ECLI:NL:GHSHE:2022:114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.293.988_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en peildatum waardering van bankrekeningen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De partijen zijn op 15 augustus 1994 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 3 januari 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Limburg op 14 augustus 2013 de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft partijen bevolen om de huwelijksgemeenschap te verdelen. De man heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van € 11.512,93, gebaseerd op de verdeling van de bankrekeningen die tot de huwelijksgemeenschap behoren. De rechtbank heeft de vordering van de man gedeeltelijk toegewezen, maar de man is het niet eens met de hoogte van de toegewezen saldi en de peildatum voor de waardering van de bankrekeningen.

In hoger beroep heeft de man vier grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat de rechtbank de juiste saldi van de bankrekeningen heeft vastgesteld op de peildatum van 3 januari 2013. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een peildatum van 9 december 2020 voor de waardering van de bankrekeningen. Het hof heeft geoordeeld dat de peildatum voor de waardering van de saldi van de bankrekeningen de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap is, te weten 3 januari 2013. Het hof heeft de vordering van de man toegewezen voor wat betreft de saldi van de bankrekeningen en de peildatum, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. Het arrest is op 18 januari 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.293.988/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] , Thailand,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. C.R.N. de Boer te Beek, Limburg,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.C.B. Breij te Schinnen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 december 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C./03/261006 / HA ZA 19-117)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met twee producties;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om i) de hoogte van de tussen partijen te verdelen banksaldi en ii) de peildatum van een drietal bankrekeningen.
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 15 augustus 1994 gehuwd in de algehele wettelijke gemeenschap van goederen.
De vrouw heeft op 3 januari 2013 bij de rechtbank Limburg een verzoek tot echtscheiding ingediend.
Bij beschikking van 14 augustus 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft partijen daarbij bevolen over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris.
De echtscheidingsbeschikking is op 6 januari 2014 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.
De man heeft bij dagvaarding van 6 februari 2019 de vrouw in rechte betrokken. Hij heeft – voor zover in hoger beroep van belang – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de vrouw gevorderd tot betaling van € 11.512,93 “+ p.m.”.
Hij heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
De ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen moet worden verdeeld. Tot die huwelijksgemeenschap behoren de saldi van diverse (in randnr. 10 van de dagvaarding in eerste aanleg genoemde) bankrekeningen. Op grond hiervan heeft hij een vordering van € 31.664,96 op de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft echter € 43.177,88 aan de gemeenschap onttrokken. Hij heeft daarom een vordering op de vrouw van € 11.512,93.
3.3.2.
De vrouw heeft de vordering weersproken. Voor zover in hoger beroep van belang, zal daar in het hiernavolgende op worden teruggekomen.
3.3.3.
De rechtbank heeft:
de vrouw veroordeeld de helft van het door haar opgenomen bedrag van € 43.177,88 (€ 21.588,94) aan de man te betalen;
de saldi van de volgende bankrekeningen aan de man toegewezen;
 Rabo Totaalrekening, rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
 Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;
 Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer 3] ;
met veroordeling van de man om de helft van die saldi op 3 januari 2013 aan de vrouw te betalen;
3. de saldi van de volgende bankrekeningen dan wel de (afkoop)waarden van de polissen aan de man toegewezen:
 Rabobank Effectenrekening, rekeningnummer [rekeningnummer 4] (het hof begrijpt: [rekeningnummer 5] );
 Rabo ToekomstSparen, rekeningnummer [rekeningnummer 6] ;
 SNS Lijfrentesparen;
met veroordeling van de man om de helft van de betreffende saldi en waarden aan de vrouw te betalen, met overlegging van verificatoire bescheiden en onder bepaling dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum (datum van dit vonnis) verschuldigd wordt over de op dat tijdstip uitgekeerde afkoopwaarde.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
De procedure bij het hof
3.4.1.
