ECLI:NL:GHSHE:2022:1167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
20-002219-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1969 en wonende te Maarheeze, werd in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, maar veroordeeld voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aan het hof na een instap door de politie in een loods waar een drugslaboratorium was aangetroffen. De verdachte had de loods verhuurd en was op de hoogte van de activiteiten die daar plaatsvonden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft voor de productie van amfetamine en dat hij wist dat de in de loods aanwezige chemicaliën en materialen bestemd waren voor de productie van drugs. Het hof heeft de veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van het medeplegen van het aanwezig hebben van amfetamine. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002219-20
Uitspraak : 12 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 8 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-182480-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde ((medeplegen van) opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 25 liter van een vloeistof bevattende amfetamine) en is hij ter zake van het “medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die door de reclassering worden gegeven.
Voorts heeft de rechtbank de verbeurdverklaring gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen en het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep zal verklaren en ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens de opgelegde (hoofd)straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete ter hoogte van € 8.000,-.
De verdediging heeft ingestemd met de niet-ontvankelijkheidverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en vervolgens primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 2 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2019 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen en/of telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
- een pand (te weten een loods) op het perceel [adres] te Maarheeze, gemeente Cranendonck, en/of (een deel van) dat perceel ter beschikking gesteld en/of
- (een) productieopstelling(en) en/of (een) stoomdestillatieopstelling(en), bestaande uit onder meer een of meerdere kookketels en/of branders en/of koelers en/of stoomketels en/of destillatieketels en/of roermechanismen voorhanden gehad en/of
- een grote hoeveelheid jerrycans en/of vaten en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen, waaronder fosforzuur en/of formamide en/of mierenzuur en/of natriumhydroxide (caustic soda) en/of zoutzuur en/of methanol en/of BMK en/of N-formylamfetamine voorhanden gehad en/of
- een hoeveelheid laboratoriummaterialen, waaronder een gas/gelaatsmasker en/of een werkhandschoen en/of maatbekers en/of emmers en/of waterappendages voorhanden gehad en/of
- een vervoermiddel, te weten een Renault Kangoo (kenteken [kenteken 1] ) voorhanden gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 1.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen bij de voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine onvoldoende is komen vast te staan. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de deelnemingsvorm “medeplegen”.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2019 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen en bewerken van amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen:
- een of meer ander(en) gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende hij, verdachte:
- een pand (te weten een loods) op het perceel [adres] te Maarheeze, gemeente Cranendonck, ter beschikking gesteld en
- een productieopstelling, bestaande uit onder meer een of meerdere kookketels en branders en koelers en stoomketels en destillatieketels en roermechanismen voorhanden gehad en
- een grote hoeveelheid jerrycans en vaten en (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen, waaronder fosforzuur en formamide en mierenzuur en natriumhydroxide (caustic soda) en zoutzuur en methanol en BMK en N-formylamfetamine voorhanden gehad en
- een hoeveelheid laboratoriummaterialen, waaronder een gas/gelaatsmasker en een werkhandschoen en maatbekers en emmers en waterappendages voorhanden gehad en
- een vervoermiddel, te weten een Renault Kangoo (kenteken [kenteken 1] ) voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde pleitnota’s – bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman allereerst betoogd dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt of – laat staan in welke mate – de verdachte strafbaar betrokken zou zijn bij de productie van amfetamine. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het overtreden van de Opiumwet.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat er op 28 juli 2019 door de politie een instap heeft plaatsgevonden op het door de verdachte bewoonde perceel gelegen aan [adres] te Maarheeze, gemeente Cranendonck. Tijdens deze instap is er in de bij verdachte in gebruik zijnde loods op het betreffende perceel een drugslaboratorium aangetroffen, met daarin een productieopstelling waarbij de ketels nog warm waren, en diverse chemicaliën, grondstoffen en voorwerpen die kennelijk bestemd waren voor de productie van amfetamine.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij een deel van de loods (ongeveer 6 x 7 meter) ongeveer een maand voor de ontdekking van het drugslaboratorium had verhuurd aan een kennis genaamd [huurder] . De verdachte heeft verklaard dat [huurder] geen sleutel van de loods had, de roldeuren van de loods zijn nooit afgesloten. Van deze verhuur is verder geen huurovereenkomst opgemaakt. Het was mondeling geregeld. De verdachte is contant betaald. De verdachte heeft geen telefoonnummer van de huurder verstrekt. De verdachte heeft aan de politie ook geen adres van de huurder verstrekt. De verdachte is er desondanks bij gebleven dat hij een deel van de loods heeft verhuurd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij op 23 juli 2020 drie blauwe vaten in de loods zag staan. Hij is vervolgens verder in de loods gaan kijken en zag toen nog meer blauwe vaten. Volgens eigen zeggen wist de verdachte op dat moment dat het “foute boel” was. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte tot slot nog verklaard dat hij ‘s nachts een keer in de loods is gaan kijken, want hij wilde weten wat er gaande was in de schuur
(het hof begrijpt: de loods)en wat er in de blauwe vaten zat.
