ECLI:NL:GHSHE:2022:1136

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.299.919_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De moeder van de kinderen was in hoger beroep gegaan tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 17 juni 2021 de ondertoezichtstelling had uitgesproken en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] had goedgekeurd. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en voerde aan dat de situatie in het gezin verbeterd was en dat de kinderen niet onder toezicht gesteld hoefden te worden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen en [minderjarige 2] woont bij haar, terwijl [minderjarige 1] bij de oma verblijft. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedcapaciteiten van de oma en heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te heroverwegen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) hebben echter aangegeven dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de opvoedsituatie en dat de hulpverlening onvoldoende effect heeft gehad. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de zorgen te herkennen, maar blijft tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] gekant. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op goede gronden zijn verleend en dat deze maatregelen in het belang van de kinderen noodzakelijk zijn. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 april 2022
Zaaknummer : 200.299.919/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/370516 / JE RK 21-700
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar kinderen [minderjarige 1] (14 jaar oud) en [minderjarige 2] (13 jaar oud) onder toezicht heeft gesteld en dat [minderjarige 1] uit huis is geplaatst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 juni 2021, later verbeterd bij beschikking van 5 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 16 september 2021, heeft de moeder primair, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
I. de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen binnen het (netwerk)pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, af te wijzen, althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht;
en subsidiair:
II. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] binnen een ander neutraal pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling toegewezen wordt, althans dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht;
III. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze beschikking ziet op de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] .
2.2.
De raad heeft in zijn verweerschrift, ingekomen bij het hof op 13 oktober 2021, gepersisteerd bij het eerder gedane verzoek.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de GI, met bijlagen, van 12 oktober 2021;
- de brief van de advocaat van de moeder van 5 november 2021, met bijlage;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 9 maart 2022, met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over de kinderen. [minderjarige 2] woont bij de moeder. [minderjarige 1] woonde tot aan de bestreden beschikking eveneens bij de moeder.
3.3.
De vader van de kinderen is niet in beeld. De vader heeft de kinderen erkend.
3.4.
Bij de moeder woont tevens haar dochter [minderjarige 3] (8 jaar).
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 5 juli 2021, heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 17 juni 2021 voor de duur van twaalf maanden, dus tot 17 juni 2022 en heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] gedurende dag en nacht in het (netwerk)pleeggezin van oma moederszijde, met ingang van 17 juni 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 17 juni 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De rust in het gezin is weergekeerd. Met [minderjarige 2] gaat het goed: zij heeft een positieve schoolgang, vriendinnen en hobby’s. De moeder betwist niet dat de genoemde zorgen over [minderjarige 1] terecht zijn. De moeder geeft aan dat er hulp nodig is om de gezinsdynamiek te verbeteren. De moeder kan zich niet vinden in de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Mocht [minderjarige 1] al uithuisgeplaatst moeten worden dan kan dat beter in een neutraal pleeggezin. De moeder twijfelt namelijk aan de opvoedcapaciteiten van oma. Als [minderjarige 1] uithuisgeplaatst blijft, is er geen noodzaak om [minderjarige 2] onder toezicht te stellen. Mocht [minderjarige 1] weer bij de moeder kunnen wonen dan kan de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand blijven, zodat de benodigde hulpverlening ingezet kan worden.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De ernstige ontwikkelingsbedreiging zit op dit moment meer in de systeemproblematiek van het gezin. De GI heeft hiervoor hulp ingezet vanuit Impegno. De relatie tussen de moeder en de oma is totaal verstoord. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten hierdoor klem. De GI heeft de indruk dat de oma [minderjarige 1] op dit moment voldoende basisregels en structuur biedt en zij krijgt daarvoor ondersteuning vanuit de GI. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing moeten in stand blijven.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De gronden voor de ondertoezicht-stelling zijn nog steeds aanwezig. De raad heeft zorgen over de ontwikkeling en persoonlijke problematiek van alle gezinsleden, over de opvoedvaardigheden van de moeder en het gebrek aan medewerking vanuit de moeder. De plaatsing van [minderjarige 1] bij de oma is niet neutraal. Het is van belang dat de GI stappen gaat zetten in het coördineren en regie houden in het complexe netwerk tussen de moeder, de oma en de vader.
3.10.Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op de goede gronden heeft verleend. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.4.