De man heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot “gehele of gedeeltelijke” vernietiging van het vonnis van de rechtbank Limburg van 9 december 2020, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (hierna: ** [rekeningnummer 2] ) op 3 januari 2013 € 0,-- bedroeg;
het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] (hierna: ** [rekeningnummer 1] ) op 3 januari 2013 € 935,36 bedroeg;
het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] (hierna: ** [rekeningnummer 3] ) op 3 januari 2013 € 75,33 bedroeg;
bij de verdeling van de (het hof begrijpt: saldi van de) rekeningen met de rekeningnummers [rekeningnummer 4] (het hof begrijpt: [rekeningnummer 5] , hierna: ** [rekeningnummer 5] ), [rekeningnummer 6] (hierna: ** [rekeningnummer 6] ) en SNS Lijfrente Sparen (het hof begrijpt met nummer [rekeningnummer 8] ), moet worden uitgegaan van de waarde op 3 januari 2013;
kosten rechtens.
De man heeft hiertoe vier grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • het saldo van bankrekening ** [rekeningnummer 2] (grief 1);
  • het saldo van bankrekening ** [rekeningnummer 1] (grief 2);
  • het saldo van bankrekening ** [rekeningnummer 3] (grief 3);
  • de peildatum voor de waarde van rekeningen ** [rekeningnummer 4] , ** [rekeningnummer 6] en SNS-Lijfrente Sparen.
De man heeft geen andere grieven aangevoerd, zodat het hof hem niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep tot “gehele vernietiging” voor zover dit betrekking heeft op de rov. 5.3. tot en met 5.7. van het vonnis van 9 december 2020.
3.4.2.
De vrouw heeft
primairde rechtsgeldigheid van de appeldagvaarding weersproken omdat deze zich richt tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2019 (zaaknummer 8770923\CV EXPL 20-4822). Dit is een andere zaak. De appeldagvaarding bevat daarmee geen petitum dat voor de vrouw van toepassing kan zijn en voldoet daarom niet aan de eisen die aan een appeldagvaarding worden gesteld op grond van art. 111 Rv in verbinding met art. 353 Rv en is in strijd met de goede procesorde. Zij heeft
subsidiairde grieven van de man inhoudelijk weersproken.
De vrouw heeft, zowel primair als subsidiair, geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Limburg van 9 december 2020.
3.5.
Beide partijen wonen in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlands rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is.
Rechtsmacht
In het hiernavolgende zal het hof allereerst ingaan op de vraag of het hof rechtsmacht toekomt ten aanzien van de onderhavige kwestie. Daarbij stelt het hof, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1077), het volgende voorop.
De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde. Dit betekent dat zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep ertoe is gehouden ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan een onderzoek te onderwerpen. Voor de rechter in hoger beroep geldt deze verplichting ook indien geen van de partijen zich over de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft uitgelaten, en tevens indien die vraag buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep valt.
Het echtscheidingsverzoek van partijen is ingediend vóór 29 januari 2019. Dit betekent dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt bepaald door de gewone rechtsmachtregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht op basis van art. 9 Rv omdat sprake is van een rechtsbetrekking die ter vrije bepaling van partijen staat en de vrouw in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten. Voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is ook een redelijk belang aanwezig omdat de vordering betrekking heeft op bankrekeningen bij Nederlandse banken.
Toepasselijk recht
De rechtbank heeft ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Rechtsgeldigheid dagvaarding
3.6.
Het hof zal eerst beoordelen of sprake is van een rechtsgeldige dagvaarding. Voor zover daarvan sprake is, zal het hof de grieven van de man inhoudelijk beoordelen.
3.6.1.
Het
hofstelt vast dat in de appeldagvaarding het hiernavolgende is opgenomen:

AANGEZEGD;
Dat appellant in hoger beroep komt van het Vonnis (
productie 2), van de Rechtbank Limburg, Burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht op 9 december 2020, gewezen op tegenspraak tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde in de zaak met nummer: C/03/261006 HA ZA 19-117
(…)
TEN EINDE:
(…) te vernietigen het vonnis in kort geding, door de Rechtbank Limburg, Burgerlijk recht, locatie Roermond, op 16 oktober 2019 onder zaaknummer 8770923 \ CV EXPL 20-4822 (…)”
Bij de appeldagvaarding is als productie het vonnis van 9 december 2020, gewezen tussen partijen met het zaaknummer C/03/261006 / HA ZA 19-117 gevoegd.
