ECLI:NL:GHSHE:2022:1133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.290.896_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de akte van geboorte van een minderjarige en erkenning van een huwelijk

In deze zaak, uitgesproken op 7 april 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Hertogenbosch. De ambtenaar verzoekt om de verbetering van de akte van geboorte van een minderjarige, geboren in 2019, en om de erkenning van een huwelijk dat in 2006 in Eritrea is gesloten. De moeder van de minderjarige heeft in 2014 asiel aangevraagd in Nederland en heeft sindsdien verschillende verklaringen afgelegd over haar huwelijk met de man, die inmiddels niet meer in beeld is. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het verzoek van het Openbaar Ministerie om de geboorteakte te verbeteren afgewezen, omdat er geen erkenning van het huwelijk door de moeder zou zijn. Het hof oordeelt echter dat de moeder, nu zij meerderjarig is, het huwelijk erkend heeft en dat het huwelijk rechtsgeldig is. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en gelast de ambtenaar om de akte van geboorte te verbeteren, waarbij de naam van de minderjarige wordt gewijzigd en de naam van de vader wordt toegevoegd. Het hof wijst ook het verzoek af om een bijzondere curator aan te wijzen voor de ontkenning en vaststelling van het vaderschap, omdat dit niet ter vrije bepaling van partijen staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.290.896/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/361223 / FA RK 20-3612
in de zaak in hoger beroep van:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
zetelende te ‘s-Hertogenbosch ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar,
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te
[geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Kurt-Gecoglu.
[de man],
wonende op een onbekend adres,
hierna te noemen: de man.
[de partner],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de partner van de moeder.
het Openbaar Ministerie in het arrondissement Oost-Brabant,
hierna te noemen: het OM.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2021 en aangevuld bij brief van 6 juli 2021, heeft de ambtenaar het hof primair verzocht:
1. voormelde beschikking te vernietigen;
2. de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten tot verbetering van de akte van geboorte met aktenummer [aktenummer] , behorende tot het register van geboorte van het jaar 2019, over te gaan, hierin bestaande dat de navolgende verbeteringen worden aangebracht.
KIND
- doorhalen van de naam: [minderjarige]
met in plaats daarvan de vermelding van de naam [naam]
OUDERS
- aanvullen van de naam van de vader: [de man]
OVERIGE GEGEVENS
- aanvullen plaats van geboorte vader: [geboorteplaats] , Ethiopië
- aanvullen geboortedatum van vader: 1987;
3. ( indien mogelijk) een beslissing te nemen over de verzoeken tot ontkenning en vaststelling van het vaderschap.
De ambtenaar verzoekt het hof subsidiair om de bestreden beschikking te vernietigen en te verklaren dat het huwelijk moet worden erkend, maar de beslissing op het verzoek aan te houden en een bijzonder curator aan te wijzen. Deze bijzonder curator kan een verzoek tot ontkenning en/of vaststelling van het vaderschap doen namens het kind. Het is dan mogelijk om de verbetering van de akte, de ontkenning en de vaststelling vaderschap gelijktijdig te verwerken in de registers van de burgerlijke stand.
De ambtenaar verzoekt het hof meer subsidiair om voor recht te verklaren dat het in 2006 gesloten huwelijk van betrokkene niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De ambtenaar verzoekt het hof dan tevens een afschrift van die beschikking te zenden aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] (verder: het college). Het college kan de registratie dan immers ongedaan maken op grond van artikel 2.8. tweede lid, onder b van de Wet basisregistratie personen (BRP).
Zonder een dergelijke uitspraak is doorhaling van het huwelijk vrijwel onmogelijk en blijven overheidsorganisaties uitgaan van de juistheid van het huidige (in de BRP) geregistreerde huwelijk.
2.2.
