ECLI:NL:GHSHE:2022:1203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.303.672_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] was verlengd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat [minderjarige 1] met ondersteuning van de gecertificeerde instelling (GI) weer thuis kon wonen. De GI daarentegen stelde dat de moeder onvoldoende in staat was om [minderjarige 1] te verzorgen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2022 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader, die via een telefoonverbinding deelnam. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank en de rapportages van de GI. Het hof overwoog dat de ouders in het verleden onvoldoende in staat waren om de benodigde structuur en begeleiding te bieden aan [minderjarige 1]. De ouders hadden eerder opvoedondersteuning ontvangen, maar dit had niet geleid tot de gewenste veranderingen in de thuissituatie.

Het hof concludeerde dat de verlenging van de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk was. De ouders waren op dat moment niet in staat om de emotionele en fysieke nabijheid te bieden die [minderjarige 1] nodig had. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.303.672/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373340 / JE RK 21-1208
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 december 2021, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en – naar het hof begrijpt – opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen, althans te bekorten tot een periode van vier maanden, althans tot een eerdere datum dan de thans geldende
.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2022 heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban en door een tolk in de Hongaarse taal, [tolk 1] (tolknummer: [tolknummer 1] );
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via videoverbinding);
- de vader, via een telefoonverbinding bijgestaan door een tolk in de Arabische taal, [tolk 2] (tolknummer: [tolknummer 2] ).
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 24 februari 2022, geen vertegenwoordiger op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 3 februari 2022;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 februari 2022.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is van oordeel dat, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is, de Nederlandse rechter bevoegd is om naar Nederlands recht te beslissen op het gedane verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
De ouders zijn in 2010 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, zijnde tot 17 september 2021. Tevens is bij die beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een 24-uurs voorziening voor verzorging en opvoeding tot 17 september 2021.
3.4.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep relevant – de machtiging aan de GI om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd tot 17 september 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is een te vergaande maatregel en is niet noodzakelijk om zijn belangen te beschermen. [minderjarige 1] kan met ondersteuning van de GI weer thuis komen wonen.
Het bieden van structuur aan [minderjarige 1] , het verbeteren van zijn gedrag en het vergroten van zijn zelfvertrouwen kan ook vanuit de thuissituatie worden bereikt. [minderjarige 1] kan bijvoorbeeld meerdere nachten per week thuis slapen en dagbehandeling volgen. De moeder betwist dat zij geen aanwijzingen van de hulpverlening opvolgt. De moeder doet er samen met de vader en haar eigen moeder alles aan om de kinderen een gezonde en normale jeugd te geven.
De ouders hebben in het belang van de kinderen besloten om weer een gezin te vormen en hebben hun echtscheidingsprocedure stilgelegd.
Op dit moment hebben de ouders twee keer per week een contactmoment met [minderjarige 1] bij [instantie] . Tot oktober 2021 mocht [minderjarige 1] een aantal dagen per week thuis slapen. In die situatie kon de moeder vrede hebben met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Deze regeling is echter gestopt omdat de moeder is gaan werken. Inmiddels werkt de moeder niet meer.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De moeder is onvoldoende in staat om [minderjarige 1] te verzorgen en op te voeden. Het lukt de moeder, ondanks dat zij voor een langere periode opvoedondersteuning heeft gekregen, onvoldoende om grenzen te stellen en [minderjarige 1] duidelijkheid en structuur te bieden.
Sinds 16 december 2020 verblijft [minderjarige 1] bij [instantie] . [minderjarige 1] doet het daar goed. Hij laat zich sturen en begrenzen en maakt over het algemeen op een adequate manier contact met leeftijdsgenoten. Uit de informatie van [instantie] en van Ouder Kind Amarant komt het beeld naar voren dat de ouders al lange tijd onvoldoende in staat zijn geweest om aan te sluiten bij de zorg die [minderjarige 1] nodig heeft. In de thuissituatie bij de ouders is er geen sprake van structuur en [minderjarige 1] laat hier zelfbepalend gedrag zien. De hulpverleners merken dat er weinig tot geen commitment is van de ouders om de thuissituatie te veranderen.
Het is naar de mening van de GI noodzakelijk dat [minderjarige 1] op de groep bij [instantie] blijft zodat hij kan opgroeien in een stimulerende opvoedomgeving zonder dat hij wordt beperkt in zijn ontwikkeling. In de thuissituatie is dat onvoldoende mogelijk. De ouders kunnen [minderjarige 1] op dit moment niet bieden wat hij nodig heeft. Daarnaast houden de ouders hulpverlening buiten de deur. De moeder is tegen het advies van [instantie] in gaan werken waardoor de hulpverlening vanuit [instantie] is stopgezet.
3.8.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
De ouders wonen feitelijk weer samen. De vader heeft formeel nog een eigen (woon)adres, maar feitelijk woont hij bij de moeder en de kinderen. De meeste problemen met [minderjarige 1] zijn ontstaan toen de vader niet thuis was. Het ging goed toen [minderjarige 1] in oktober 2021 nog een paar nachten per week thuis mocht slapen. De vader hield zich aan de afspraken met de GI en zorgde dat [minderjarige 1] op tijd terug was bij [instantie] . Deze regeling is stopgezet omdat de moeder is gaan werken. De moeder is inmiddels gestopt met werken, maar desondanks mag [minderjarige 1] nog niet naar huis.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. De kinderrechter heeft reeds in de beschikking van 17 september 2020 gemotiveerd wat destijds de aanleiding was om voor [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Tijdens de uithuisplaatsing moest onder andere inzichtelijk worden gemaakt wat aan de gedragsproblemen van [minderjarige 1] ten grondslag lag, van welke kindeigen problematiek mogelijk sprake was en wat de invloed was van eventuele omgevingsfactoren. Het is van belang dat [minderjarige 1] opgroeit in een veilige, stimulerende opvoedomgeving, zonder dat hij beperkt wordt in zijn ontwikkeling.
Uit de stukken van de GI en Amarant blijkt dat [minderjarige 1] de eerder bij hem gesignaleerde gedragsproblemen bij [instantie] niet laat zien. [minderjarige 1] is gebaat bij de structuur, de rustige omgeving en huiselijke setting die [instantie] hem kan bieden. De gedragsproblemen die [minderjarige 1] in de thuissituatie liet zien komen volgens de GI en Amarant dan ook niet voort uit kindeigen problematiek bij [minderjarige 1] , maar uit problemen in de opvoedomgeving en uit het onvoldoende begrenzen van [minderjarige 1] in de thuissituatie.
De inzet van een langere periode aan opvoedondersteuning in de thuissituatie heeft onvoldoende resultaat gehad. Het is niet aannemelijk geworden dat de ouders inmiddels wel in staat zijn om [minderjarige 1] in de thuissituatie te bieden wat hij in de afgelopen periode van zijn uithuisplaatsing heeft laten zien nodig te hebben om te komen tot een positieve ontwikkeling.
Zo blijkt uit de informatie van [instantie] van 25 november 2021 dat de opvoedondersteuning in de thuissituatie is gestagneerd vanwege het gebrek aan commitment bij de ouders. Het is niet haalbaar gebleken om de ouders de voor [minderjarige 1] benodigde opvoedvaardigheden aan te leren die zij, samen met de hulpverlening, kunnen inzetten in de thuissituatie. De ouders zijn op dit moment onvoldoende in staat om [minderjarige 1] zowel fysieke als emotionele nabijheid te bieden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het hof concluderend van oordeel dat (het verlengen van) de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is.
3.9.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, A.J.F. Manders en P.M.M. Mostermans en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.