3.6.2.
Artikel 111 Rv bepaalt in lid 2 onder c dat de dagvaarding de eis en de gronden bevat. Gelet op de aanzegging en het bijgevoegde vonnis, kan er van worden uitgegaan dat in het petitum abusievelijk een verkeerd vonnis is vermeld. Uit de kop van de appeldagvaarding en de daarbij gevoegde productie blijkt voldoende duidelijk dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 9 december 2020. Van de vrouw mocht daarom redelijkerwijze worden verwacht dat zij moet en heeft kunnen begrepen dat de man hoger beroep instelde van het vonnis van 9 december 2020. Dat de vrouw dit ook zo heeft begrepen, kan worden afgeleid uit zijn subsidiaire (inhoudelijke) verweer tegen de opgeworpen grieven tegen dit vonnis. Van schending van het in art. 111 Rv bepaalde en de goede procesorde is daarom geen sprake.
De man kan daarom worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Bankrekening ** [rekeningnummer 2] (grief 1)
3.7.1.
De
manbetoogt met zijn grief dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van de helft van het saldo van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 2] aan de vrouw omdat het door de rechtbank genoemde saldo van € 41.977,88 zich op 3 januari 2013 niet meer op deze bankrekening bevond. Hij licht zijn grief als volgt toe.
De rechtbank heeft dit saldo overgenomen uit de dagvaarding van de man. De voormalige advocaat van de man heeft het saldo overgenomen uit een eerder namens de man verstuurde brief van “de Scheidingplanners” (prod. 3). Zij zijn ten onrechte uitgegaan van de saldi per 31 december 2012 in plaats van 3 januari 2013.
Dit saldo van € 41.977,88 is op 2 januari 2013 van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 2] overgeboekt naar de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] (prod. 4) en vervolgens naar een bankrekening met nummer [rekeningnummer 7] (hierna: ** [rekeningnummer 7] ). De bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 7] is niet in de verdeling betrokken. Ook uit een brief van de bank van 7 januari 2013 (prod. 5) blijkt dat de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] op 7 januari 2013 geen saldo meer bevatte.
De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de afboeking van het bedrag van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] op 2 januari 2013.
3.7.2.
De
vrouwheeft de grief weersproken.
Uit het door de man overgelegde rekeningoverzicht van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] blijkt dat op 2 januari 2013 een bedrag van € 41.977,88 is overgeschreven naar de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 2] . Hiermee is echter niet aangetoond dat het saldo van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] op de peildatum nihil was.
De rechtbank heeft geoordeeld op basis van door de man zelf verstrekte informatie. De rechtbank heeft daarom terecht en op goede gronden geoordeeld dat het saldo van deze bankrekening op 3 januari 2013 € 41.977,88 bedroeg. De enkele vermelding dat de voormalige advocaat van de man een fout heeft gemaakt volstaat daarmee niet.
Voor zover het bedrag van € 41.977,88 op 2 januari 2013 van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] is overgeboekt, betekent dit, dat dit bedrag nimmer op de peildatum tot het te verdelen saldo behoorde. Hieruit volgt dat de vrouw niet gehouden kan zijn om de helft van dit bedrag aan de man te betalen reeds omdat dit bedrag er “volgens de bewoordingen van de man, op de peildatum simpelweg niet was”. Sprake was van een gezamenlijke rekening. Beide partijen waren dus bevoegd om over hun gemeenschappelijke gelden te beschikken.
3.7.3.
Het
hofoverweegt als volgt. In geschil is het saldo van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 2] op 3 januari 2013.