Daarbij stelt het hof vast dat de verdachte naar eigen zeggen minstens drie keer per dag in de loods kwam en dat hij heeft verklaard dat hij toegang tot de gehele loods had. Daarnaast stelt het hof vast dat de vaten met chemicaliën, grondstoffen en overige voorwerpen voor een ieder in de loods duidelijk waarneembaar waren, er tevens blauwe vaten in de auto van de verdachte stonden en dat de verdachte – zoals hiervoor is weergegeven – zelf ook heeft verklaard blauwe vaten waar te hebben genomen in de loods en te willen weten wat er in de vaten zat. Met betrekking tot de auto (Renault Kangoo, kenteken [kenteken 1] ) heeft verdachte nog verklaard dat die auto van hem was, niemand er nog meer gebruik van maakte en hij de enige gebruiker was van dat voertuig. Gelet hierop kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte op de hoogte was van de in de loods aanwezige chemicaliën en de overige voorwerpen. De verdachte kon daarbij de feitelijke macht uitoefenen over de voorwerpen, het vervoermiddel en de stoffen. Hij kon er over beschikken.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte niet onbekend is geweest met het feit dat (gehuurde) loodsen met name in Brabant regelmatig worden gebruikt voor het produceren van (synthetische) drugs. Immers, blijkens het arrest van dit hof d.d. 11 november 2020 met parketnummer 20-002314-17 is de verdachte eerder vervolgd en veroordeeld ter zake van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van harddrugs. Ook toen ging het blijkens dat arrest om voorbereidingshandelingen ten aanzien van amfetamine. Deze voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 16 maart 2016 tot en met 22 juni 2016, eveneens te Maarheeze, gemeente Cranendonck. [1] Ook in die zaak had de verdachte in zijn varkensstallen blauwe tonnen zien liggen en bleken er in de varkensstallen grote hoeveelheden grondstoffen, chemicaliën en voorwerpen ten behoeve van de productie van amfetamine te liggen. Gelet ook op deze eerdere ervaring van de verdachte, naar aanleiding waarvan de verdachte onder meer heeft verklaard dat hij al een gewaarschuwd man was, en het feit dat hij in de (naar eigen zeggen door hem voor een deel verhuurde) loods wederom blauwe tonnen/vaten heeft aangetroffen en hij – naar eigen zeggen – ook wilde weten wat er in de tonnen/vaten zat, kon van de verdachte minst genomen worden verwacht dat hij nader onderzoek heeft gedaan naar de in zijn loods opgeslagen tonnen/vaten. Hoewel de verdachte over (de uitkomst van) zijn onderzoek verder geen helderheid heeft verschaft, heeft verdachte naar het oordeel van het hof zich – minst genomen – op het moment dat hij de blauwe tonnen/vaten in de loods aantrof gerealiseerd moeten hebben dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat in de (door hem voor een deel verhuurde) loods een overtreding van de Opiumwet zou plaatsvinden. Dit blijkt ook uit zijn verklaring dat hij wist dat het “foute boel” was. Nu de verdachte de situatie evenwel accepteerde en heeft laten voortbestaan, heeft hij door onder de gegeven omstandigheden gelegenheid te verschaffen tot het opslaan van de chemicaliën en voorwerpen, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de chemicaliën die werden opgeslagen, zouden worden gebruikt voor de productie van amfetamine.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte zowel (minst genomen) voorwaardelijk opzet had op het verschaffen van gelegenheid (voor voorbereidingshandelingen) ten aanzien de productie van amfetamine, door zijn loods ter beschikking te stellen, als (minst genomen) voorwaardelijk opzet op de voorbereidingshandelingen bestaande uit het voorhanden hebben van voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het produceren van amfetamine.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, door een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoersmiddelen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt, nu hij door mannen in de loods is bedreigd met een vuurwapen. Volgens de raadsman dient de verdachte om die reden door het hof te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat de enkele kale mededeling van de verdachte in beginsel onvoldoende is om aannemelijk te achten dat hij inderdaad is bedreigd, laat staan dat er door deze bedreiging een dusdanige druk is ontstaan waartegen de verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden en waaraan geen weerstand behoefde te worden geboden.
