In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2014, die in een complexe situatie verkeert na een uithuisplaatsing. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2021 te vernietigen, waarin werd bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven. De vader, die in Frankrijk woont, heeft de bestreden beschikking aangevochten en verzocht deze te bekrachtigen. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij de mondelinge behandeling op 24 februari 2022 heeft plaatsgevonden.
De moeder heeft aangevoerd dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat de situatie bij de vader niet in het belang van het kind is. Zij heeft zorgen geuit over de opvoeding door de vader en de impact van de verhuizing naar Frankrijk op de minderjarige. De vader heeft echter betoogd dat hij de zorg voor de minderjarige goed vervult en dat de moeder niet in staat is om de zorg op zich te nemen, gezien haar verleden met psychische problemen en middelengebruik.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de uithuisplaatsing bij de vader verblijft en dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat haar situatie is verbeterd en dat zij nu in staat is om voor de minderjarige te zorgen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen.