ECLI:NL:GHSHE:2022:1200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.298.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap voor verzoeker na ontwikkeling naar zelfstandigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind en mentorschap dat eerder was ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beoordeling van de noodzaak van het bewind en mentorschap, dat was ingesteld vanwege de lichamelijke en geestelijke toestand van [verzoeker], die lijdt aan het Moebius syndroom. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] sinds 2018 zelfstandig woont en in staat is om zijn huishouding en financiën zelf te beheren. Hij heeft geen medische zorg of begeleiding nodig en kan zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behartigen. De vader van [verzoeker], die als bewindvoerder en mentor was aangesteld, heeft onvoldoende medewerking verleend aan de zelfstandigheid van [verzoeker]. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind en mentorschap niet langer bestaat en heeft het verzoek van [verzoeker] tot opheffing daarvan toegewezen, met ingang van 1 mei 2022. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan [verzoeker].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 april 2022
Zaaknummer: 200.298.412/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8945847 \ OV VERZ 20-9786 en 8946205 \ OV VERZ 20-9796
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
- [de zus] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de zus);
- [de bewindvoerder respectievelijk mentor] , gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder respectievelijk mentor).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2021, gewijzigd bij verzoekschrift, ingekomen op 19 november 2021, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en rechtdoende, alsnog:
- primair: het bewind en mentorschap op te heffen;
- subsidiair: het mentorschap op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. B.J. van de Wijnckel, waarnemend advocaat voor mr. Burlet;
  • de zus.
2.3.1.
De vader is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.3.2.
De bewindvoerder respectievelijk mentor is
,met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 mei 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoeker] d.d. 18 november 2021;
  • een brief van de vader d.d. 12-09-2021;
  • een brief van de vader d.d. 26 oktober 2021;
  • een brief van [de bewindvoerder respectievelijk mentor] d.d. 4 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van [verzoeker] d.d. 22 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 augustus 2008 (zaaknummers 170131 EJ VERZ 08-949 en 170133 EJ VERZ 08-950) heeft de kantonrechter in de rechtbank Middelburg, zittingsplaats Terneuzen met ingang van 1 september 2008, over de goederen die [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van de vader tot bewindvoerder. Tevens is er met ingang van 1 september 2008 een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] uitgesproken waarbij de vader tot mentor is benoemd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind en het mentorschap afgewezen.
3.3.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Bij beschikking van 28 oktober 2021 (zaaknummer 9461560 \ OV VERZ 21-6219) heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, - voor zover hier van belang - de vader met ingang van die dag wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [verzoeker] en ontslagen als mentor over [verzoeker] en [de bewindvoerder respectievelijk mentor] als bewindvoerder over de goederen van [verzoeker] en mentor van [verzoeker] benoemd.
3.5.
Naar aanleiding hiervan heeft [verzoeker] zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd, zoals in rechtsoverweging 2.1. weergegeven.
3.6.
[verzoeker] voert in het (gewijzigd) beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –samengevat – het volgende aan. [verzoeker] lijdt aan een aangeboren lichamelijke afwijking (Moebius syndroom) waardoor hij een beperkte gezichtsuitdrukking heeft en waardoor zijn spraak enigszins beperkt is. Ook loopt hij, vanwege beperkte spierspanning, wat moeilijker. [verzoeker] kan hier zelf goed mee omgaan, maar is zich er van bewust dat mensen vaak beïnvloed worden door de eerste indruk die ze van hem krijgen.
Toen [verzoeker] meerderjarig werd heeft de vader van [verzoeker] de kantonrechter verzocht een bewind en mentorschap in te stellen over (de goederen van) [verzoeker] . De vader werd tot bewindvoerder en mentor benoemd. Gedurende de jaren heeft [verzoeker] een ontwikkeling doorgemaakt richting zelfstandigheid. Sinds 2018 woont [verzoeker] zelfstandig. Hij is in staat zonder hulp zijn huishouding en boodschappen te doen. Hij heeft ook geen medische verzorging, verpleging of behandeling nodig. [verzoeker] is prima in staat zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
[verzoeker] kan inmiddels ook zijn financiële belangen zelf behartigen. Hij heeft de afgelopen jaren vaak aangegeven graag zelfstandiger te willen worden op dit gebied. De vader werkte hier niet voldoende aan mee, en [verzoeker] kreeg van de vader geen inzicht of enige inspraak in de financiële administratie. De vader wilde volledige grip op het leven en de financiën van [verzoeker] houden. [verzoeker] ontvangt een stabiel inkomen, bestaande uit een Wajong uitkering en toeslagen, uit welk inkomen hij zijn vaste lasten kan betalen. Hij heeft door het maken van maandelijkse overzichten, hulp en adviezen, inmiddels voldoende inzicht gekregen om zijn budget zelf te beheren. [verzoeker] heeft uitgebreide kennis en vaardigheden op ICT-gebied en is in staat om te internetbankieren. Er is geen reden meer het bewind en mentorschap in stand te houden.
