ECLI:NL:GHSHE:2022:1209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.302.116_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverhuizing en voorlopige zorgregeling van een minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die haar verplicht om met de minderjarige terug te verhuizen naar een locatie binnen 50 kilometer van de vader. De vader verzoekt het hof om het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de moeder zou verblijven, maar dat zij binnen drie maanden moest verhuizen naar een locatie dichter bij de vader. De moeder stelt dat zij om veiligheidsredenen is verhuisd naar Zeeland en dat terugverhuizen naar Groningen niet mogelijk is. De vader betwist dit en stelt dat de moeder geen nieuwe feiten heeft aangedragen die haar verzoek onderbouwen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat het belang van de minderjarige in het geding is.

Het hof oordeelt dat de moeder geen vervangende toestemming krijgt om met de minderjarige naar Zeeland te verhuizen. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat contact met beide ouders essentieel is. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd waarom de verhuizing naar Zeeland noodzakelijk was. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 maart 2022
Zaaknummer: 200.302.116/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/378062 / FA RK 20-5528
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
verblijvende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. Brands.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, heeft de moeder het hof verzocht, althans zo begrijpt het hof, voormelde beschikking te vernietigen en alsnog de verzoeken van de vader tot terugverhuizing en ten aanzien van een voorlopige zorgregeling af te wijzen als zijnde ongegrond en ongemotiveerd. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 december 2021, heeft de vader het hof verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten, zulks met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Klaver en N. Tkacenko (registratienummer 10853) tolk in de Oekraïense taal;
  • de vader, bijgestaan door mr. Brands en W. Veldhuis (registratienummer 18707) tolk in de Poolse taal;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 juli 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en het Nederlandse recht van toepassing is.
3.2.
Partijen zijn op 5 januari 2017 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 oktober 2020 betreffende vaststelling voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] aan de moeder wordt toevertrouwd.
3.4.1
De vader verzocht in eerste aanleg - kort gezegd - om de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal zijn, althans aan de moeder op te dragen terug te verhuizen naar een plaats binnen een omtrek van 50 kilometer van de woonplaats van de vader en daarbij een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] tweewekelijks het weekend van vrijdag tot en met maandag, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal verblijven.
3.4.2.
De moeder heeft verweer gevoerd en bij wege van zelfstandige verzoeken (voor zover thans van belang) de rechtbank verzocht om te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar is, haar vervangende toestemming te verlenen op grond van artikel 1:253a BW om met [minderjarige] naar haar huidige woonplaats in Zeeland te verhuizen en haar daar in te schrijven op de kinderopvang. Daarnaast verzocht zij aan de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] die inhoudt dat er tweemaal per week contact tussen hen zal zijn via videobellen, alsmede eens in het kwartaal via begeleide omgang bij een omgangshuis in het midden van het land.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 september 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. De rechtbank heeft verder de moeder bevolen om met [minderjarige] binnen drie maanden te verhuizen naar een woning binnen een straal van 50 kilometer van de woonplaats van de vader, zijnde [woonplaats] .
Ook heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • voor de periode dat de moeder en [minderjarige] nog in Zeeland wonen elke week middels beeldbellen op woensdagavond en op zaterdagmiddag;
  • zodra de moeder weer in de provincie Groningen woont, en uiterlijk na drie maanden, elke tweede week op zaterdag en zondag, vooralsnog zonder overnachting.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor zover die ziet op de vaststelling van een definitieve zorgregeling en de kinderbijdrage aangehouden en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte en ongemotiveerd bevolen dat zij met [minderjarige] binnen drie maanden dient te verhuizen naar een woning binnen een straal van 50 kilometer van de woonplaats van de vader.
Omdat de moeder om veiligheidsredenen is vertrokken uit Groningen en noodgedwongen een nieuw bestaan heeft opgebouwd in Zeeland, kan en wil zij niet terugverhuizen naar Groningen. In Groningen voelt zij zich onveilig en heeft zij geen enkel vangnet. Bovendien heeft zij in Zeeland woonruimte en werk gevonden en heeft zij daar haar leven weer opgebouwd.