3.7.3.1. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat het hof slechts uit dient te gaan van het door de advocaat van de man bij de rechtbank overgelegde overzicht van de diverse banksaldi (randnr. 10 dagvaarding), passeert het hof dat verweer vanwege de zogenaamde herstelfunctie van het hoger beroep.
3.7.3.2. De man moet, gelet op het bepaalde in art. 150 Rv alle feiten stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door hem beoogde rechtsgevolg (het bepalen van het saldo van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] op 3 januari 2013 op een bedrag van € 0,--) én deze feitelijke stellingen tevens voldoende concreet te onderbouwen. Heeft de man aan zijn stelplicht voldaan, dan hoeft hij de door hem gestelde feiten slechts te bewijzen (art. 150 Rv), wanneer de vrouw deze feiten in voldoende mate heeft betwist.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het saldo van de bankrekening ** [rekeningnummer 2] op 3 januari 2013 nihil was, in hoger beroep de prod. 4 en 5 overgelegd. Bij de rechtbank heeft hij volstaan met een (volgens hem achteraf onjuiste) opsomming van de saldi van diverse bankrekeningen (randnr. 10 dagvaarding) en een brief van “de Scheidingsplanner” (prod. 7 bij dagvaarding) waarin eenzelfde opsomming is opgenomen. Onderliggende bewijsstukken voor de in het overzicht opgenomen saldi ontbreken in de procedure bij de rechtbank. De man heeft nagelaten het rekeningafschrift behorende bij de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] over te leggen. Een verklaring daarvoor heeft hij niet gegeven.
3.7.3.3.
Productie 4is een rekeningafschrift van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] . Uit dit rekeningafschrift blijkt dat op 2 januari 2012 een bedrag van € 41.977,88 van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] is bijgeschreven op de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] . Uit dit rekeningafschrift blijkt echter niet welk saldo op de rekening met nummer ** [rekeningnummer 2] nog resteerde na de afschrijving van voornoemd bedrag. Dát saldo kan niet op basis van het rekeningafschrift van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] worden vastgesteld.
Dit kan evenmin worden vastgesteld op basis van de brief van de Rabobank van 7 januari 2013 die door de man als
productie 5is overgelegd. Uit deze brief blijkt dat de vrouw op 7 januari 2013 ten laste van de man conservatoir derdenbeslag onder de bank heeft gelegd. Hierdoor heeft de bank de tegoeden van de man bij de bank geblokkeerd. Deze brief bevat een overzicht van de tegoeden van de man die zijn getroffen door het beslag. In de brief is weliswaar de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 2] niet vermeld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het saldo van de rekening op 7 januari 2013 nihil zou zijn. Deze veronderstelling – waarvan het hof overigens niet kan vaststellen of die juist is – laat echter onverlet dat de brief geen enkele informatie geeft over het saldo van de bankrekening met ingang van 3 (in plaats van 7) januari 2013. Ook deze brief kan daarom niet dienen ter vaststelling van het saldo van de bankrekening op de peildatum van 3 januari 2013.
Het hof kan aldus niet vaststellen wat het saldo was van de bankrekening met het nummer ** [rekeningnummer 1] op de peildatum zodat de grief faalt en het gevorderde onder 1) zal worden afgewezen.
3.7.3.4. Voor zover de vrouw stelt dat zij niet is gehouden de helft van € 41.977,88 aan de man te voldoen, omdat dit bedrag er “volgens de bewoordingen van de man, op de peildatum simpelweg niet was”, treft die stelling geen doel. De vrouw heeft immers geen incidenteel hoger beroep ingesteld – althans van een kenbare grief is geen sprake – en zij heeft, zowel primair als subsidiair, geconcludeerd tot bekrachtiging van het (uitsluitend door de man bestreden) vonnis van 9 december 2020.
Bankrekening ** [rekeningnummer 1] (grief 2)
3.8.1.