Bij V8-formulier van 9 december 2021, ingekomen ter griffie op 15 december 2021, heeft de moeder het hof verzocht het primaire verzoek van de ambtenaar toe te wijzen dan wel het subsidiaire verzoek van de ambtenaar toe te wijzen zodat in een en dezelfde procedure vaderschap van de heer [de man] kan worden ontkend, en het vaderschap van de huidige partner van de vrouw, tevens biologische vader van [minderjarige] , kan worden vastgesteld.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ambtenaar, de heer [de ambtenaar] ;
  • de moeder en haar partner, bijgestaan door mr. Kurt-Gecoglu en de tolk K. Tekle (tolknummer 15007) in de taal Tigrinya.
2.3.1.
Het OM heeft het hof bij brief van 22 april 2021 laten weten niet ter mondelinge behandeling te verschijnen
2.3.2.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 september 2020;
  • de brief met bijlagen van de ambtenaar d.d. 28 april 2021;
  • de brief met bijlage van de ambtenaar d.d. 6 juli 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 december 2021;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 17 december 2021;
  • van de kant van de ambtenaar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 juli 2020, ingekomen ter griffie op 17 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geding om het volgende.
( i) De moeder heeft in 2014 asiel aangevraagd in Nederland. Bij het eerste gehoor (op 2 juni 2014) en het nader gehoor (op 4 juni 2014) heeft de vrouw verklaard dat zij in 2006 gehuwd is met [de man] in [geboorteplaats] (Eritrea) en dat haar man al “vanaf 2006 weg” is.
(ii) De moeder heeft zich in 2016 in de gemeente [plaats] gevestigd. In het “aangifteformulier voor opneming in de BRP komende uit het buitenland” is bij burgerlijke staat ingevuld dat de vrouw ongehuwd is. Op het formulier is bij “Bijzonderheden” van de zijde van de gemeente [plaats] het volgende genoteerd:
“ Huwelijk: als mevrouw niet meer gegevens heeft, wordt huwelijk
niet
opgenomen. Laatste contact met man dateert uit 2012.
Huwelijk alleen bij de kerk geregistreerd!”
(iii) Sinds november 2016 woont de moeder in de gemeente [gemeente] .
(iv) [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2019.
De nieuwe partner van de moeder heeft aangifte van de geboorte gedaan. In de geboorteakte van [minderjarige] zijn alleen de gegevens van de moeder opgenomen en heeft [minderjarige] de achternaam van de moeder.
( v) Op 10 december 2019 heeft de vrouw een verklaring onder ede over haar huwelijk afgelegd. Het huwelijk is vervolgens ingeschreven in de BRP.
(vi) De moeder heeft bij verzoekschrift van 30 december 2019 een verzoek tot echtscheiding gedaan. Bij beschikking van 22 juli 2020 is de echtscheiding uitgesproken en deze is ingeschreven in de daartoe bestemde registers in Den Haag op 6 januari 2021.
Noch in het hierna te melden verzoekschrift van het OM, noch in de bestreden beschikking van 3 december 2020, wordt melding gemaakt van deze echtscheidingsbeschikking van 22 juli 2020.
De procedure bij de rechtbank.
3.2.1.
Het OM heeft in eerste aanleg bij verzoekschrift ex artikel 1:24 Burgerlijk Wetboek (BW) van 28 juli 2020, dat daarna is gecorrigeerd op 3 augustus 2020
,de verbetering van de geboorteakte van [minderjarige] gelast in die zin dat de vadergegevens van de man op de akte worden vermeld en dat de naam van [minderjarige] wordt gewijzigd van [minderjarige] in [naam] .
De moeder heeft niet met het verzoek van het OM ingestemd. Zij heeft ter mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat de man niet de vader is van de minderjarige [minderjarige] .
3.2.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 december 2020, heeft de rechtbank het verzoek van de OM ten aanzien van het register van geboorte van het jaar 2019 van de gemeente ’s-Hertogenbosch afgewezen.
De procedure bij het hof
3.3.
