In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De moeder, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de Raad voor de Kinderbescherming de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige had verzocht. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen, zelfs vanuit de penitentiaire inrichting.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat haar situatie niet goed is weergegeven in het raadsrapport en dat zij openstaat voor hulp en ondersteuning. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de benodigde zorg en aandacht te bieden, en dat de minderjarige in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Gecertificeerde Instelling heeft bevestigd dat de minderjarige zich positief ontwikkelt in het huidige pleeggezin en dat de moeder niet in staat is om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht is gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De beslissing benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder zijn doorslaggevend geweest in deze uitspraak.