0,22
25. onderhoud logeerkamers
€ 0,00
€ 48,89
Verkoopkosten:
26. representatiekosten intern € 1,50
Reclame-en publicatiekosten € 0,22
Incasso- en advieskosten
€ 3,09
€ 4,81
Overige bedrijfskosten:
27. diverse algemene kosten € 1,12
28. verzekering onroerende zaken (opstalverzekering) € 3,96
29. verzekering inventaris € 0,00
30. glasverzekering € 0,56
31. aansprakelijkheidsverzekering € 0,87
32. bedrijfsschadeverzekering € 0,00
33. vergoeding bestuursleden € 8,59
34. kilometervergoeding bestuur € 0,07
35. bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering € 0,49
36. kosten recreatiecommissie € 2,47
37. bestuurlijke ondersteuning € 17,41
38. accountantskosten € 7,80
39. advocaatkosten € 0,01
40. administratie-ondersteuning SDS € 12,53
41. kosten huismeester € 0,00
42. managementvergoeding € 44,95
43. externe beveiliging/bewaking
€ 3,26
€ 104,09
Overige kosten:
44. technische adviezen lift € 4,22
45. technische en bouwkundige begeleiding € 16,18
46. dotatie onderhoudsvoorziening fonds
€ 122,52
€ 142,91
Huisvestingskosten:
47. gaslevering € 57,36
48. water € 13,81
49. elektralevering € 15,93
50. kosten warmtelevering € 2,11
51. onroerend zaakbelasting € 0,00
52. rioolrecht € 0,15
53. verontreinigingsheffing
€ 0,05
€ 89,41
Financiële baten en lasten:
54. Provisie en kosten bank € 0,35
55. rente bankdeposito € 0,03 -/-
56. buitengewone baten/lasten
€ 0,00
€ 0,32
6.7
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 8 april 2020 geoordeeld dat na deze specificatie vaststaat dat [appellant] door het niet betalen van alle kosten die volgens de VvE vallen onder artikel 15 van de akte van splitsing onder a tot en met g wordt verrijkt en de VvE wordt verarmd (r.o. 2.1). Daaronder vallen ook kosten van verwarming voor gemeenschappelijke ruimten, ook al maakt [appellant] daar geen gebruik van (r.o. 2.5). De in rekening gebrachte kosten voor de locatiemanager oordeelde de kantonrechter niet verschuldigd door [appellant] (r.o. 2.6). De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [appellant] het bedrag van de specificatie, zonder de kosten van de locatiemanager, over de jaren 2015 tot en met juni 2019 verschuldigd is (r.o. 2.7) en aan hoofdsom toegewezen het bedrag van € 13.807,64 (bij een maandelijkse bijdrage van € 353,37). Daarnaast zijn de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten als onvoldoende gemotiveerd weersproken toegewezen.
De grieven
6.8
Grief I van [appellant] is gericht tegen rechtsoverweging 2.1. van het eindvonnis van 8 april 2020. Volgens [appellant] had de VvE de kostenposten verder moeten specificeren zodat een onderscheid gemaakt kan worden tussen de diensten van de VvE en de diensten van de Vereniging tot verlening van Diensten aan de bewoners van de serviceflat “ [X] ” (VvD), waar [appellant] geen lid van was. Als voorbeeld noemt [appellant] de posten 27 en 33 waarvan volgens hem niet is af te leiden of het gaat om normale kosten die in het gemeenschappelijk belang zijn van alle eigenaren als bedoeld in artikel 15 onder a tot en met g van de statuten.
6.9
De VvE heeft hierover opgemerkt dat zij in de akte van 17 juni 2017 een nauwkeurige uitsplitsing heeft gemaakt van de posten die in rekening zijn gebracht en dat op basis daarvan heel wel mogelijk is de omvang van de ongerechtvaardigde verrijking te berekenen.
6.1
Het hof stelt vast dat de VvE met de specificatie die de VvE in haar akte van 17 juni 2017 heeft opgenomen, en die in het voorgaande integraal is weergegeven, en met de berekeningen die zij op basis daarvan in die akte heeft uitgevoerd haar vordering voldoende inzichtelijk heeft onderbouwd. [appellant] heeft zijn bezwaar tegen de wijze waarop de kantonrechter een en ander heeft gevolgd naar het oordeel van het hof onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat grief I wordt verworpen.
