ECLI:NL:GHSHE:2022:1205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.305.240_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2013 en 2017. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag uitoefent, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 14 mei 2022. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen is en dat zij in staat is om voor hen te zorgen, mits er hulpverlening wordt ingezet.

De GI, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van de kinderen, gezien de structurele onveiligheid en verwaarlozing in de thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2022 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, maar de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de kinderen, die in de thuissituatie bij de moeder zijn bevestigd, niet zijn afgenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder nog niet voldoet aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing en dat haar persoonlijke problematiek de situatie van de kinderen in stand houdt. De wens van de moeder om deel te nemen aan een moeder-kindtraject werd door het hof niet als haalbaar beschouwd, gezien de huidige omstandigheden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.305.240/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/374903 / JE RK 21-1480
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Beers,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, althans de machtiging te verlengen met een door het hof in goede justitie te bepalen kortere periode dan de duur van de ondertoezichtstelling.
2.2.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2022, heeft de GI verzocht (zo begrijpt het hof) de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder mr. Van Beers (via CMS-verbinding);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De moeder en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 oktober 2021;
- de door de advocaat van de moeder op verzoek van het hof nagezonden stukken, ingekomen d.d. 28 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent het gezag over de kinderen alleen uit.
3.2.
Bij beschikking van 14 mei 2020 zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 mei 2022.
3.3.
Bij beschikking van 22 september 2021 heeft de rechtbank een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 september 2021 tot 20 oktober 2021, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 oktober 2021 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 14 mei 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De uithuisplaatsing komt niet ten goede aan de ontwikkeling van de kinderen en is niet in hun belang. De kinderen zijn gehecht aan de moeder en zijn kwetsbaar. De moeder wil graag zelf voor de kinderen zorgen en is daartoe in staat. Zij ziet in dat hulpverlening moet worden ingezet en staat daarvoor open. De moeder wenst deel te nemen aan een moeder-kindtraject (24/7 setting). In de huidige situatie, dat de moeder een uur per week contact heeft met de kinderen, is het lastig om te werken aan de krachten van de moeder en om te zien of zij over voldoende draagkracht en opvoedvaardigheden beschikt.
De uithuisplaatsing van de kinderen is een trigger voor het trauma van de moeder. De moeder is aangemeld voor traumabehandeling. Het is voor haar belangrijk dat er iemand naast haar komt te staan. Zij voelt zich alleen in de huidige situatie en kan die niet overzien.
3.7.
De GI voert in haar brief van 22 februari 2022, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De GI is het eens met de bestreden beschikking. Een uithuisplaatsing is nog steeds noodzakelijk om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Er was in de thuissituatie bij de moeder sprake van structurele onveiligheid en fysieke en emotionele verwaarlozing van de kinderen. Aan de gestelde voorwaarden om een thuisplaatsing te kunnen overwegen, voldoet de moeder nog niet. De bestaande zorgen worden door de moeder nog steeds onvoldoende (h)erkend en de benodigde hulpverlening is nog onvoldoende van de grond gekomen, waardoor de zorgen onverminderd aanwezig zijn. De moeder moet met de gestelde voorwaarden aan de slag gaan. Een gezinsopname acht de GI nu niet realistisch, omdat stabiliteit bij de moeder ontbreekt. De GI heeft de moeder geadviseerd om, naast de opvoedondersteuning/omgangbegeleiding die door [instantie 1] wordt geboden, persoonlijke hulpverlening te zoeken. Zij kan de moeder daartoe niet dwingen. De GI weet de precieze problematiek van de moeder niet en maakt zich er zorgen over of het de moeder daadwerkelijk lukt om afspraken met hulpverlening na te komen. Een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder, welke mogelijkheid ter zitting is besproken, acht de GI een goede stap.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sinds de uithuisplaatsing van de kinderen de zorgen over de fysieke en emotionele verwaarlozing van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder zijn bevestigd en niet zijn afgenomen. Uit uitlatingen van de kinderen richting de GI blijkt dat zij in ernstige mate zijn belast met volwassenenproblematiek. [minderjarige 1] heeft ook uitlatingen gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag van de pleegbroer van de moeder jegens haar. In het gezinshuis wordt gezien dat [minderjarige 1] een moederrol aanneemt richting haar zus en de moeder en dat de kinderen pleasend gedrag vertonen in het contact met de moeder en andere volwassenen. Het gezinshuis heeft de indruk dat het hoofd van [minderjarige 1] te vol zit. [minderjarige 1] heeft sinds een maand last van broekplassen. De GI houdt verder zorgen over de medische situatie van [minderjarige 2] , omdat inzicht daarin ontbreekt en de moeder de verzochte medische informatie (nog) niet heeft gegeven. Sinds de uithuisplaatsing zijn de kinderen in gewicht toegenomen en gaan zij structureel naar school. Voor de uithuisplaatsing van de kinderen bestonden hier ook zorgen over.
Niet gebleken is dat aan de gestelde voorwaarden om een thuisplaatsing te kunnen overwegen, zoals weergegeven in de brief van de GI aan de moeder d.d. 11 oktober 2021, inmiddels wordt voldaan. Door de GI wordt gezien dat de (emotionele) stabiliteit van de moeder sinds de uithuisplaatsing van de kinderen is verslechterd. Er zijn zorgen over de gezondheid en de medische situatie van de moeder. Er is recentelijk gestart met opvoedondersteuning/omgangbegeleiding door [instantie 1] , maar de moeder heeft (nog) geen persoonlijke hulpverlening.
3.8.3.
De wens van de moeder om deel te nemen aan een moeder-kindtraject acht het hof in de gegeven omstandigheden niet aan de orde. De moeder zal haar persoonlijke problematiek moeten (h)erkennen en daaraan gaan werken, voordat herstel van de opvoedsituatie bij haar mogelijk kan zijn. De persoonlijke problematiek van de moeder houdt de problematiek van de kinderen in stand. Naar voren is gekomen dat de moeder een belast verleden heeft en dat zij zich heeft aangemeld voor traumabehandeling, maar de precieze problematiek van de moeder is niet duidelijk. Om die problematiek vast te kunnen stellen, is naar het oordeel van het hof eerst onderzoek nodig. Een persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder zou hiervoor passend zijn, hetgeen de GI ter zitting heeft bevestigd. Om te bewerkstelligen dat de aanvraag voor een dergelijk onderzoek ook daadwerkelijk tot stand komt en niet als gevolg van de problematiek van de moeder uitblijft, verwacht het hof van de GI dat zij de moeder geleidt naar een instantie die de doorverwijzing naar een persoonlijkheidsonderzoek kan uitvoeren, bijvoorbeeld de huisarts of [instantie 2] .
Tevens acht het hof het van belang dat door de GI ingezet wordt op het realiseren van ondersteuning van de moeder, bijvoorbeeld door betrokkenheid van Levenskracht of de inzet van een Maatje zoals de GI eerder aan de moeder heeft geadviseerd, nu de moeder kenbaar heeft gemaakt behoefte te hebben aan iemand die naast haar staat.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof ziet geen aanleiding om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.