De ambtenaar kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In het beroepschrift voert de ambtenaar het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van het OM tot (kort gezegd) verbetering en aanvulling van de geboorteakte van de minderjarige afgewezen. In de eerste plaats geldt, aldus de ambtenaar, dat hij in zijn functie verplicht is om gebruik te maken van de gegevens die in de BRP zijn opgenomen op grond van artikel 1.7 Wet BRP. Ook artikel 1:18 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft de ambtenaar voor de gegevens uit de BRP te raadplegen, alvorens tot het opmaken van een akte over te gaan. Zolang in de BRP is opgenomen dat de moeder gehuwd is, moet dit gegeven gevolgd worden door de ambtenaar.
De ambtenaar komt dan ook niet toe aan de vraag of het huwelijk al dan niet in Nederland erkend moet worden; het is ter beoordeling van het college bij het opnemen van de gegevens van de burgerlijke staat in de BRP om te beoordelen of het huwelijk in Nederland erkend moet worden.
Het oordeel van de rechtbank dat op een meer expliciete wijze (dan via een verklaring onder ede) om erkenning van het huwelijk moet worden verzocht blijkt volgens de ambtenaar niet uit artikel 10:32 BW, noch uit de wet BRP, noch uit de jurisprudentie. Het college heeft dan ook terecht bij de verwerking in de BRP de afweging gemaakt dat het huwelijk juist is, mede op basis van de rapporten van gehoor van de IND, aldus de ambtenaar.
De ambtenaar wijst erop dat de moeder ook in het verleden heeft verzocht om erkenning van het huwelijk. De rechtbank gaat er ten onrechte aan voorbij dat de moeder zowel aan de IND als aan de gemeente [plaats] heeft aangegeven gehuwd te zijn.
Feitelijk heeft de moeder al op 2 juni 2014 gevraagd om erkenning van haar huwelijk, nog voor de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang (5 december 2015). Zij was toen 22 jaar. Tijdens de verdere asielprocedure werd het vertrek van haar man aangevoerd als een van de redenen van haar asielaanvraag. Onder andere dit feit is in de beschikking van de IND van 8 maart 2016 als motivering genoemd om de moeder een verblijfsvergunning te verlenen. Bij de beoordeling van het asiel is derhalve door het bevoegde orgaan ook al overgegaan tot erkenning van het huwelijk op grond van artikel 10:32 BW.
Na de beschikking van de IND ging de moeder naar de gemeente [plaats] voor inschrijving in de BRP. In de stukken van de gemeente [plaats] staat : “als mevrouw niet meer gegevens heeft, wordt huwelijk niet opgenomen” en “huwelijk alleen bij de kerk geregistreerd”. Dit betekent volgens de ambtenaar dat de moeder heeft gevraagd om haar huwelijk te registreren, maar de gemeente [plaats] dit heeft geweigerd.
Pas nu de moeder een kind heeft gekregen, wil zij niet langer dat het huwelijk wordt geregistreerd. Het feit dat zij een nieuwe partner heeft, kan geen reden zijn om niet tot erkenning van het huwelijk over te gaan.
Tot slot heeft de rechtbank niet overwogen dat het huwelijk naar Nederlands recht
nietmoet worden erkend. Daardoor dreigen betrokkenen tussen wal en schip te vallen. Het huwelijk blijft immers staan in de BRP zolang niet onomstotelijk vaststaat dat het huwelijk onjuist is, zo voert de ambtenaar aan. Alle overheidsdiensten gaan daardoor uit van de juistheid van het huwelijk.
Het college kan de BRP niet aanpassen omdat er een verklaring onder ede is afgelegd.
Het verwijderen van de registratie van een huwelijk kan alleen geschieden op basis van de juiste brondocumenten (artikel 2.8. tweede lid Wet BRP). Een expliciete rechterlijke uitspraak zoals die van het hof kan voor het college dienen als geschrift om het huwelijk onjuist te verklaren, zo voert de ambtenaar tot slot aan.