Volgens de
manheeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een saldo van € 1.339,00 op 3 januari 2013. Het saldo van deze rekening bedroeg op die datum echter € 935,36 (prod. 4). De man licht zijn grief als volgt toe.
Zijn voormalige advocaat heeft een onjuist saldo opgenomen in de dagvaarding. De advocaat is ten onrechte uitgegaan van het saldo per 31 december 2012. Uit productie 4 en productie 5 blijkt het juiste saldo. Het gaat weliswaar om een saldo op 7 januari 2013, maar uit het als prod. 4 overgelegde rekeningoverzicht blijkt dat in de periode tussen 3 en 7 januari geen bij- en/of afschrijvingen hebben plaatsgevonden.
3.8.2.
De
vrouwstelt dat in het door de man overgelegde rekeningafschrift “is te zien dat er nog transacties hebben plaatsgevonden nadat het saldo € 1.339,00 bedroeg”.
3.8.3.
Het
hofbegrijpt uit de reactie van de vrouw op de tweede grief van de man, dat zij erkent dat het saldo van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] op 3 januari 2013 € 935,-- bedroeg. Grief 2 slaagt daarom. De vordering van de man onder 2) zal worden toegewezen.
Bankrekening ** [rekeningnummer 3] (grief 3)
3.9.1.
De
manbetoogt met zijn grief dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een saldo van € 1.230,00. Dit was het saldo op 31 december 2012. Het saldo van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 3] bedroeg op 3 januari 2013 echter € 75,33 (prod. 4). De man licht zijn grief als volgt toe.
Uit prod. 4 blijkt dat op 3 januari 2013 van deze rekening een bedrag van € 1.200,-- is overgeboekt naar de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] en dit bedrag vervolgens – ook op 3 januari 2013 – is overgeboekt naar de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 7] . Het bedrag van € 1.200,-- is, samen met het hiervoor genoemde bedrag van € 43.177,99 door de vrouw aan de gemeenschap onttrokken.
3.9.2.
De
vrouwverklaart dat uit prod. 4 weliswaar blijkt dat € 1.200,-- van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 3] is overgeboekt naar de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] , maar dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat het saldo van die bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 3] € 75,33 bedraagt. Om dit te kunnen vaststellen, is meer nodig dan enkel een willekeurige overschrijving van die rekening. In ieder geval had het rekeningoverzicht van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 3] moeten worden overgelegd. De man heeft dit rekeningoverzicht nooit overgelegd. De verwijzing naar prod. 5 (beslagoverzicht) is onvoldoende omdat dit overzicht betrekking heeft op 7 januari 2013 in plaats van 3 januari 2013 (de peildatum).
3.9.3.
Het
hofis van oordeel dat de grief faalt en overweegt hiertoe als volgt.
De man, op wie krachtens het bepaalde in art. 150 Rv de stelplicht (en bewijslast) rust, heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het saldo van de bankrekening ** [rekeningnummer 3] op 3 januari 2013 € 75,33 bedroeg, in hoger beroep de prod. 4 en 5 overgelegd. Bij de rechtbank heeft hij volstaan met een (volgens hem achteraf onjuiste) opsomming van de saldi van diverse bankrekeningen (randnr. 10 dagvaarding) en een brief van “de Scheidingsplanner” (prod. 7 bij dagvaarding) waarin eenzelfde opsomming is opgenomen. Onderliggende bewijsstukken voor de in het overzicht opgenomen saldi ontbreken in de procedure bij de rechtbank. De man heeft nagelaten het rekeningafschrift behorende bij de rekening met nummer ** [rekeningnummer 3] over te leggen. Een verklaring daarvoor heeft hij niet gegeven.
Productie 4is een rekeningafschrift van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 1] . Uit dit rekeningafschrift blijkt dat op 3 januari 2012 een bedrag van € 1.200,-- van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 3] is bijgeschreven op de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] . Uit dit rekeningafschrift blijkt echter niet welk saldo op de rekening met nummer ** [rekeningnummer 3] nog resteerde na de afschrijving van voornoemd bedrag. Dát saldo kan niet op basis van het rekeningafschrift van de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] worden vastgesteld.