Ten tijde van de bestreden beschikking waren er ernstige zorgen over de opvoedsituatie rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze zorgen waren gelegen in de persoonlijke problematiek van de moeder en het welzijn van de kinderen in het gezin bij de moeder thuis. Zo blijkt uit het raadsrapport dat zowel de moeder als [minderjarige 2] in 2020 suïcidale uitlatingen hebben gedaan en waren er tekenen van verwaarlozing. Daarnaast is [minderjarige 2] gebeten door de hond van de moeder, waar [minderjarige 2] EMDR-therapie voor heeft gevolgd. De kinderen werden door de moeder belast met volwassenenproblematiek en [minderjarige 1] accepteerde geen gezag van de moeder in huis. Door de hulpverlening die destijds is ingezet is de situatie onvoldoende verbeterd. Zorgelijk daarbij was dat de hulpverlenende instanties van de moeder onvoldoende toegang kregen tot het gezin om zicht te krijgen op de problematiek. Ook de raad geeft aan tijdens het onderzoek onvoldoende medewerking van de moeder te hebben ervaren doordat zij bijvoorbeeld geen toestemming heeft gegeven aan de raad om met de gezins-jongerencoach te spreken en de moeder de raad ook geen toestemming heeft gegeven om de kinderen apart te spreken. Daar komt bij dat er geen zicht is op de rol van de vader in het gezin.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder aangegeven de zorgen rondom [minderjarige 1] te herkennen. Ook heeft de moeder aangegeven niet zo zeer bezwaar te hebben tegen de ondertoezichtstelling van beide kinderen, maar wel tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , zeker bij oma.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank destijds de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de goede gronden heeft verleend en dat de ondertoezichtstelling op dit moment nog steeds nodig is. De zorgen zijn op dit moment met name gelegen in de ernstig verstoorde verhouding tussen de moeder en de oma, bij wie [minderjarige 1] op dit moment verblijft. Er is geen sprake van enige onderlinge communicatie tussen de moeder en de oma en zij beschuldigen elkaar over en weer van onbehoorlijk gedrag. Met [minderjarige 1] heeft de moeder geen contact sinds hij bij oma verblijft. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben onderling ook geen contact. Dit alles maakt dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig wordt bedreigd. Gebleken is dat de GI hulpverlening heeft ingeschakeld vanuit Impegno om te werken aan het herstellen van het contact tussen genoemden en het verbeteren van hun onderlinge verhoudingen. Hoewel de moeder eerder een ambivalente houding richting de hulpverlening heeft laten zien, heeft zij nu aangegeven hier achter te staan. Het hof acht het - net als de raad - van groot belang dat de GI hierin actief regie gaat voeren zodat de benodigde hulpverlening wordt ingezet om genoemde doelen te behalen en de moeder en de kinderen daar ook daadwerkelijk van kunnen profiteren. Het is gelet op het voorgaande in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ondertoezichtstelling van beiden in stand blijft.
3.10.5.
Voor wat betreft de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] overweegt het hof het volgende.
De verhouding tussen de moeder en [minderjarige 1] is zeer gespannen geweest in de periode dat [minderjarige 1] nog thuis woonde. [minderjarige 1] accepteerde geen gezag van de moeder en er waren regelmatig conflicten. Na een escalatie tussen de moeder en [minderjarige 1] is [minderjarige 1] (opnieuw) bij de oma gaan wonen. Deze plaatsing is uiteindelijk door de rechtbank geformaliseerd. Het is zorgelijk dat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict verkeert, omdat de verhoudingen tussen de moeder en de oma verstoord zijn. De hulpverlening vanuit Impegno die hiervoor is ingezet heeft op dit moment nog niet tot verbetering geleid. Het is van groot belang dat de GI zich zal inspannen deze situatie beter in balans te krijgen. Ook is het van belang dat de GI erop toe ziet dat de oma mee gaat werken aan de hulpverlening; de oma heeft immers eerder aangegeven niet mee te willen werken aan het door de GI noodzakelijk geachte persoonlijkheidsonderzoek van [minderjarige 1] . Het is van belang voor [minderjarige 1] dat dit onderzoek er komt en dat hij vervolgens de hulp krijgt die hij (eventueel) nodig heeft. Dit alles betekent dat [minderjarige 1] op dit moment nog niet terug kan naar de moeder. Er zal immers eerst zicht moeten komen op de problematiek van [minderjarige 1] en het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] moet hersteld worden. Ook dient het loyaliteitsconflict waar [minderjarige 1] in verkeert, aangepakt te worden. Gelet op de hiertoe ingezette hulpverlening acht het hof op dit moment het verblijf van [minderjarige 1] bij de oma het meest op zijn plaats. Dit betekent dat - alles overziende - de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij oma op dit moment noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] .
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2021, zoals later hersteld bij beschikking van 5 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.M.A.W. Erven en is op 7 april 2022 uitgesproken door J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.