Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Hendriks;
- mr. Den Besten.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind over zijn vermogensrechtelijke belangen werd afgewezen. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.G.W. Hendriks, heeft op 14 september 2021 een beroepschrift ingediend, waarin hij verzocht om de beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. De bewindvoerders, vertegenwoordigd door mr. J.P. den Besten, hebben in hun verweer gesteld dat de rechthebbende niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoeken en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2022 zijn de rechthebbende en zijn advocaat gehoord, terwijl de bewindvoerders en de dochter van de rechthebbende, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechthebbende voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de eerdere zitting en dat er sprake was van een gewijzigde situatie, waardoor hij in staat zou zijn zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De bewindvoerders betwistten dit en stelden dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was, gezien de problematische schulden en de geestelijke toestand van de rechthebbende.
Het hof heeft geconcludeerd dat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om zijn financiën zelf te beheren. De rechthebbende was niet op de hoogte van zijn schuldenpositie en weigerde mee te werken aan een schuldregeling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft opgemerkt dat de communicatie met de bewindvoerders niet optimaal is, maar dit geen reden is om het bewind op te heffen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 april 2022.