De ambtenaar kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In het beroepschrift voert de ambtenaar het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van het OM tot (kort gezegd) verbetering en aanvulling van de geboorteakte van de minderjarige afgewezen. In de eerste plaats geldt, aldus de ambtenaar, dat hij in zijn functie verplicht is om gebruik te maken van de gegevens die in de BRP zijn opgenomen op grond van artikel 1.7 Wet BRP. Ook artikel 1:18 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft de ambtenaar voor de gegevens uit de BRP te raadplegen, alvorens tot het opmaken van een akte over te gaan. Zolang in de BRP is opgenomen dat de moeder gehuwd is, moet dit gegeven gevolgd worden door de ambtenaar.
De ambtenaar komt dan ook niet toe aan de vraag of het huwelijk al dan niet in Nederland erkend moet worden; het is ter beoordeling van het college bij het opnemen van de gegevens van de burgerlijke staat in de BRP om te beoordelen of het huwelijk in Nederland erkend moet worden.
Het oordeel van de rechtbank dat op een meer expliciete wijze (dan via een verklaring onder ede) om erkenning van het huwelijk moet worden verzocht blijkt volgens de ambtenaar niet uit artikel 10:32 BW, noch uit de wet BRP, noch uit de jurisprudentie. Het college heeft dan ook terecht bij de verwerking in de BRP de afweging gemaakt dat het huwelijk juist is, mede op basis van de rapporten van gehoor van de IND, aldus de ambtenaar.
De ambtenaar wijst erop dat de moeder ook in het verleden heeft verzocht om erkenning van het huwelijk. De rechtbank gaat er ten onrechte aan voorbij dat de moeder zowel aan de IND als aan de gemeente [plaats] heeft aangegeven gehuwd te zijn.
Feitelijk heeft de moeder al op 2 juni 2014 gevraagd om erkenning van haar huwelijk, nog voor de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang (5 december 2015). Zij was toen 22 jaar. Tijdens de verdere asielprocedure werd het vertrek van haar man aangevoerd als een van de redenen van haar asielaanvraag. Onder andere dit feit is in de beschikking van de IND van 8 maart 2016 als motivering genoemd om de moeder een verblijfsvergunning te verlenen. Bij de beoordeling van het asiel is derhalve door het bevoegde orgaan ook al overgegaan tot erkenning van het huwelijk op grond van artikel 10:32 BW.
Na de beschikking van de IND ging de moeder naar de gemeente [plaats] voor inschrijving in de BRP. In de stukken van de gemeente [plaats] staat : “als mevrouw niet meer gegevens heeft, wordt huwelijk niet opgenomen” en “huwelijk alleen bij de kerk geregistreerd”. Dit betekent volgens de ambtenaar dat de moeder heeft gevraagd om haar huwelijk te registreren, maar de gemeente [plaats] dit heeft geweigerd.
Pas nu de moeder een kind heeft gekregen, wil zij niet langer dat het huwelijk wordt geregistreerd. Het feit dat zij een nieuwe partner heeft, kan geen reden zijn om niet tot erkenning van het huwelijk over te gaan.
Tot slot heeft de rechtbank niet overwogen dat het huwelijk naar Nederlands recht
nietmoet worden erkend. Daardoor dreigen betrokkenen tussen wal en schip te vallen. Het huwelijk blijft immers staan in de BRP zolang niet onomstotelijk vaststaat dat het huwelijk onjuist is, zo voert de ambtenaar aan. Alle overheidsdiensten gaan daardoor uit van de juistheid van het huwelijk.
Het college kan de BRP niet aanpassen omdat er een verklaring onder ede is afgelegd.
Het verwijderen van de registratie van een huwelijk kan alleen geschieden op basis van de juiste brondocumenten (artikel 2.8. tweede lid Wet BRP). Een expliciete rechterlijke uitspraak zoals die van het hof kan voor het college dienen als geschrift om het huwelijk onjuist te verklaren, zo voert de ambtenaar tot slot aan.
3.4.
De moeder voert in haar verweerschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling - samengevat - aan dat zij instemt met de door de ambtenaar in het beroepschrift opgenomen feiten en bevestigt dat het huwelijk met de man door echtscheiding is ontbonden. Zij vermeldt dat er op dit moment nog een aparte procedure bij de rechtbank loopt, die strekt tot ontkenning van het vaderschap van de man en vaststelling van het vaderschap van de nieuwe
partner van de moeder. De behandeling van dat verzoek is aangehouden tot het hof in
onderhavige procedure uitspraak heeft gedaan. De stukken die zien op dit verzoek heeft de
ambtenaar reeds overgelegd in deze procedure.
