3.4.[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft hiertoe in haar beroepschrift een elftal grieven geformuleerd:
- I Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat door een aanpassing van de waarderingsgrondslagen door [appellante] het participatiepakket van [geïntimeerde] nog maar werd geschat op een bedrag van ongeveer groot € 10.000,00. Ook de overige feiten zoals genoemd in r.o. 3.2 en 3.3. zijn onjuist c.q. onnauwkeurig.
- II Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een
problematische schuldensituatie. Daarbij heeft de rechtbank ook ten onrechte
geoordeeld dat het huidige salaris van [geïntimeerde] niet onredelijk laag wordt geacht, gelet op zijn arbeidsverleden en opleidingsniveau.
- III Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het door [appellante] aangehaalde alternatief, hetgeen neerkwam op betaling van een bedrag van € 165.000,00, waarvan € 155.000,00 ineens, geen reëel alternatief is, omdat zij de stelling van [geïntimeerde] aannemelijk acht dat hij niet beschikt over dit bedrag, noch zijn ouders bereid of in staat zijn dit bedrag aan hem te lenen.
- IV Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de aangeboden schuldregeling als goed, betrouwbaar gedocumenteerd en voldoende onderbouwd is en het aanbod het uiterste bevat Waartoe [geïntimeerde] financieel in staat moet worden geacht.
- V Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen op [geïntimeerde] voldoende zijn onderbouwd door onder meer het overleggen van bankafschriften en een verklaring van de ouders van [geïntimeerde] .
- VI Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanbieding is geschied door een voldoende deskundige en onafhankelijke partij.
- VII Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de advocaat van [appellante] in het bijzonder. Dit terwijl vaststaat dat het kantoor van deze advocaat een erkende schuldhulpverleningsinstantie is, die vele saneringen per jaar uitvoert met inachtneming
van de richtlijnen van het NVVK.
- VIII Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat bij het verzoek tot opleggen van het dwangakkoord niet de goede trouw van het ontstaan van de schulden wordt getoetst.
- IX Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat een wettelijke
schuldsaneringsregeling niet meer waarborgen biedt dan het voorliggende dwangakkoord.
- X Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat zij het niet aannemelijk acht dat een bewindvoerder met succes een beroep op pauliana zou kunnen doen jegens [betrokkene] , gelet op de stukken en het feit dat in 2019 geen sprake is geweest van een faillissements- of schuldsaneringsverzoek.
- XI Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geconcludeerd moet worden dat het alternatief van een schuldsaneringsregeling [appellante] als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van [appellante] , gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan, aldus
de rechtbank.
[appellante] stelt en concludeert dat er niet kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat ook zij als schuldeiser mag verlangen dat honderd procent van haar vordering wordt voldaan. De vereiste bijzondere omstadingheden zijn hier (zeker) niet aanwezig, zodat [appellante] niet gedwongen kan worden om in te stemmen met het dwangakkoord, ook niet na een belangenafweging. Het dwangakkoord dient volgens [appellante] dan ook te worden afgewezen.