ECLI:NL:GHSHE:2022:1206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.305.556_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De moeder, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de Raad voor de Kinderbescherming de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige had verzocht. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen, zelfs vanuit de penitentiaire inrichting.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat haar situatie niet goed is weergegeven in het raadsrapport en dat zij openstaat voor hulp en ondersteuning. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de benodigde zorg en aandacht te bieden, en dat de minderjarige in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Gecertificeerde Instelling heeft bevestigd dat de minderjarige zich positief ontwikkelt in het huidige pleeggezin en dat de moeder niet in staat is om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht is gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De beslissing benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder zijn doorslaggevend geweest in deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.305.556/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/297523 / JE RK 21-2061
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting (hierna ook: PI) [PI] te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas (voorheen mr. J.G. van Ek),
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 28 februari 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank in stand te laten en het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Maas;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 oktober 2021;
  • het V2-formulier van 14 februari 2022 van mr. J.G. van Ek, waarin deze zich heeft onttrokken als advocaat van de moeder;
  • het V2-formulier van 14 februari 2022 van mr. P.M.F.M. Maas, waarin deze zich heeft gesteld als advocaat van de moeder;
  • de brief met bijlagen van 7 maart 2022 van de GI;
  • de brief met bijlage (productie 3) van 17 maart 2022 van de advocaat van de moeder;
  • de brief met bijlagen (producties 4 en 5) van 17 maart 2022 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] vanaf de geboorte voor de duur van zes maanden uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen - voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft - en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Het standpunt van de moeder is bij de rechtbank niet goed toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kinderrechter verbleef de moeder in het penitentiair ziekenhuis in [geboorteplaats] omdat zij bijna zou gaan bevallen van haar dochter. Ze is toen telefonisch gehoord. Daarnaast heeft de moeder een brief naar de rechtbank gestuurd van welke brief de advocaat geen kennis had.
De moeder wenst daarom een nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van het hof.
Het raadsrapport geeft een verkeerde weergave van de situatie waardoor er een verkeerd beeld van haar is geschetst. Zo ontkent de moeder dat ze tijdens haar detentie drugs (heeft) gebruikt en dat zij seksueel grensoverschrijdend gedrag zou hebben laten zien tijdens een omgangsmoment met een van haar andere kinderen.
Er is geen grond voor uithuisplaatsing aangezien de fysieke veiligheid van [minderjarige] gegarandeerd is binnen de PI. Binnen de PI is er sprake van rust, ritme en veiligheid. De moeder kan [minderjarige] in detentie bij zich houden.
Tijdens de detentie is de moeder bezig geweest haar leven te beteren. Zij staat open voor hulp en ondersteuning. De moeder vreest dat er geen goede hechting meer mogelijk zal kunnen zijn wanneer [minderjarige] zich gaat hechten aan haar pleegouders. Het is ook niet in het belang van [minderjarige] dat zij direct na de geboorte bij haar moeder is weggehaald en dat er sindsdien geen enkel contact meer heeft plaatsgevonden. De moeder wil [minderjarige] zo snel mogelijk zien en bij zich houden in de PI.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Het raadsonderzoek is zorgvuldig uitgevoerd en er is rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen, in het bijzonder met het belang van [minderjarige] . De moeder heeft zelf niet binnen de gestelde termijn op het concept rapport gereageerd. Zij heeft achteraf een schriftelijke reactie gegeven die niet tot aanpassing van het rapport of een ander besluit van de raad heeft geleid.
De raad heeft goed gekeken naar de mogelijkheid om [minderjarige] bij moeder in de PI te laten verblijven en een afweging gemaakt. Het is in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] noodzakelijk om haar uit huis te plaatsen. Binnen de PI kan er weliswaar voldoende rust, ritme en veiligheid aan [minderjarige] worden geboden maar [minderjarige] heeft meer basisbehoeften. De moeder kan [minderjarige] geen sociaal-emotionele veiligheid en gezond hechtingsproces bieden. De raad ziet al jaren een terugkerend patroon bij de andere kinderen van de moeder, hetgeen zelfs tot emotionele en cognitieve achterstanden en blijvende fysieke schade bij deze kinderen heeft geleid. De moeder is niet in staat sensitief responsief op de kinderen te reageren en ze te stimuleren in hun ontwikkeling. Het ontbreekt de moeder aan voorspelbaarheid. Ook binnen de muren van de PI kan de moeder niet aansluiten bij wat [minderjarige] , als volledig van haar moeder afhankelijke baby, nodig heeft.
De moeder stelt dat zij nu open staat voor hulp en ondersteuning. Het is echter gebleken dat de moeder structureel niet de daad bij het woord voegt. Zowel ten aanzien van haar andere kinderen, als ten aanzien van [minderjarige] is aan moeder veelvuldig en gedurende langere tijd aangegeven wat er van haar verwacht wordt. Het lukt de moeder niet om de adviezen op te volgen. Zij heeft een zelfbepalende houding. De moeder werkte zelfs niet mee binnen de ondertoezichtstelling van haar andere kinderen. Er werd twee maal aangifte tegen haar gedaan door de GI wegens onttrekking aan het bevoegde gezag. Ook hield de moeder zich niet aan de schorsingsvoorwaarden die door de rechtbank waren opgelegd. Hieruit blijkt dat de opstelling van de moeder niet meewerkend is.
