ECLI:NL:GHSHE:2022:1135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.298.996_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en omgangsregeling in het kader van ouderschap na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die bij de moeder wonen. De vader is van mening dat de regeling voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen niet in het belang van de kinderen is en vraagt het hof om de regeling te herzien. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2022, waarbij de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft zich niet laten vertegenwoordigen tijdens deze zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat er in het verleden afspraken zijn gemaakt over de zorg- en opvoedingstaken. De vader heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn werk niet in staat is om de kinderen in de laatste drie weken van de zomervakantie bij zich te hebben, en dat hij daarom verzoekt om de eerste drie weken van de zomervakantie bij hem te laten verblijven. De GI heeft verklaard dat er geen ontwikkelingsbedreigingen meer zijn en dat de ouders goed samenwerken. Het hof oordeelt dat de vader in zijn verzoek kan worden gevolgd, nu de moeder zich inmiddels heeft neergelegd bij de regeling dat de kinderen drie weken bij de vader verblijven.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de regeling van vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, en legt een nieuwe regeling vast die de eerste drie weken van de zomervakantie aan de vader toekent. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 7 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.298.996/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/351787 / FA RK 19-5069
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Burgers.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen .
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2021, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de regeling ten aanzien van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende de zomervakantie ieder jaar de eerste drie weken bij hem verblijven, althans een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen die het hof juist acht;
- de gewijzigde regeling als tussen partijen overeengekomen in de als productie 3 overgelegde bijlage, als weergegeven onder nummer 10 van het beroepschrift, op te nemen in de te wijzen beschikking, althans een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de kant van de moeder ter griffie binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
  • namens de GI: [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • namens de raad: [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder heeft bij brief van 26 november 2021 en bij V8-formulier van 14 december 2021 aan het hof bericht dat zij noch haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 november 2020;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 12 november 2021
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader met als bijlage het volledige raadsrapport d.d. 22 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.1.1.
In het ouderschapsplan van 9 januari 2018 hebben partijen afspraken gemaakt over de zorg/contactregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit plan is destijds niet door partijen ondertekend. Hierin is afgesproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. Daarnaast is in de bijlage van het plan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vakanties en feestdagen vastgelegd.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voortaan bij de vader zal zijn. Verder heeft de rechtbank de zorgregeling, zoals overeengekomen in het ouderschapsplan van januari 2018 gewijzigd, inclusief de regeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover de regeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen is gewijzigd en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De vader voert, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de kinderen in de even jaren in de laatste drie weken van de zomervakantie bij hem verblijven. De vader kan in verband met zijn werk, en dan in het bijzonder de specifieke aard van zijn functie, geen vakantieverlof opnemen in de laatste drie weken van de zomervakantie. Zijn werkgever heeft hem te kennen gegeven dat dit enkel de eerste drie weken van de zomervakantie mogelijk is. Overleg daarover met de werkgever heeft niets nieuws opgeleverd.
De vader is daarom ieder jaar gebonden aan de eerste drie weken van de vakantie. Ook zijn partner heeft met haar ex-partner afgesproken dat haar kinderen de eerste drie weken van de zomervakantie bij haar verblijven.
Hoewel partijen onder leiding van de GI op 3 juli 2021 nadere afspraken hebben gemaakt over en overeenstemming hebben bereikt over de invulling van onder meer de andere vakanties en feestdagen, zijn zij er ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie niet uitgekomen.
De moeder heeft aangegeven dat zij drie aaneengesloten weken in de vakanties een te lange periode vindt en wenst daarom een andere verdeling van de zomervakantie volgens een 2-2-1-1- schema, dan wel wenst zij de drie weken regeling uit de bestreden beschikking te volgen.
3.4.2
Verder acht de vader het in het belang van de kinderen en partijen om de afspraken die partijen in afwijking van de beschikking hebben gemaakt in de door het hof te wijzen beschikking op te nemen.
3.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de ouders in het afgelopen jaar een mooi proces hebben gevolgd, waarbij er is gewerkt aan de onderlinge communicatie. De spanningen die eerder voelbaar waren bij de overdracht van de kinderen zijn thans niet meer aanwezig; de overdracht vindt op dit moment op de woensdag op school plaats. De GI acht geen ontwikkelingsbedreigingen meer aanwezig en heeft daarom verzocht om de ondertoezichtstelling af te ronden. Het enige punt van discussie is thans nog de verdeling van de zomervakanties.
Volgens de GI legt de moeder zich nu neer bij het punt dat de kinderen drie weken achtereenvolgens bij de vader zijn, zij zou dan wel willen bellen met de kinderen.
Vanuit de GI wordt aangegeven dat een periode van drie weken achtereenvolgens bij één van de ouders rust geeft en dat dit in dit geval ook mogelijk is.
3.6.
De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij hetgeen namens de GI naar voren is gebracht en refereert zich verder aan het oordeel van het hof.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de ouders op 2 juli 2021, in het bijzijn van de jeugdzorgwerkers van de GI, nadere afspraken hebben gemaakt ten aanzien van onder meer de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
Deze afspraken zijn vastgelegd op papier en deze overeenkomst is door de vader als bijlage 3 aan het beroepschrift gehecht. Nu uit het voorgaande is gebleken dat partijen op dit punt overeenstemming hebben bereikt en ook voor het overige niet is gebleken van beletselen om het verzoek van de vader toe te wijzen, zal het hof beslissen op de hierna aangegeven wijze.
3.7.3.
De zomervakantie is de enige vakantie waarover de ouders geen overeenstemming hebben. Het hof zal het verzoek van de vader over deze vakantie toewijzen, en zal hierna uitleggen waarom.
De vader heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat hij, vooral gezien zijn werk en de houding van zijn werkgever, niet anders kan dan de eerste drie weken van de schoolvakantie vakantie op te nemen. Die eerste weken zijn daarom de enige drie weken die hij met de kinderen kan doorbrengen in de zomervakantie.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen begrijpt het hof dat er aanvankelijk aan de kant van de moeder bezwaren zijn geuit over het feit dat de kinderen dan gedurende drie weken aaneengesloten bij de vader verblijven.
Ter mondelinge behandeling van het hof is uit hetgeen de GI naar voren heeft gebracht gebleken dat de moeder er zich thans bij neer heeft gelegd dat de kinderen drie weken achtereenvolgens bij de vader zullen zijn. Ook heeft de GI aangevoerd dat dit voor deze kinderen geen probleem zal zijn. Ook overigens is het hof niet gebleken van ernstige bezwaren om het verzoek van de vader toe te wijzen..
Het hof gaat er daarbij van uit dat de vader tijdens de weken dat de kinderen bij hem zijn in de zomer, het contact tussen de moeder en de kinderen zal respecteren, zoals hij ook heeft toegezegd ter mondelinge behandeling van het hof, .
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft het kopje “
vakanties, feestdagen en bijzondere dagen” waarbij het ouderschapsplan van januari 2018 is gewijzigd voor wat betreft de daarin overeengekomen regeling voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen en een andere regeling vastleggen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 3 juni 2021, doch uitsluitend voor zover daarbij onder het kopje “
vakanties, feestdagen en bijzondere dagen” het ouderschapsplan van januari 2018 is gewijzigd voor wat betreft de daarin overeengekomen regeling voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt het ouderschapsplan van januari 2018 voor wat betreft de daarin overeengekomen regeling voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen en bepaalt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
dat zij gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • gedurende de vakanties (niet zijnde de zomervakantie) feestdagen en bijzondere dagen: zoals in de aan deze beschikking gehechte bijlage is vermeld;
  • gedurende de zomervakantie: de eerste drie weken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.