ECLI:NL:GHSHE:2022:1134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.298.181_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige in hoger beroep na uithuisplaatsing en zorgen over opvoedsituatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2014, die in een complexe situatie verkeert na een uithuisplaatsing. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2021 te vernietigen, waarin werd bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven. De vader, die in Frankrijk woont, heeft de bestreden beschikking aangevochten en verzocht deze te bekrachtigen. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij de mondelinge behandeling op 24 februari 2022 heeft plaatsgevonden.

De moeder heeft aangevoerd dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat de situatie bij de vader niet in het belang van het kind is. Zij heeft zorgen geuit over de opvoeding door de vader en de impact van de verhuizing naar Frankrijk op de minderjarige. De vader heeft echter betoogd dat hij de zorg voor de minderjarige goed vervult en dat de moeder niet in staat is om de zorg op zich te nemen, gezien haar verleden met psychische problemen en middelengebruik.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de uithuisplaatsing bij de vader verblijft en dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat haar situatie is verbeterd en dat zij nu in staat is om voor de minderjarige te zorgen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.298.181/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/368641 / FA RK 21-1063
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.C.A. Ariëns,
tegen
[de vader],
wonende te [regio] , Frankrijk,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Burger.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , [regio] , Frankrijk.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2021, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2021, heeft de vader verzocht het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen alsmede heeft de vader een wijziging verzoek ingediend en het hof verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad hem toestemming te verlenen, ter vervanging van de toestemming van de moeder, om de minderjarige [minderjarige] in te schrijven op de [school] school te [plaats 1] ( [regio] ).
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 4 november 2021, heeft de moeder het hof verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijziging van het verzoek van de vader met betrekking tot de vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige [minderjarige] op de [school] school te [plaats 1] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Burger en een tolk in de Franse taal, mevrouw Valcks (tolkennummer 928);
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ariëns (via CMS);
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 april 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 11 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 februari 2022;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 23 februari 2022;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 23 februari 2022.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en het Nederlands recht van toepassing is.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , [regio] , Frankrijk.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.1.
De relatie van de ouders is in 2016 verbroken. [minderjarige] woonde bij de moeder in Nederland.
3.2.2.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 februari 2021 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, tot 9 mei 2021. Daarnaast is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken.
3.2.3.
Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 15 februari 2021 is een spoedmachtiging uithuisplaatsing bij de vader verleend voor de duur van vier weken.
3.2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2021 is het verzoek om de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te verlengen - onder voorwaarde dat [minderjarige] met de vader in Nederland blijft - toegewezen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 9 mei 2021.
3.2.5.
Sinds 11 april 2021 verblijven de vader en [minderjarige] samen in [regio] , Frankrijk, waar de vader woont en werkt.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft. De rechtbank heeft de vader, ter vervanging van de toestemming van de moeder, toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool te [plaats 2] , [regio] . De rechtbank heeft verder de moeder bevolen het paspoort/de identiteitskaart van [minderjarige] aan de vader te overhandigen, voor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 7 mei 2021 is [minderjarige] voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant. Deze ondertoezichtstelling is daarna niet meer verlengd en dus van rechtswege geëindigd op 7 november 2021.
3.5.
Partijen kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat het in het belang van [minderjarige] is dat zijn hoofdverblijf wordt gewijzigd naar de vader. De moeder vindt dat [minderjarige] weer bij haar kan komen wonen. Zij heeft, na een periode waarin zij zich erg slecht voelde, inmiddels haar leven weer opgebouwd zonder afhankelijk te zijn van de vader. Zij heeft een uitkering en een nieuw onderkomen. Ook heeft zij de hulpverlening inzake haar psychisch herstel aanvaard en deze hulpverlening is inmiddels afgerond. Indien nodig zou zij hulpverlening kunnen aanvragen. Zij betwist verder dat er sprake is van een drugsverslaving.
Er zijn fouten gemaakt ten aanzien van de uithuisplaatsing. Zo heeft er ten onrechte geen plaatsing in een netwerkpleeggezin plaatsgevonden. Het was beter voor [minderjarige] geweest wanneer hij in Nederland had kunnen blijven zodat er in zijn vertrouwde omgeving nader onderzoek gedaan had kunnen worden naar de concrete hulp die [minderjarige] nodig had alsmede naar de eigen problematiek en de opvoedkwaliteiten van de moeder.
De grootouders (moederszijde) stonden immers open voor het opvangen van [minderjarige] maar zij zijn niet in de gelegenheid gesteld om nog nadere informatie geven en de mogelijkheid voor een uithuisplaatsing bij hen is niet of nauwelijks onderzocht.
De moeder benadrukt dat de beslissing van de rechtbank grote gevolgen voor [minderjarige] heeft gehad; hij is in een vreemd land geplaatst waar hij in het geheel niet uit de voeten kan.
