ECLI:NL:GHSHE:2022:1170

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.272.671_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegelaten contra-enquête in hoger beroep over koopovereenkomst camper met bewijswaardering en gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma Autogroothandel [X] V.O.F. tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de koop van een camper. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende bewijs had geleverd dat zij de camper van de vof had gekocht en daarvoor een bedrag van € 2.950,00 had betaald. De vof had in hoger beroep grieven geformuleerd tegen dit bewijsoordeel en verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om getuigen te horen in contra-enquête. Het hof heeft de vof toegelaten tot de contra-enquête, waarbij verschillende getuigen zijn gehoord. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] op basis van de feiten en omstandigheden gerechtvaardigd kon vertrouwen dat zij met de vof een koopovereenkomst had gesloten. Het hof oordeelde dat de vof als autohandelaar optrad en dat de camper op naam van de vof stond, wat de conclusie versterkte dat de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en de vof tot stand was gekomen. De grieven van de vof werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vof werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.272.671/01
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
Autogroothandel [X] V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[JX],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[KX],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als de vof,
advocaat: mr. P.G.L. van Veghel te Asten,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Gubbels te Roermond.

1.2.3.4.

5. Het verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 10 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête van 21 november 2021;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête van 19 januari 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Deze zaak gaat over de koop van een camper. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit valt af te leiden dat zij (A.) de camper ( [merk en kenteken] ) van de vof heeft gekocht en (B.) dat zij aan de vof een bedrag van € 2.950,00 voor de camper heeft betaald. [geïntimeerde] heeft daarvoor stukken overgelegd en drie getuigen, waaronder zichzelf, laten horen. De vof heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] in het bewijs is geslaagd.
6.2.
In hoger beroep heeft de vof drie grieven geformuleerd tegen het bewijsoordeel, stukken overgelegd en (onder meer) verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om tegenbewijs te leveren door het horen van met name genoemde getuigen. In het tussenarrest heeft het hof de vof toegelaten tot de contra-enquête.
6.3.
In contra-enquête zijn vervolgens gehoord: [partijgetuige] (appellant sub 3) , [getuige 2] en [getuige 3] (via tweezijdige videoverbinding).
Waardering van het bewijs
6.4.
Het hof moet beoordelen of [geïntimeerde] geslaagd is in het bewijs van haar stellingen dat zij de camper van de vof heeft gekocht en daarvoor € 2.950,00 heeft betaald. Daarvoor zal het hof al het bijgebrachte bewijs beoordelen.
6.5.
[geïntimeerde] verklaarde als partijgetuige in eerste aanleg dat zij op 22 februari 2018 op het bedrijf van de vof gesproken heeft met een persoon die zich voorstelde als [KX] . Hij vertelde dat de camper al een hele tijd op zijn terrein stond, dat hij ooit van een vriend was geweest, dat hij deze had overgekocht en dat hij hem nu wilde verkopen. Met dezelfde persoon heeft [geïntimeerde] overeenstemming bereikt over de prijs en nog uit te voeren werkzaamheden aan de camper. Op 24 maart 2018 is zij – samen met haar dochter en [getuige 4] – opnieuw naar de vof gegaan om de camper op te halen. Zij sprak toen met een persoon die zich voorstelde als [JX] . [geïntimeerde] heeft een gedeelte van de koopprijs overgemaakt naar de vof en in gedeelten op verschillende locaties gepind en daarna de gepinde bedragen contant voldaan aan [KX] en [JX] . [JX] was aanwezig bij de overschrijving van het kentekenbewijs op het postkantoor op dezelfde datum.
6.6.
De dochter van [geïntimeerde] , [persoon A] , verklaarde dat zij op 22 februari 2018 en 24 maart 2018 haar moeder heeft vergezeld. Op 22 februari 2018 hebben zij en haar moeder gesproken met iemand die zich voorstelde als [KX] . Zij verklaarde ook:
Ik weet dat er gesproken is over het feit dat de camper van iemand anders is geweest. Ik kan mij op dit moment niet herinneren of [KX] gezegd heeft dat hij de camper namens een ander persoon verkocht of dat hij hem zelf had gekocht en hem nu zelf weer verkocht.” Op 24 maart 2018 is nog een bedrag overgemaakt en contact geld gepind. Dat bedrag is overhandigd aan [JX] of [KX] , volgens de verklaring van [persoon A] .
6.7.
[getuige 4] verklaarde als getuige dat hij op 24 maart 2018 met [geïntimeerde] en haar dochter is meegegaan. Hij bevestigde dat er geld gepind is en contant aan [JX] is betaald. Ook hij heeft niet gehoord dat door [JX] of [KX] gezegd is dat de camper namens iemand anders werd verkocht.
6.8.
Deze drie getuigen verklaarden ook dat zij de naam “ [getuige 3] ” niet hebben gehoord op 22 februari of 24 maart 2018.
6.9.
In hoger beroep verklaarde [getuige 3] in contra-enquête: “
De camper was van mij en ik heb hem verkocht. Ik had aan iemand, ik weet niet meer wie, gevraagd om die camper op internet te koop te zetten. Ik weet ook niet op welke website de camper te koop is gezet. Ik weet wel dat ik op een gegeven moment een afspraak had op het bedrijf van [X] met mevrouw [geïntimeerde] . [KX] was daarbij, maar ik heb het gesprek gevoerd. [geïntimeerde] heeft toen het bedrag dat ik aan [KX] verschuldigd was vanwege mijn huurschuld, aan hem overgemaakt.[…]
. Toen [geïntimeerde] de camper kwam ophalen, heb ik haar weer gezien. Ik weet niet wie er toen verder op het bedrijf van [X] aanwezig was. Zij heeft mij toen het restantbedrag, € 1.450-, contant betaald.
U vraagt mij op wiens naam de camper stond. Op naam van het bedrijf van [X] , daar stond de camper namelijk ‘in de voorraad’.” De schriftelijke verklaring van [getuige 3] die eerder in de procedure is overgelegd, houdt op hoofdlijnen hetzelfde in.
6.10.
[KX] verklaarde als getuige in contraenquête dat hij van [getuige 3] hoorde dat er een belangstellende was voor de camper. Hij heeft [geïntimeerde] niet gesproken tijdens het eerste bezoek. Hij verklaarde dat [geïntimeerde] per bank aan hem heeft betaald, omdat [getuige 3] nog stallingsgelden aan de vof verschuldigd was. [geïntimeerde] en [getuige 3] samen hebben de laatste contante betaling gedaan.
6.11.
[getuige 2] verklaarde als getuige in contra-enquête dat hij [geïntimeerde] wel eens heeft gezien, haar gezegd heeft waar zij een pinautomaat kon vinden, maar haar verder niet echt gesproken heeft. Hij verwijst verder naar zijn schriftelijke verklaring.
6.12.
[getuige 5] verklaarde als getuige dat hij regelmatig bij het bedrijf van [KX] komt. [geïntimeerde] heeft hij daar nooit gezien. Hij verwijst verder naar zijn schriftelijke verklaring die inhoudt dat hij als vriendendienst voor [getuige 3] werkzaamheden aan de camper heeft verricht, want [getuige 3] “
had de camper verkocht aan een vrouw”.
6.13.
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht bewezen dat [geïntimeerde] op 22 februari 2018 gesproken heeft met [KX] . [geïntimeerde] en [persoon A] verklaren beiden dat zij op 22 februari 2018 met maar één persoon gesproken hebben. Die persoon stelde zich voor als [KX] . In haar schriftelijke verklaring vermeldde [persoon A] nog dat die persoon vertelde dat hij kanker had, zoals ook [KX] in deze procedure herhaaldelijk heeft aangevoerd. [getuige 3] verklaarde dat hij het gesprek heeft gevoerd met [geïntimeerde] en dat [KX] erbij was, terwijl [KX] verklaarde dat hij op 22 februari 2018 haar alleen maar heeft zien lopen. [getuige 2] schreef in de schriftelijke verklaring dat hij gezien heeft dat op 22 februari 2018 [getuige 3] met [geïntimeerde] het kantoor van ( [KX] ) [X] is binnengelopen en dat daar de achterstallige huur is besproken. Het komt erop neer dat [KX] verklaarde dat hij [geïntimeerde] alleen heeft zien lopen en haar niet gesproken heeft tijdens haar eerste bezoek aan de vof, terwijl [getuige 3] verklaarde dat [KX] aanwezig was bij het gesprek met [geïntimeerde] en de schriftelijke verklaring van [getuige 2] inhoudt dat [KX] in zijn kantoor in aanwezigheid van [getuige 3] en [geïntimeerde] gesproken zou hebben over de achterstallige huur van [getuige 3] . Die verschillende verklaringen zijn niet met elkaar te rijmen en leggen daarom onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de onderling wel overeenstemmende verklaringen van [geïntimeerde] en [persoon A] op dit punt.
6.14.
[geïntimeerde] , [persoon A] en [getuige 4] verklaren dat [geïntimeerde] tijdens het tweede bezoek, op 24 maart 2018, gesproken heeft met [KX] en [JX] . Volgens de verklaringen van [KX] en [getuige 2] was ook [getuige 3] daarbij aanwezig. [JX] is door de vof niet in contra-enquête gehoord. [getuige 3] verklaart slechts summier over de aflevering op 24 maart 2018. Hij verklaart dat [geïntimeerde] toen contant een bedrag van € 1.450,00 bedrag aan hem heeft betaald. In de schriftelijke verklaring van [getuige 2] staat dat [geïntimeerde] toen aan [getuige 3] geld overhandigde en daarna vertrok, maar dat is niet in overeenstemming met de verklaring van [KX] die verklaart dat [geïntimeerde] en [getuige 3] samen een bedrag van € 950,00 contant aan hem hebben betaald. Omdat [geïntimeerde] en [JX] samen zijn gaan pinnen, zou dat betekenen dat [persoon A] en [getuige 4] toen met [getuige 3] achtergebleven zijn, terwijl zij alleen verklaarden over een monteur ( [getuige 4] ) en een techneut en een andere klant “
die zich nergens mee bemoeide” ( [persoon A] ). Vast staat bovendien dat de vof op 26 maart 2018 een bedrag van € 500,00 per bank van [geïntimeerde] heeft ontvangen, waarover zowel [KX] als [getuige 3] niet verklaren. Ook op dit punt hecht het hof meer waarde aan de consistente verklaringen van [geïntimeerde] , [persoon A] en [getuige 4] , omdat de verklaringen van [KX] over de contante betaling niet is te rijmen met de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] daarover. Het hof acht daarom ook bewezen dat ook op 24 maart 2018 [geïntimeerde] gesproken heeft met [JX] en [KX] en (alleen) aan de vof heeft betaald.
6.15.
Doorslaggevend voor de vraag tussen welke partijen de koopovereenkomst gesloten is wat [geïntimeerde] met [KX] besproken heeft en wat partijen over en weer in redelijkheid hebben mogen afleiden uit de verklaringen en gedragingen van de ander (Hoge Raad, 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877).
6.16.
De vof presenteert zich als autohandelaar. Vast is komen te staan dat de advertentie voor de verkoop van de camper is geplaatst door de vof, met daarin het zakelijke telefoonnummer van de vof. Ook is de eerste deelbetaling per bank gedaan op een bankrekening van de vof, zijn de contante betalingen gedaan aan (een vennoot van) de vof en stond het kenteken van de camper al 10 jaar op naam van de vof. Al die omstandigheden wijzen op de vof als verkoper van de camper. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] met [getuige 3] gesproken heeft of dat namens de vof is gezegd dat [getuige 3] de verkoper zou zijn. Gelet daarop mocht [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [KX] optrad namens de vof en dat de vof haar wederpartij was bij de koopovereenkomst.
6.17.
