ECLI:NL:GHSHE:2022:1221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.290.398_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling met verlenging looptijd voor saniet die aan verplichtingen voldoet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De zaak betreft de vernietiging van een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de appellante, ondanks eerdere problemen, in staat is om aan haar verplichtingen te voldoen. De appellante had eerder een verzoek tot verlenging van de schuldsaneringsregeling ingediend, omdat zij in staat was om de boedelachterstand in te lopen binnen de maximale duur van de regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, met ondersteuning van haar beschermingsbewindvoerder, financieel in staat is om maandelijks een substantieel bedrag af te lossen. Het hof heeft besloten om de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen, tot 1 februari 2024, om de appellante de kans te geven haar verplichtingen na te komen en de boedelachterstand volledig in te lopen. De uitspraak vernietigt het eerdere vonnis en wijst het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de regeling af. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.290.398/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.W. Vermunt te Roosendaal,
als vervolg op het door dit hof op 15 april 2021 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 15 april 2021

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om met haar (destijds nog te benoemen) beschermingsbewindvoerder met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand en nieuwe schulden binnen de duur van een (zo mogelijk) daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling en onverkort uitgaande van een voortgezette reguliere afdrachtplicht, een reëel en financieel gedegen onderbouwd plan van aanpak op te stellen en dit zo spoedig mogelijk aan haar bewindvoerder en het hof te doen toekomen.
Daarnaast droeg het hof [appellante] op om met directe ingang onverkort alle verplichtingen tijdig en op een juiste wijze na te komen.
Het hof verzocht daarbij de bewindvoerder om, uiterlijk op 16 september 2021, het hof schriftelijk nader te informeren met betrekking tot de actuele stand van zaken, met daarbij in ieder geval doch niet uitsluitend aandacht voor de vragen of sprake is van een in haar visie realistisch plan van aanpak, of [appellante] er in slaagt om conform dat plan van aanpak op haar boedelachterstand en zogenoemde nieuwe schulden af te lossen en of en in welke mate [appellante] verder haar verplichtingen nakomt.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van de brieven met bijlagen van de bewindvoerder van 10 september 2021, 15 oktober 2021 en 24 maart 2022, van de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] van 14 september 2021, alsmede van de door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde vtlb-berekening van 15 maart 2022.
Met toestemming van het hof heeft de advocaat van [appellante] na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep bij indieningsformulier van 5 april 2022 nog een schriftelijke verklaring van de verhuurder van de woning van [appellante] overgelegd. Deze verklaring is eveneens gestuurd naar de bewindvoerder en naar de beschermingsbewindvoerder, die hierop - terwijl daarvoor nog ruime gelegenheid was - niet nader of afwijzend vóór deze uitspraak hebben gereageerd.
6.2.
De (voortgezette) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Vermunt,
  • [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
6.3.
Door en namens [appellante] is bij gelegenheid van voornoemde zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] bevestigt desgevraagd dat haar huurkosten medio 2017 inderdaad met een bedrag van € 100,00 zijn verlaagd. Zij had de nieuwe verhuurder, een broer van de eerdere verhuurder, per email om een huurverlaging verzocht en deze had daarmee ingestemd. Een en ander is echter niet in de huurovereenkomst aangepast. Daarin staat nog steeds de oorspronkelijke maandelijkse huursom van € 700,00 per maand vermeld.
6.4.
Voorts heeft de bewindvoerder bij gelegenheid van voornoemde zitting het navolgende gesteld. [appellante] loopt de boedelachterstand maandelijks in. De reguliere boedelafdracht is sinds januari 2022 € 254,00 per maand – daarvoor € 440,= per maand - en [appellante] betaalt iedere maand een bedrag van € 619,00. Het verschil in de hoogte van het actuele vtlb ten aanzien van het vorige vtlb zit hem in de correctie op het kindgebonden budget van € 183,00 per maand, in de brandstofkosten welke met € 20,00 per maand zijn verhoogd, in de reserveringstoeslag van € 51,00 per maand die voorheen wel maar nu niet meer wordt meegeteld en in de iets hogere kosten van de zorgverzekering.
6.5.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd het navolgende opgemerkt. De huur, die door hem wordt voldaan, is inderdaad met een bedrag van € 100,00 per maand verminderd. Ook spreekt hij zijn verwachting uit dat [appellante] , ondanks de fors stijgende energieprijzen, extra aan de boedel zal kunnen blijven aflossen. Hij rekent daarbij ook op de gemeentelijke vergoeding van € 800,00 in de energiekosten.

7.De beoordeling

7.1.
Gebleken is dat [appellante] , daarbij intensief begeleid en ondersteund door haar beschermingsbewindvoerder, (financieel) in staat is om maandelijks een substantieel bedrag op de boedelachterstand af te lossen, hetgeen ook door de bewindvoerder is bevestigd. Volgens het actuele financiële plan van aanpak zou [appellante] in staat zijn om gedurende het verloop van een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling zowel haar maandelijkse reguliere afdrachten te (blijven) voldoen alsmede de ontstane boedelachterstand volledig in te lopen.
Het hof acht in dit specifieke geval derhalve termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling
te verlengen met twee jaren, te rekenen vanaf het moment waarop regulier de termijn van de
schuldsanering is verstreken, zijnde 1 februari 2022. [appellante] is immers sinds het tussenarrest van 15 april 2021 bezig geweest met het zich herpakken en zorg te dragen voor benoeming van een beschermingsbewindvoerder die erin is geslaagd [appellante] zo te ondersteunen dat sindsdien de verplichtingen van afdracht en inloop van de boedelafdracht worden nagekomen jegens de boedel, ook in de periode sinds 1 februari 2022 tot heden. Derhalve loopt de verlenging tot 1 februari 2024, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging
alleuit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de reguliere aflossingsverplichting, na te komen alsmede de boedelachterstand volledig in te lopen. Het hof gaat daarbij uit van de volledige juistheid van de door [appellante] in het kader van dit hoger beroep overgelegde stukken, in het bijzonder ten aanzien van de na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellante] overlegde schriftelijke verklaring van de verhuurder van haar woning van 3 april 2022, waarin deze bevestigt dat de maandelijkse huursom, in afwijking van de in de huurovereenkomst vermelde, sinds 2017 € 600,00 bedraagt.
7.2.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet kan worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren en wel tot 1 februari 2024.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog - inmiddels met haar instemming - worden afgewezen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante] , wonende te
[postcode] te [woonplaats] , aan de
[adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 24 maanden, derhalve tot 1 februari 2024;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.