Ook heeft de moeder grote zorgen over [minderjarige] . Het gaat niet goed met hem. De vader heeft nauwelijks tijd voor de opvoeding van [minderjarige] ; hij laat de opvoeding over aan een nanny.
Als de opvoeding dan niet bij één van de ouders zou kunnen, zou een verblijf van [minderjarige] bij zijn grootouders een betere optie zijn. Het zou dan om een tijdelijke situatie kunnen gaan waarbij, indien na een onderzoek zou blijken dat de moeder de zorg niet kan dragen en het wijzigen van het hoofdverblijf van [minderjarige] alsnog in zijn belang is, de moeder zich daarin kan vinden.
Verder is er nog geen duidelijkheid over de zorgregeling. De vader houdt zich niet aan de afspraken. Ook de grootouders krijgen [minderjarige] nauwelijks te spreken. Het is dan ook de angst van de moeder dat de vader het contact tussen haar en [minderjarige] probeert te verbreken.
Ook is de moeder niet volledig op de hoogte van de zorg voor [minderjarige] . Zij krijgt nauwelijks iets teruggekoppeld van de vader. Zij vraagt zich af of [minderjarige] wel naar school gaat. Zelfs de jeugdbeschermer beantwoordde de vragen van de moeder niet. Ook wordt zij niet meegenomen in de belangrijke beslissingen over [minderjarige] , terwijl zij nog altijd gezaghebbende ouder is. Niet duidelijk is wat hij nodig heeft voor zijn problematiek, terwijl aan de moeder is beloofd dat dit op [regio] zou worden onderzocht.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, hij ziet niet in dat de moeder op dit moment voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. Zo legt zij geen enkele voortgangsrapportage over van haar behandelaar dan wel bewijzen waaruit volgt dat zij drugsvrij is. Hij wijst erop dat de moeder volgens het raadsrapport niet eerlijk is geweest over het gebruik van drugs. Daarbij komt dat de psychotische episode bij de moeder niet eenmalig lijkt te zijn. Al in 2016 waren er diverse politiemeldingen waaruit blijkt dat de moeder al meerdere keren in verwarde toestand is aangetroffen. Ook heeft de familie van de moeder al eerder bij de politie aangegeven dat er bij haar sprake is van psychische klachten.
Verder volgen er uit het raadsrapport ook andere zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder. Er was bij [minderjarige] sprake van boosheid en lastig gedrag op school en van een ontwikkelingsachterstand. Ondanks advies van school en de huisarts is een psychisch onderzoek en hulpverlening voor [minderjarige] niet gestart. De moeder heeft dit ook nooit gemeld aan de vader. Zij heeft hem overal buiten gehouden.
De vader acht een langdurige netwerkplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders in Nederland niet in zijn belang. De grootouders geven aan dat zij de dagen met [minderjarige] intensief vinden en deze hen veel energie kosten. Daarnaast lijken zij de problematiek bij de moeder onvoldoende te erkennen en overwegend de voormalige school de schuld te geven voor de taal- en leerachterstand.
Volgens de vader is een tijdelijke netwerkplaatsing voldoende onderzocht en als er al sprake zou zijn van onvoldoende onderzoek is een dergelijke plaatsing niet in het belang van [minderjarige] .
Ten aanzien van de opvoedsituatie bij de vader betwist hij de aantijgingen van de moeder. Voor [minderjarige] is [regio] een bekende omgeving, de vader brengt zoveel mogelijk tijd met [minderjarige] door. De vader heeft direct psychische hulpverlening voor [minderjarige] ingeschakeld en hij is naar school gegaan. [minderjarige] kent de vele familie en vrienden van de vader die op [regio] wonen. Hij heeft in de afgelopen jaren een fijne band met hen opgebouwd. Dit volgt ook uit de bijlagen van het rapport van de raad. De vader concludeert dat hij op [regio] een stabiel en warm opvoedingssituatie aan [minderjarige] biedt en dat de zorgen van de moeder niet terecht zijn.
De vader betwist dat hij het contact tussen [minderjarige] en de moeder en [minderjarige] en de grootouders belemmert of onvoldoende faciliteert. Twee keer in de week vindt er een facetime moment plaats vaak in de aanwezigheid met de grootouders. De moeder houdt zich echter niet aan de afspraak om steeds op woensdag en vrijdag op een afgesproken tijdstip in te bellen. Zij belt dan te vroeg en dan weer te laat of laat dagelijks van zich horen. Ook is de GI niet meer aanwezig bij de belmomenten; dit leidt er toe dat de moeder niet onbelast met [minderjarige] spreekt. [minderjarige] raakt hiervan in de war.