De moeder geeft aan bang te zijn dat [minderjarige] zich gaat hechten aan de pleegouders en er daardoor geen goede hechting met de moeder meer kan zijn. Deze angst is volgens de raad onterecht. Wanneer [minderjarige] bij de pleegouders een goede hechtingsrelatie aangaat dan helpt dat [minderjarige] ook bij haar hechting in toekomstige relaties. Bij de moeder bestaat juist het risico dat er sprake van onveilige hechting zal zijn.
3.6.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] ontwikkelt zich positief binnen het huidige pleeggezin. Zij lijkt, gezien haar constante behoefte aan nabijheid van een volwassene, extra gebaat te zijn bij een duidelijke structuur en ritme. De GI betwijfelt of de moeder aan deze behoefte kan voldoen.
Er zijn zorgen rondom de onvoorspelbare houding en de pedagogische vaardigheden van de moeder. De geplande wekelijkse belmomenten tussen de jeugdbeschermer en de moeder verlopen wisselend. Ook lukt het de moeder niet om praktische zaken, zoals een zorgverzekering voor [minderjarige] , te regelen.
De omgang tussen [minderjarige] en de moeder is nog niet tot stand gekomen. Dit als gevolg van de lange wachttijden binnen de hulpverlening, een praktische regeling omtrent vervoer en het grensoverschrijdend gedrag van de moeder richting gevangenispersoneel, medegedetineerden en de jeugdbeschermer. De samenwerking van de moeder met de GI verloopt niet altijd constructief. Er wordt nu een opbouwschema gemaakt zodat het contactherstel de komende weken kan gaan plaatsvinden.
Momenteel kan de GI de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] alleen garanderen als het verblijf bij het huidige pleeggezin voortgezet wordt. Het is onduidelijk waar de moeder na haar detentie zal verblijven en of het de moeder zal lukken om de hulpverlening die haar wordt geboden te accepteren. De GI zal de komende tijd werken aan contact tussen de moeder en [minderjarige] . Alvorens een thuisplaatsing te overwegen, zullen er vanuit de GI voorwaarden gesteld worden voor thuisplaatsing wanneer de moeder uit detentie komt.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
Gelet op hetgeen de raad en de GI naar voren hebben gebracht, is het hof van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Er is geen reden te twijfelen aan de bevindingen in het raadsrapport. De pedagogische vaardigheden van de moeder zijn door haar persoonlijke problematiek beperkt. De moeder zal, gelet op die problematiek, onvoldoende kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en zij kan [minderjarige] niet de zorg, aandacht en veiligheid bieden die ze nodig heeft. Hoewel de fysieke veiligheid van [minderjarige] binnen de muren van de PI gewaarborgd zal zijn, is ook de sociaal-emotionele veiligheid en een gezonde hechting belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] , zeker in de eerste levensfase.
Het is het hof voldoende gebleken dat het pleeggezin [minderjarige] op dit moment wel een veilige plek kan bieden en dat zij zich daar positief ontwikkelt.
Het hof acht het niet verantwoord om [minderjarige] nu bij de moeder terug te plaatsen. Het risico dat [minderjarige] zal opgroeien in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving is te groot. Dit wordt bevestigd in de rapportage van de GI van 17 december 2021. Er zal bovendien eerst contactopbouw moeten plaatsvinden.
Hoewel de GI tijdens de mondelinge behandeling kenbaar heeft gemaakt dat de moeder aan zichzelf heeft gewerkt, ziet de GI nog niet terug dat de moeder ook daadwerkelijk het gesprek met de GI kan aangaan. Ze kan het belang van [minderjarige] niet goed voorop stellen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het de moeder onvoldoende lukt om praktische zaken rondom [minderjarige] (zoals een zorgverzekering) te regelen. Ook is gebleken dat de moeder regelmatig te laat aanwezig is bij gesprekken met de jeugdbeschermer, gesprekken vergeet of deze vroegtijdig afbreekt als ze wordt gewezen op haar gedrag. Uit de stukken van de GI blijkt dat de moeder adviezen en tips met regelmaat naast zich neerlegt en zelfbepalend is.
Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling aan de moeder heeft voorgehouden, benadrukt het hof hier ook dat het van groot belang is dat de moeder echt gaat en blijft samenwerken met de GI. Het omgangstraject van de moeder met [minderjarige] is inmiddels op gang gekomen waardoor het contactopbouw op korte termijn kan gaan aanvangen. Om hier uitvoering aan te kunnen geven, is een goede communicatie door de moeder richting de GI essentieel.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 26 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.