3.7.
De zus heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aangevoerd. [verzoeker] werd door de vader kleingehouden. [verzoeker] wilde aan de bemoeienis van zijn vader ontsnappen en de zus heeft hem daarbij gesteund. Gezien de enorme ontwikkeling die [verzoeker] heeft doorgemaakt is de zus ervan overtuigd dat [verzoeker] zelfstandig kan functioneren.
3.8.
De (huidige) bewindvoerder en mentor die sinds 28 oktober 2021 is aangesteld heeft in de brief d.d. 4 februari 2022 aangegeven in te kunnen stemmen met de opheffing van het bewind over de goederen van [verzoeker] en het mentorschap over [verzoeker] . Sinds de aanstelling van de bewindvoerder en mentor is aan [verzoeker] een steeds grotere mate van zelfstandigheid gegeven. [verzoeker] voert zelf een groot deel van de administratie. De bewindvoerder heeft daarin alleen nog een controlerende taak. [verzoeker] kan goed met zijn leefgeld omgaan, maakt geen schulden en behoudt een gezonde reservering. Op het persoonlijke vlak heeft [verzoeker] geen enkele zorg, behandeling of begeleiding nodig. Uit niets blijkt dat [verzoeker] zijn financiële en niet-vermogensrechtelijke belangen niet zelf kan behartigen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het verzoek tot opheffing van het bewind
3.9.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.9.3.
Het hof acht het op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk dat inmiddels de in artikel 1:431 lid 1 onder a BW opgenomen grond voor het bewind is komen te vervallen waardoor de noodzaak voor het bewind niet langer meer bestaat. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[verzoeker] wilde niet meer dat de vader de volledige grip op zijn leven en op zijn financiën zou houden en heeft de afgelopen jaren diverse keren bij de vader aangegeven dat hij zelf zijn eigen administratieve en financiële zaken wilde gaan behartigen. [verzoeker] had daarbij een traject voor ogen waarbij hij stapsgewijs steeds meer inzicht zou krijgen in zijn financiën. Gebleken is dat [verzoeker] een behoorlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. [verzoeker] is inmiddels 31 jaar en woont sinds 2018 geheel zelfstandig. [verzoeker] is in staat zonder hulp zijn huishouden en boodschappen te doen en te reizen. [verzoeker] heeft zijn rijbewijs gehaald en een middelbare beroepsopleiding tot computer operator succesvol afgerond. Momenteel loopt er een re-integratie traject naar de reguliere arbeidsmarkt en hoopt hij bijvoorbeeld in de ICT aan de slag te kunnen gaan.
De huidige bewindvoerder heeft [verzoeker] een grote mate van zelfstandigheid gegeven en dat gaat goed. De bewindvoerder bevestigt dit in de brief van 4 februari 2022 waaruit blijkt dat [verzoeker] inzage heeft in zijn rekeningen en zelf een kloppend budgetplan kan opstellen. Hij betaalt zijn eigen rekeningen, gaat verantwoord om met zijn leefgeld en maakt geen schulden. Na uitleg van de bewindvoerder heeft [verzoeker] nu ook zelfstandig de aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend.
3.9.4.
Het hof is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [verzoeker] in staat moet worden geacht om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof zal derhalve het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind alsnog toewijzen.
Met betrekking tot het verzoek tot opheffing van het mentorschap
3.9.5.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.9.6.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
3.9.7.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [verzoeker] ook in staat moet worden geacht om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof overweegt daartoe dat in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat de noodzaak voor een mentorschap niet (meer) bestaat. [verzoeker] kan goed omgaan met de verschijnselen die hij heeft ten gevolge van het syndroom van Moebius. Hij heeft geen zorg, behandeling of begeleiding nodig. Evenmin heeft hij psychische of mentale klachten. Het hof heeft er vertrouwen in dat [verzoeker] zo nodig zelf hulp kan inschakelen.
3.9.8.
Gelet op de hierboven onder rechtsoverweging 3.9.7. genoemde situatie van [verzoeker] zelf en de onder rechtsoverweging 3.9.3. genoemde ontwikkeling van [verzoeker] , is het hof van oordeel dat niet (meer) kan worden gesproken van een toestand zoals bedoeld in artikel 1:450 lid 1 BW. De grond voor het mentorschap is daarmee komen te vervallen. Het hof zal derhalve het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het mentorschap alsnog toewijzen.
Conclusie
3.9.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 mei 2021 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van [verzoeker] strekkende tot opheffing van het bewind en opheffing van het mentorschap, met ingang van 1 mei 2022;
heft op het bewind over de goederen van [verzoeker]
,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [adres] , en wel met ingang van 1 mei 2022;
heft op het mentorschap van [verzoeker]
,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [adres] , en wel met ingang van 1 mei 2022;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [verzoeker] en een - zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.