Het hof stelt vast dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de verklaring van de verdachte dat hij door mannen in de bij hem in gebruik zijnde loods, nadat hij hen naar zijn zeggen had overlopen, is bedreigd met een vuurwapen. Weliswaar heeft de verdachte bij de politie vrij snel verklaard over een bedreiging, zij het in zeer algemene bewoordingen, en hebben de verbalisanten gerelateerd dat zij het gevoel hebben dat de verdachte radeloos is, doch hij heeft nagelaten om de gestelde bedreiging nader te concretiseren. Zo heeft hij geen namen kunnen noemen of duidelijke signalementen van de mannen kunnen opgeven. Daarnaast overweegt het hof dat in het geval de verdachte daags of kort voor de instap is bedreigd met een vuurwapen, te verwachten is dat de politie op de dag van de instap een vuurwapen zou aantreffen in de loods dan wel bij één van de mannen die zijn aangehouden. Dit geldt temeer nu er de nacht van de instap naar alle waarschijnlijkheid amfetamine werd geproduceerd, dit omdat bij de instap de ketels nog warm waren. Het hof vermag niet in te zien waarom men dan eerder wel een vuurwapen voorhanden heeft en in de nacht dat men bezig is met de productie niet.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verweer onvoldoende met feiten en omstandigheden is onderbouwd, waardoor het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Het hof wordt in dit oordeel nog gesterkt door het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte door de voorzitter stap voor stap bevraagd wat er is gebeurd toen hij – naar eigen zeggen – de mannen in de loods overliep. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werd vastgepakt, tegen hem werd gezegd dat hij zijn mond dicht moest houden, dat hij niet meer achter in de loods mocht komen en dat er andere gekke dingen zouden gebeuren. Op de vraag van de voorzitter wat er vervolgens gebeurde, heeft de verdachte geantwoord “niets meer, dit is wat er is gebeurd en is gezegd”. De verdachte heeft derhalve met geen woord gerept over een vuurwapen of de bedreiging daarmee, terwijl dit toch juist het meest indrukwekkende onderdeel van de bedreiging moet zijn geweest. Eerst nadat de jongste raadsheer verdachte daarna ter terechtzitting heeft geconfronteerd met zijn eerdere uitlatingen over een bedreiging met een vuurwapen, stelde de verdachte dat zulks inderdaad was gebeurd. De mededeling van verdachte dat hij daar liever niet over praatte, hetgeen dan – naar het hof begrijpt – de reden zou moeten zijn waarom hij niets over de bedreiging met het vuurwapen tegen de voorzitter heeft gezegd, overtuigt het hof niet.
Gelet op het vorenstaande behoeft het aspect of er sprake is geweest van een zodanige druk
waaraan ook geen weerstand behoefde te worden geboden, geen nadere bespreking meer.
