ECLI:NL:GHSHE:2022:1146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.306.532_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk verklaard verzoek toelating wettelijke schuldsanering (WSNP) door ontbreken noodzakelijke stukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering (WSNP) door [appellant]. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 februari 2022, waarin [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in hoger beroep geen stukken heeft overgelegd die zijn verzoek om toelating tot de schuldsanering konden ondersteunen. Ondanks de wettelijke hersteltermijn zijn vrijwel alle in artikel 285 Faillissementswet vereiste stukken nog steeds niet ingediend. Bovendien is [appellant] niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2022, wat zijn kansen om zijn verzoek toe te lichten heeft geschaad. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om toelating tot de schuldsanering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 7 april 2022
Zaaknummer : 200.306.532/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/298992 / FT RK 21/509
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: S.A. Hoogervorst, onttrokken bij indieningsformulier van 16 maart 2022.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 februari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2022, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, rechtdoende in hoger beroep, te beslissen dat zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog wordt toegewezen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Bij die gelegenheid is [appellant] , hoewel op een juiste wijze opgeroepen en zonder enige berichtgeving vooraf of achteraf, niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het indieningsformulier (V2, onttrekken advocaat) van de voormalige advocaat van [appellant] d.d. 16 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Nu [appellant] de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) niet heeft overgelegd kan de rechtbank niets vaststellen aangaande de aard, hoogte en ontstaansgeschiedenis van zijn schuldenlast is, noch of [appellant] voorafgaand aan zijn toelatingsverzoek een deugdelijk minnelijk traject doorlopen heeft.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [appellant] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
3.3.
De rechtbank heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd:
“2.2. Vooraleerst is de rechtbank gebleken dat er, ondanks het verlenen van de wettelijke
hersteltermijn, geen stukken zijn opgestuurd die het verzoek om toelating tot de wettelijke
schuldsanering ondersteunen en completeren. Vrijwel alle in artikel 285 Faillissementswet
vereiste stukken ontbreken, zoals al door de rechtbank in haar brief van 23 november 2021
aangegeven. Voorts is verzoeker niet ter zitting verschenen om de rechtbank desgewenst
nader te informeren, terwijl hij door de rechtbank correct is opgeroepen. Dit laatste is
bevestigd door de advocaat van verzoeker.
2.3.
Wegens de ontbrekende stukken voldoet het verzoek dus niet aan de wettelijke
vereisten en is het niet mogelijk een goed afgewogen oordeel te vellen. Hierom kan de
rechtbank niet anders dan verzoeker niet-ontvankelijk verklaren.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] heeft inderdaad verzocht om uitstel voor het aanleveren van de gevraagde stukken.
Voor het aanleveren van de gevraagde gegevens had hij zijn DigiD code nodig. Hij had deze
echter niet meer en moest derhalve een nieuwe DigiD code aanvragen. Daarnaast was hij
tijdelijk niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) omdat hij in België woonde. Om een nieuwe DigiD code te kunnen aanvragen moest hij ingeschreven staan in de BRP. Inmiddels woont [appellant] weer in Nederland en staat hij derhalve ook ingeschreven in de BRP. Hij heeft onlangs zijn DigiD code kunnen aanvragen en nu ook ontvangen. Hij is derhalve nu pas in de gelegenheid om de verzochte gegevens te verzamelen. Hij zou graag de kans krijgen om deze gegevens alsnog aan te leveren in hoger beroep.
Bovenstaande was ook de reden dat zowel appellant als zijn voormalige advocaat persisteerde in het toelatingsverzoek. Voorgaande zou door [appellant] worden toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg die gepland stond op 19 januari 2022. Zijn voormalige advocaat heeft de rechtbank hiervan op de hoogte gesteld. [appellant] is vervolgens niet verschenen. Zijn voormalige advocaat heeft hem om opheldering gevraagd. [appellant] had zich vergist in de datum ondanks dat hij hiervan door de rechtbank en zijn voormalige advocaat voldoende op de hoogte was gesteld. [appellant] verontschuldigt zich hiervoor, aldus het beroepschrift.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Conform het arrest van de Hoge Raad d.d. 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK4947 dient de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank te worden aangemerkt als een afwijzing van het verzoek waartegen conform artikel 292 lid 3 Fw hoger beroep openstaat. Op grond van vorenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.5.2.
Het hof stelt voorts vast dat [appellant] ook in hoger beroep geen stukken heeft overgelegd die zijn verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsanering zouden kunnen ondersteunen en/of completeren. Vrijwel alle in artikel 285 Fw genoemde stukken ontbreken nog immer. Dit terwijl [appellant] vanaf 23 november 2021 tot aan de zittingsdatum, derhalve gedurende 4 maanden, de gelegenheid heeft gehad deze stukken aan te leveren.
3.5.3.
Daar komt nog bij dat [appellant] ook ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot toelating tot van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellant] te komen.
3.5.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat [appellant] in zijn verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.