Wat betreft de angst van de moeder voor het verlies van het contact met [minderjarige] wil de vader graag in overleg met de moeder en de hulpverlening op welke manier [minderjarige] in de toekomst onbelast contact met de moeder kan hebben.
Medio september 2021 is [minderjarige] gestart op een andere school. Dit vanwege het advies van de kinderpsychiater. Op deze school is meer aandacht en tijd voor [minderjarige] . De docenten zijn gespecialiseerd in kinderen die psychische en ontwikkelingsproblematiek vertonen.
De vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de [school] School te [plaats 1] is niet meer nodig, dat verzoek trekt de vader in.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] en de ouders is om nu duidelijkheid te krijgen te over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Temeer nu het om een kwetsbaar kind gaat met kindeigen problematiek en ook gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. De raad adviseert om de situatie te laten zoals deze nu is. Daarbij acht de raad het van groot belang om de relatie tussen de moeder en [minderjarige] te bestendigen en de contacten tussen de moeder en [minderjarige] op te bouwen. De raad adviseert de ouders om het overleg aan te gaan en daarbij de juiste hulpverlening bij te zoeken. De ouders dienen het vertrouwen in elkaar weer te vinden, alles in het belang van hun zoon. De raad ziet thans geen aanleiding om opnieuw een onderzoek te doen zoals de moeder verzoekt.
3.9.
Het hof beslist als volgt
3.9.1.
Op de mondelinge behandeling van het hof heeft de vader zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep ingetrokken. De onderhavige procedure heeft daarom alleen nog betrekking op de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] .
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, en zal hierna uitleggen waarom.
Uit de stukken en wat besproken is op de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat ingrijpende gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] in februari 2021 hebben geleid tot een acute uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder was op dat moment niet in staat om voor hem te zorgen. De vader is toen naar Nederland gekomen en heeft sindsdien de feitelijke zorg op zich genomen. Uit het raadsrapport van 1 april 2021 volgt dat er al geruime tijd zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder. Zo was er in 2020 al een melding gedaan bij Veilig Thuis en ondervond [minderjarige] problemen op school. Hoewel destijds op verschillende manieren is geprobeerd om [minderjarige] te onderzoeken, is dit (om verschillende redenen) niet gelukt. De moeder wilde onder meer niet meewerken aan onderzoeken op mogelijke ontwikkelingsproblemen en zij liet weten niet meer open te staan voor hulp. Medio februari 2021 gaf de moeder in een gesprek met Veilig Thuis aan dat zij cocaïne heeft gebruikt en dat zij dit vaker deed. Later is door de politie een melding gemaakt nadat de moeder vermoedelijk een psychose had en daarin bedreigend gedrag liet zien.
Evident is dat de problemen waar [minderjarige] , ook nu nog, mee kampt, in ieder geval voor een deel het gevolg zijn van een onveilige opvoedsituatie; er is niet goed voor hem gezorgd. Bij de moeder is sprake van psychiatrische problematiek en er was sprake van middelengebruik.
Alhoewel moeder in de onderhavige procedure aangeeft dat haar situatie is veranderd en zij nu in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, is dat uit de stukken, noch uit de toelichting op de mondelinge behandeling gebleken. De moeder verklaart een GGZ-traject te hebben afgerond en geen medicatie meer te gebruiken, en ook geen drugs meer te gebruiken. Dit is echter door de moeder niet onderbouwd. De zorgen over [minderjarige] en de opvoedsituatie bij de moeder gedurende een lange periode waren zodanig ernstig, dat de enkele mededeling van de moeder dat het nu goed met haar gaat, niet kan volstaan. Daar staat tegenover dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de andere gezaghebbende ouder, de vader. Dat blijkt uit hetzelfde raadsrapport en is bevestigd door de stukken in dit hoger beroep en hetgeen op de mondelinge behandeling van het hof is besproken. Vader zorgt goed voor [minderjarige] en zorgt er voor dat [minderjarige] de hulp krijgt die hij nodig heeft. [minderjarige] woont inmiddels bijna een jaar op [regio] en gaat daar naar een passende school. Het is niet in zijn belang om in deze stabiele situatie verandering te brengen.
Het voorgaande maakt ook dat het hof geen aanleiding ziet voor een nader raadsonderzoek.
Het moeizame verloop van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] maakt een en ander niet anders. De moeder heeft veel zorgen over de zorgregeling en is bang dat zij het contact met [minderjarige] verliest. Dat is invoelbaar. Beide ouders moeten zich inspannen om het contact op een goede en voor [minderjarige] onbelaste manier te laten plaatsvinden. Op de vader rust de verantwoordelijkheid om ook fysieke bezoeken van [minderjarige] aan zijn moeder op een veilige manier mogelijk te maken. Naar het hof is gebleken neemt vader die verantwoordelijkheid en spant hij zich hiervoor in.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] .
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen voor zover het betreft het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.