Zij is het ook niet eens met de bepaalde zorgregeling. Sinds april 2021 is er geen enkel contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] ; in feite heeft de vader geen enkele moeite gedaan. Verder houdt de door de rechtbank bepaalde opbouw in de voorlopige omgangsregeling geen rekening met het feit dat de moeder en [minderjarige] zijn ingeburgerd in Zeeland. De regeling is niet in het belang van [minderjarige] . Als voorlopige regeling stelt zij voor om te onderzoeken om contact en omgang tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden in het midden van het land bij een omgangshuis. De rechtbank heeft de procedure ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden, de voortzetting van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is 30 maart 2022, de dag na de mondelinge behandeling bij het hof.
3.8.
De vader heeft de grieven van de moeder gemotiveerd betwist. Hij benadrukt dat - in tegenstelling tot hetgeen de moeder aanvoert - de rechtbank de beslissingen uitgebreid heeft gemotiveerd. Daarbij komt dat de beslissing - om de moeder te bevelen om terug te verhuizen - in overeenstemming is met staande jurisprudentie. De moeder legt bovendien niet uit op welke manier de motivering van de rechtbank tekortschiet. Er zijn door haar verder geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan anders had moeten worden beslist.
De moeder laat haar eigen belangen voor gaan boven de belangen van de vader en [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] om regelmatig en betekenisvol contact met de vader te hebben moet prevaleren boven het eigen belang van de moeder.
Ook onderbouwt de moeder niet waarom het niet in het belang van [minderjarige] is dat er omgang plaatsvindt. Er is aan de kant van de moeder geen enkele bereidheid tot medewerking aan een betekenisvolle zorgregeling.
Tot slot verzoekt de vader het hof om, anders dan gebruikelijk, de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding. Hij meent dat de moeder dit hoger beroep alleen heeft ingesteld om tijd te rekken en dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Hij is daarom door haar nodeloos op kosten gejaagd.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige] is de dupe geworden van de situatie en zal op deze manier opgroeien zonder haar vader. Dat is niet in haar belang.
De raad ziet twee ouders die - in deze lastige situatie – te weinig mogelijkheden zien om in het belang van [minderjarige] afspraken te maken. Beide ouders zijn blijven hangen in onmogelijkheden. Bij de vader proeft de raad onmacht en bij de moeder bespeurt de raad onwil. De moeder heeft, met de wetenschap dat zij terug moest verhuizen, haar huidige leven opgebouwd. Zij is verder gegaan met haar leven en heeft zich in Zeeland gesetteld. De raad adviseert dat de moeder terug moet verhuizen. Verder dient er op korte termijn contact tussen de vader en [minderjarige] te worden opgebouwd. De raad ziet niet in waarom dit in een omganghuis in het midden van het land zou moeten gebeuren. Ook ziet de raad geen reden voor begeleiding van de omgang. Tot slot acht de raad een nader onderzoek niet gewenst, dit zou alleen maar meer tijd in beslag nemen. Het is gelet op de leeftijd van [minderjarige] (bijna vier) belangrijk dat zij op korte termijn terugverhuist zodat zij zich daar kan inschrijven op een basisschool.
3.10.
Het hof beslist als volgt.
3.10.1.
De onderhavige procedure heeft betrekking op de terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] naar een woning binnen een straal van 50 kilometer van [woonplaats] en op de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] die geldt totdat de moeder en [minderjarige] zijn terugverhuisd.
Terugverhuizing
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarigen. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.10.3.
Evenals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen onder rechtsoverweging 4.6.9. tot en met 4.6.17, welke overwegingen het hof na eigen weging en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming moet worden verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar Zeeland.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij met de moeder terug verhuist naar de omgeving van de vader en ziet geen aanleiding om de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te wijzigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.10.4.
Volgens de moeder was en is er een noodzaak om te verhuizen naar Zeeland. De moeder heeft echter ook in de onderhavige procedure niet nader onderbouwd dat zij geen andere mogelijkheid had dan naar Zeeland te verhuizen. Dat de gedachte aan Groningen een zodanige weerstand bij de moeder oproept en zij daarom geen enkele poging heeft gedaan om een woning of werk te zoeken in de buurt van de woonplaats van de vader, zoals zij desgevraagd heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling van het hof, acht het hof onvoldoende. Ook in hoger beroep heeft zij haar beschuldigingen aan het adres van de vader omtrent huiselijk geweld niet nader onderbouwd dan wel concreet gemaakt. De door haar in hoger beroep overgelegde brief van 1 maart 2022 van haar persoonlijk begeleider van het Leger des Heils maakt dit niet anders, aangezien deze ervaringen voor het grootste deel zijn gebaseerd op verklaringen van de moeder aan de persoonlijk begeleider. Ook de door de moeder in hoger beroep overgelegde brief van de politie van 1 juni 2021 voegt niets toe, nu hieruit enkel volgt dat de moeder informatie bij de politie heeft opgevraagd. Tot slot zijn de door de moeder overgelegde foto’s onduidelijk en dragen niet bij aan de onderbouwing van het door haar gestelde huiselijk geweld door de vader jegens haar.
Ten aanzien van de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid zijn in hoger beroep door de moeder geen nadere stukken ingebracht. Dit maakt dat naar het oordeel van het hof de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is vast te stellen in welke mate de verhuizing van de moeder is doordacht of voorbereid.
Ook in hoger beroep is van de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren niet gebleken.
De moeder voert aan dat zij aan de vader heeft voorgesteld om één keer in Utrecht af te spreken zodat de vader en [minderjarige] elkaar konden zien maar dat de vader - na aanvankelijk te hebben ingestemd - dit niet wilde. De vader heeft dit gemotiveerd betwist. Bovendien is niet gebleken dat de moeder andere pogingen heeft gedaan om tot een werkbare zorgregeling te komen. De moeder gaf aan dat zij, na de uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg, wachtte op een voorstel van de vader.
Het standpunt van de moeder dat er onderzocht moet worden of er een begeleide omgangsregeling in het midden van het land een optie is, volgt het hof niet. Door de moeder is niet nader onderbouwd waarom het contact tussen de vader en [minderjarige] zou moeten worden beperkt of begeleid.
Door de verhuizing van de moeder is het recht van zowel [minderjarige] als de vader op onverminderd contact ten onrechte belemmerd. [minderjarige] heeft er belang bij om contact hebben met de vader. Daarnaast betekent de verhuizing dat meer afstemming tussen de ouders nodig is, onder meer over de uitvoering van een zorgregeling. Gezien de moeizame communicatie tussen de ouders acht het hof dit niet in het belang van [minderjarige] .
Het hof is met de rechtbank en gelet op het advies van de raad van oordeel dat de leeftijd van [minderjarige] er niet aan in de weg staat om terug te verhuizen naar haar oorspronkelijke vertrouwde omgeving. Zij is nog jong en niet zodanig geworteld in Zeeland dat een verhuizing terug naar Groningen niet in haar belang is. Temeer omdat zij alsdan weer op regelmatige basis contact kan hebben met de vader, waarmee zij (mede in verband met de fysieke afstand tussen Groningen en Zeeland - in de afgelopen twee jaar nauwelijks contact heeft gehad. Zij kan de basisschool op een school in Groningen starten.
Dat de moeder, met de wetenschap dat zij geen toestemming had om te verhuizen, haar leven heeft opgebouwd in Zeeland komt voor haar rekening en risico.
Voorlopige zorgregeling
3.10.5.
Gelet op het voorgaande en daarbij rekening houdend met het advies van de raad, ziet het hof evenals de rechtbank geen reden dat het contact tussen de vader en [minderjarige] beperkt of begeleid zou moeten worden. Het hof ziet dan ook geen reden om de door de rechtbank bepaalde voorlopige zorgregeling aan te passen.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor zover het betreft de terugverhuizing van de moeder met [minderjarige] en de daarin opgenomen voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Proceskosten
3.12.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vader heeft verzocht, de moeder te veroordelen in de proceskosten in het hoger beroep. Het hof zal daarom de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de vader en de moeder gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor zover het betreft de terugverhuizing van de moeder met de minderjarige [minderjarige] en de daarin opgenomen voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022 door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.M.M. Mostermans in tegenwoordigheid van de griffier en de uitwerking is op 12 april 2022 op schrift gesteld.