6.11
Grief II betreft rechtsoverweging 2.5 van het eindvonnis van 8 april 2020. Volgens [appellant] worden gemeenschappelijke ruimten door de VvE om niet ter beschikking gesteld aan individuele eigenaren, zonder dat deze bijdragen in de stookkosten. Het ligt volgens hem in de rede dat de eigenaren die de ruimten in gebruik hebben bijdragen in de kosten daarvan. Voor een vermelding van de ruimten die hij bedoelt, verwijst [appellant] naar zijn akte van 19 juli 2017.
6.12
De VvE heeft hiertegen aangevoerd dat de eigenaren die gemeenschappelijke ruimten gebruiken daadwerkelijk bijdragen in de kosten daarvan. Per saldo komen de kosten niet voor rekening van de leden van de VvE. In de akte van 19 juli 2017 is volgens de VvE de door [appellant] bedoelde vermelding niet te vinden. De VvE betwist dat [appellant] geen gebruik maakt van de gemeenschappelijke ruimten.
6.13
Het hof overweegt hierover het volgende. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] zijn bijdrage voor de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten op grond van artikel 15 onder a van de splitsingsakte dient te voldoen. Door [appellant] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hem hierbij kosten in rekening zijn gebracht die niet door hem maar alleen door andere eigenaren betaald hadden moeten worden. Daarmee heeft [appellant] zijn verweer onvoldoende gemotiveerd zodat grief II wordt verworpen.
6.14
Grief III betreft rechtsoverweging 2.7 van het eindvonnis van 8 april 2020. Volgens [appellant] is niet duidelijk waarom de kantonrechter is uitgegaan van een voorschotbijdrage van € 353,37 per maand. De specificatie die de VvE heeft overgelegd is door hem steeds betwist, aldus [appellant] .
6.15
De VvE heeft aangevoerd dat zij in haar akte van 17 mei 2017 een onderbouwing heeft gegeven voor het bedrag van € 353,37 en dat zij in haar akte van 19 juni 2019 op basis van dat bedrag haar subsidiaire vordering heeft berekend, rekening houdend met de betalingen van [appellant] . Hierbij is niet van belang of het al dan niet voorschotbedragen betreft. [appellant] is gehouden om bij te dragen aan de gezamenlijke lasten. Dat heeft hij onvoldoende gedaan en daardoor is [appellant] verrijkt en de VvE verarmd. Wat de omvang daarvan betreft sluit de VvE zich aan bij de schatting ervan in de zaak tussen [persoon A] en de VvE, zodat zij in de onderhavige zaak het gevorderde maandbedrag vermindert tot € 334,89 en de hoofdsom tot € 12.920,60.
6.16
Naar het oordeel van het hof is voldoende inzichtelijk geworden dat en waarom de kantonrechter in het eindvonnis van 8 april 2020 het verweer van [appellant] tegen de subsidiair gevorderde hoofdsom niet heeft gehonoreerd. Door de aansluiting bij de schatting van de maandbijdrage in de zaak tussen [persoon A] en de dienovereenkomstige vermindering van haar eis heeft de VvE ondervangen dat in het subsidiair gevorderde bedrag onderdelen aanwezig kunnen zijn die bij de VvD en niet bij de VvE thuishoorden. Daarmee kan de kwestie nu worden afgesloten. Grief III wordt verworpen.
6.17
Grief IV betreft de proceskostenveroordeling. Deze grief wordt verworpen aangezien [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten is veroordeeld.
Conclusie
6.21
Nu alle grieven zijn verworpen zal het eindvonnis van 8 april 2020 worden bekrachtigd, met uitzondering van het bedrag van de hoofdsom. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident en van de hoofdzaak, met nakosten en de wettelijke rente.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 8 april 202, waarvan beroep, met dien verstande dat de daarin opgenomen hoofdsom van € 13.807,64 wordt verminderd tot € 12.920,60;
vernietigt het eindvonnis van 8 april 2020 voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot een hogere hoofdsom dan € 12.920,60 en , in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het meerdere aan hoofdsom af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VvE in de hoofdzaak begroot op € 760,- aan griffierecht en op € 787,- aan salaris advocaat en in het incident op € 1.114,- aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten met € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, R.W. Karskens en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2022.
griffier rolraadsheer