Dit kan evenmin worden vastgesteld op basis van de brief van de Rabobank van 7 januari 2013 (prod. 5). Uit deze brief blijkt dat de vrouw op 7 januari 2013 ten laste van de man conservatoir derdenbeslag onder de bank heeft gelegd. Deze brief bevat een overzicht van de tegoeden van de man die zijn getroffen door het beslag. In de brief is ook de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 3] met een saldo van € 75,33 vermeld, maar dit betreft het saldo van deze rekening op 7 januari 2013. De brief geeft aldus geen informatie over het saldo op 3 januari 2013. Uit het wel overgelegde rekeningafschrift behorende bij de rekening met nummer ** [rekeningnummer 1] blijkt voorts niet of sprake was van transacties in de periode van 3 tot en met 7 januari 2013 ten gunste of ten laste van de bankrekening met nummer ** [rekeningnummer 3] .
Het hof kan aldus niet vaststellen wat de waarde was van de bankrekening met het nummer ** [rekeningnummer 3] op de peildatum zodat de grief faalt en het gevorderde onder 3) zal worden afgewezen.
Peildatum
3.10.1.
Volgens de
manis de rechtbank voor de waarde(ring) van de saldi van de rekeningen met de nummers ** [rekeningnummer 5] en ** [rekeningnummer 6] en de SNS-lijfrente Sparen (hof: met rekeningnummer [rekeningnummer 8] ) ten onrechte uitgegaan van de peildatum van 9 december 2020 (datum bestreden vonnis). De peildatum voor de waardering van die saldi, is de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap (3 januari 2013). Er zijn geen goede redenen om uit te gaan van een latere peildatum. Uit prod. 6 blijkt de hoogte van de saldi rondom de peildatum van 3 januari 2013.
3.10.2.
De
vrouwheeft de grief weersproken. Als de peildatum van de waardering van de huwelijksgemeenschap geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling, maar hierop zijn uitzonderingen mogelijk. De rechtbank heeft van die uitzonderingsmogelijkheid, terecht, gebruik gemaakt.
3.10.3.
Het
hofoverweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt als peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen (hof: en hiertoe behoort ook een het saldo van een bankrekening als zijnde een vordering van de rekeninghouder op de bank), in de regel de datum van verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (HR 8 februari 2013, LJN BY4279 en HR 22 september 2000 LJN AA7205).
Het hof overweegt dat, nu niet kan worden vastgesteld dat partijen een andere peildatum zijn overeengekomen, bij de verdeling van positieve saldi van bankrekeningen moet worden uitgegaan van de hoogte daarvan bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vorderingen op de bank luiden immers in nominale bedragen waarvan de waarde niet fluctueert. Dit betekent dat voor de verdeling van de saldi dient te worden uitgegaan van de peildatum van 3 januari 2013. De grief van de man slaagt aldus. De vrouw heeft in eerste aanleg hiertegen ook geen verweer gevoerd. De vordering onder 4) zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
3.11.
Het
hofzal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering tot gehele vernietiging van het bestreden vonnis;
vernietigt het bestreden vonnis doch uitsluitend voor zover het betreft:
  • het oordeel over het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ;
  • de peildatum van 9 december 2020 voor de waarde van de volgende rekeningen op naam van de man:
o Rabobank Effectenrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5]
o Rabobank ToekomstSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 6]
o SNS Lijfrente Sparen met rekeningnummer [rekeningnummer 8]
opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] (hierna: ** [rekeningnummer 1] ) op 3 januari 2013 € 935,36 bedraagt;
bepaalt dat bij de verdeling van de saldi van de rekeningen met de rekeningnummers Rabobank Effectenrekening [rekeningnummer 5] , Rabobank [rekeningnummer 6] en SNS Lijfrente Sparen [rekeningnummer 8] moet worden uitgegaan van de waarde op 3 januari 2013;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer