In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De moeder van de kinderen was in hoger beroep gegaan tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 17 juni 2021 de ondertoezichtstelling had uitgesproken en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] had goedgekeurd. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en voerde aan dat de situatie in het gezin verbeterd was en dat de kinderen niet onder toezicht gesteld hoefden te worden.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen en [minderjarige 2] woont bij haar, terwijl [minderjarige 1] bij de oma verblijft. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedcapaciteiten van de oma en heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te heroverwegen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) hebben echter aangegeven dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de opvoedsituatie en dat de hulpverlening onvoldoende effect heeft gehad. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de zorgen te herkennen, maar blijft tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] gekant. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op goede gronden zijn verleend en dat deze maatregelen in het belang van de kinderen noodzakelijk zijn. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.