Uit de verklaringen van [geïntimeerde] , [persoon A] en [getuige 4] volgt dat niet met [geïntimeerde] besproken is dat [getuige 3] een betalingsachterstand bij de vof had. Uit de (schriftelijke) verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] kan worden afgeleid dat de huurachterstand van [getuige 3] in het bijzijn van [geïntimeerde] besproken zou zijn. [KX] zelf verklaart niet dat hij daarover gesproken heeft met [geïntimeerde] en ook uit de omschrijving bij de girale betalingen, blijkt niet dat [geïntimeerde] namens [getuige 3] aan de vof betaalde. Overeind blijft dan ook dat [geïntimeerde] de vof als contractspartij mocht beschouwen.
6.18.
Wat tussen [getuige 3] en [getuige 5] afgesproken is, is niet gedeeld met [geïntimeerde] . Daarom kan dat niet doorslaggevend zijn voor de beantwoording van de vraag met wie [geïntimeerde] de koopovereenkomst sloot.
6.19.
Op basis van de feiten en omstandigheden die na bewijslevering door [geïntimeerde] in eerste aanleg en de contra-enquête in hoger beroep zijn komen vast te staan, oordeelt het hof dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [geïntimeerde] en de vof. Met betrekking tot het betaalde bedrag volgt uit de verklaring van [KX] dat de vof girale betalingen van € 1.500,00 en € 1.000,00 en een contante betaling van € 950,00 ontvangen heeft. Dat bedrag is meer dan de koopprijs van € 2.950,00 waar ook [getuige 3] over verklaarde. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de vof minimaal € 2.950,00 ontvangen heeft. Ook op dit punt is [geïntimeerde] geslaagd in haar bewijsopdracht. Voor (relevante) delen van de verklaring van [geïntimeerde] zelf is er steeds voldoende aanvullend bewijs in de verklaring van [persoon A] (over het bezoek op 18 februari 2018), [getuige 4] (over het bezoek op 24 maart 2018) en [getuige 3] en [KX] (over de betalingen). Dat betekent dat grieven 1, 2 en 3 niet slagen.
Grief 4
6.20.
Grief 4 is ingesteld onder de voorwaarde dat grieven 1, 2 en 3 niet slagen. Die voorwaarde is vervuld, zodat het hof toekomt aan behandeling van deze grief. Grief 4 houdt in dat de vof vordert dat aan de veroordeling van de vof om het aankoopbedrag en de schadevergoeding te betalen, de voorwaarde wordt verbonden dat [geïntimeerde] de camper terug levert aan de vof.
6.21.
De grief slaagt niet. Uit rechtsoverweging 3.8 van het bestreden vonnis volgt – en dat is tussen partijen ook niet in geschil – dat de camper moet worden terug geleverd door [geïntimeerde] aan de vof. Uit artikel 6:271 BW volgt dat na ontbinding van een overeenkomst voor partijen over en weer een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaat. Die verbintenissen zijn niet voorwaardelijk. Er is daarom ook geen grond om aan de uitgesproken betalingsveroordeling van de vof een voorwaarde te verbinden. Voor zover de vof wil vorderen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot afgifte van de camper, is dat een vordering in reconventie die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld.
Schadevergoeding voor de beslagen
6.22.
Omdat het vonnis zal worden bekrachtigd, zijn de door [geïntimeerde] gelegde beslagen niet onrechtmatig. De vorderingen van de vof op dit punt zijn daarom ook niet toewijsbaar.
Conclusie
6.23.
De grieven slagen niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de vof in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.24.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat € 1.574.00 (2 punten × tarief I)
6.25.
De vof heeft [getuige 2] als getuige laten horen. Het hof gaat er daarom vanuit dat de getuigentaxe (vastgesteld op € 500,00) ook door de vof is voldaan. Daarom zal het hof op dit punt geen veroordeling uitspreken.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) van 2 oktober 2018;
veroordeelt Autogroothandel [X] V.O.F., [JX] en [KX] , in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,00 voor verschotten en op € 1.574,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2022.
griffier rolraadsheer