In aanvulling daarop geeft de moeder nog aan dat toen zij in 2014 naar Nederland kwam, zij in haar beleving nog steeds getrouwd was met de man. Tegen de tijd dat haar asielaanvraag vrouw werd ingewilligd, en zij in de gemeente [gemeente] kwam wonen, was haar situatie echter aanzienlijk gewijzigd. Zij had toen een nieuwe partner. Zij raakte kort daarna ook zwanger van haar kind ( [minderjarige] ). Tijdens het gesprek met de ambtenaar van de burgerlijke stand vond de moeder het daarom ook niet meer nodig om haar huwelijk met de man in te laten schrijven in de BRP.
Gegeven de stand van zaken op dit moment met het ontbonden huwelijk van de vrouw met de man, en gegeven het belang van [minderjarige] om zo snel mogelijk de naam van haar
biologische vader te krijgen, is de moeder van mening dat het -primaire- verzoek van de
ambtenaar van de gemeente, zoals te lezen op pagina zes van het beroepschrift, toegewezen kan worden. In geval het hof het primaire verzoek niet toewijst, verzoekt de moeder het subsidiaire verzoek van de ambtenaar van de gemeente toe te wijzen, zodat in een en dezelfde procedure vaderschap van de man kan worden ontkend, en het vaderschap van de huidige partner van de moeder, tevens biologische vader van [minderjarige] , kan worden vastgesteld.
3.5.
Het hof overweegt allereerst het volgende.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:24 lid 1 BW kan de rechtbank (en in hoger beroep: het hof) op verzoek van het openbaar ministerie de doorhaling gelasten van een ten onrechte in een register van de burgerlijke stand voorkomende latere vermelding.
In dit geval gaat het dan om de doorhaling van gegevens in de geboorteakte van [minderjarige] en het opnemen van gegevens (vader en achternaam) als door het OM verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake is van erkenning van het huwelijk door de moeder als vereist in artikel 10:32 aanhef en sub c van het BW.
Het betoog van de ambtenaar houdt in dat het verzoek alsnog dient te worden toegewezen.
3.5.2.
Het hof overweegt hierover als volgt.
3.5.3.
Uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31 eerste lid BW). In art. 10:32 aanhef en onder c. BW is echter bepaald dat ongeacht art. 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Rechtsgeldig huwelijk naar Eritrees recht? (art. 10:31 BW)
3.5.4.
De moeder heeft verklaard dat in 2006 sprake was van een kerkelijk huwelijk. Gelet op haar geboortedatum was de vrouw ten tijde van het huwelijk 14 of 15 jaar oud. Voor het aangaan van een burgerlijk huwelijk geldt in Eritrea een wettelijke minimumleeftijd van 18 jaar maar er zijn uitzonderingen waarbij een huwelijk op15-jarige leeftijd mogelijk is.
Verder volgt uit de literatuur (Marriage Law in Eritrea, Types and Methods of Proof, Amanuel Yohannes Abraha, d.d. 24 juni 2018) dat ook thans nog een kindhuwelijk niet ongebruikelijk is in Eritrea. Het komt voor dat meisjes zich verloven tussen hun 8e en 14e levensjaar en in het huwelijk treden tussen hun 13e en 15e levensjaar.
Tot slot geldt dat een huwelijk - dat is gesloten door een minderjarige - geldig is op het moment dat de minderjarige de meerderjarige leeftijd bereikt en gehuwd blijft. Na het bereiken van dit punt is er geen grond meer voor een nietigverklaring.
Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van een rechtsgeldig huwelijk naar Eritrees recht.
Verzochte erkenning huwelijk door de moeder? (art.10:32 BW, aanhef en onder c.)