Nu er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en tot een geldboete ter hoogte van € 8.000,-.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van eenzelfde straf als de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft – naar eigen zeggen – een deel van de loods verhuurd, in welke loods men vervolgens doende is geweest met een productieproces gericht op het opzettelijk vervaardigen en bewerken van amfetamine. Hoewel de verdachte niet zelf de synthetische drugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag strafbaar en laakbaar, omdat hij op enig moment wist dat de activiteiten die in de loods plaatsvonden te relateren waren aan de productie van amfetamine en hij deze situatie vervolgens heeft laten voortbestaan. Door niet naar de politie te stappen, heeft de verdachte de drugscriminelen gefaciliteerd en daarmee de (voorbereiding van) productie van synthetische drugs in stand gehouden. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine. Dit betreft een ernstige feit om de navolgende redenen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor de gebruikers van deze drugs. Immers, het gebruik van harddrugs kan leiden tot een lichamelijke en/of geestelijke verslaving en – bij overdosis – zelfs tot de dood van de gebruiker. Eenmaal verslaafd, plegen de gebruikers veelal misdrijven om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Daarnaast heeft te gelden dat het chemisch afval dat ontstaat bij deze productie vrijwel altijd illegaal wordt gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt. Hierdoor moet er in de regel veel geld, tijd en energie worden geïnvesteerd om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van harddrugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het geding kan komen. Tot slot is het vervaardigen van hard drugs, waaronder amfetamine, in het algemeen risicovol gezien de kans op ontploffingen of andere ongewenste neveneffecten. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed.
Aan dit alles heeft de verdachte door het verhuren van de loods ten behoeve van de productie van amfetamine een bijdrage geleverd. Hierbij heeft hij kennelijk enkel oog gehad voor zijn geldelijk gewin en hebben alle hiervoor genoemde schadelijke effecten hem hiervan niet weerhouden.
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de inhoud van het, de verdachte betreffend, uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 januari 2022. Hoewel de verdachte blijkens voornoemd uittreksel, eerder ter zake eenzelfde soort feit is veroordeeld, was deze veroordeling voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde nog niet onherroepelijk, waardoor het hof dit niet in strafverzwarende zin zal laten meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat op grond van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor een langere duur met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, zoals is opgelegd door de rechtbank, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. De verdachte heeft het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf reeds in voorarrest doorgebracht en hoeft daardoor ‘niet meer terug naar de gevangenis’.
Het hof beoogt met het bepalen dat een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Anders dan de rechtbank zal het hof niet als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de gevangenisstraf, kort gezegd, reclasseringstoezicht verbinden, nu het hof niet is gebleken dat de verdachte een hulpvraag heeft dan wel anderszins gebaat is bij reclasseringstoezicht.
Het hof zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf wel een proeftijd verbinden van 3 (drie) jaren. Dat is langer dan door de rechtbank is bepaald, maar het hof acht het van belang dat verdachte ter voorkoming van recidive gedurende langere tijd een stok achter de deur heeft.
De eis van de advocaat-generaal doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst en aard van het feit, terwijl het hof tevens geen aanleiding ziet om naast de gevangenisstraf ook nog een geldboete op te leggen als door de advocaat-generaal is gevorderd.
Beslag
Ten aanzien van bestelauto, Renault Kangoo
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp bestelauto, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de zwarte handschoen en het gasmasker
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven handschoen en gasmasker, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en uit het onderzoek ter terechtzitting niet is kunnen worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Het hof zal daarom voornoemde voorwerpen verbeurd verklaren.
Ten aanzien van het flesje frisdrank
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven flesje frisdrank is niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve is het hof niet in staat de teruggave daarvan aan een met name te noemen persoon te gelasten, nu dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer. Het hof zal ten aanzien van dit voorwerp de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen – en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zwarte handschoen (goednr. PL2100-2019155438-1537896);
- een gasmasker (goednr. PL2100-2019155438-1537898);
- een bestelauto, Renault Kangoo, kenteken [kenteken 1] (goednr. PL2100-2019155438-1538949).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een flesje frisdrank (goednr. PL2100-2019155438-1537862).
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 12 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:GHSHE:2020:3500, welk arrest inmiddels na het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 22 februari 2022 (nr. 20/03785) onherroepelijk is geworden.