3.5.5.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of het huwelijk in Nederland kan worden erkend. Zoals eerder weergegeven wordt op grond van artikel 10:32 onder c BW, ongeacht artikel 10:31 BW, aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden als een van de echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van het huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat de erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien hebben bereikt.
3.5.6.
Op het moment van de huwelijkssluiting in 2006 was de moeder 14 of 15 jaar oud, althans had zij niet de leeftijd van 18 jaar bereikt. Er was sprake van een kindhuwelijk.
Vóór 5 december 2015 werd een kindhuwelijk in Nederland erkend, mits het kindhuwelijk rechtsgeldig was in het land waar het huwelijk is gesloten (artikel 10:32 oud BW).
Kindhuwelijken worden vanaf 5 december 2015 in Nederland alleen erkend als de echtgenoten op het moment dat de erkenning van het huwelijk wordt gevraagd beiden de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt (artikel 10:32 BW)
Het huidige artikel 10:32 BW vindt zijn wettelijke basis in de Wet tegengaan huwelijksdwang (kamerstukken 33488). Voor de achtergrond van artikel 10:32 BW heeft het hof daarom de Memorie van Toelichting van de Wet tegengaan huwelijksdwang (Kamerstuk 33488, nr. 3) geraadpleegd. Daaruit is af te leiden dat de Wet tegengaan huwelijksdwang is opgesteld met inachtneming van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Verdrag geldigheid huwelijken), waaruit volgt dat zo min mogelijk belemmeringen moeten bestaan om een in het ene land rechtsgeldig gesloten huwelijk in een ander land te erkennen. Verder neemt het hof in aanmerking dat de minister voor Rechtsbescherming in zijn brief van 11 februari 2019 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32175, nr. 65) heeft aangegeven dat een in het buitenland rechtsgeldig gesloten kindhuwelijk wordt ingeschreven in de BRP als een van de betrokkenen dit laat registreren en beide echtgenoten inmiddels ouder dan 18 jaar zijn. De minister heeft verder vermeld dat daarbij geen toetsing plaatsvindt of beide echtgenoten (zonder dwang) hebben ingestemd met het huwelijk of met de registratie en dat deze werkwijze correspondeert met de hoofdregel van het Verdrag geldigheid huwelijken om zoveel mogelijk huwelijken te erkennen. Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat uit de wetshistorie en de recentere brief van de minister volgt dat de wetgever heeft beoogd dat een in het buitenland rechtsgeldig gesloten kindhuwelijk in Nederland wordt erkend, indien beide echtgenoten meerderjarig zijn op het moment dat erkenning van het huwelijk wordt verzocht.
3.5.7.
In 2014 vroeg de moeder asiel aan in Nederland. Bij haar eerste gehoor en haar nader gehoor bij de IND verklaarde zij gehuwd te zijn met de man. De man en de moeder waren inmiddels meerderjarig. De moeder heeft daarbij mondeling de gegevens (naam en leeftijd) van de man alsook gegevens over het huwelijk verstrekt. Ook heeft zij verklaard dat de man medio 2006 uit Eritrea was vertrokken en zij als gevolg daarvan in feite geen bestaansrecht meer had aldaar.
Na verstrekking van een asielvergunning (voor bepaalde tijd) medio maart 2016 deed de moeder op 9 mei 2016 in de gemeente [plaats] aangifte van verblijf en adres (artikel 2.38 Wet basisregistratie personen (Wet BRP). Zij legde een verklaring onder ede af als bedoeld in artikel 2.8 tweede lid onder e Wet BRP. Hierin verklaarde zij onder meer dat er sprake was van een kerkelijk huwelijk tussen haar en de man. De gemeente [plaats] heeft destijds besloten deze gegevens niet te vermelden in de BRP aangezien het huwelijk alleen bij de kerk zou zijn geregistreerd en de gemeente deze gegevens niet voldoende vond.
Sinds november 2016 woont de moeder in de gemeente [gemeente] .
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2019 geboren. De moeder en haar partner hebben destijds voor de geboorte van [minderjarige] gevraagd aan de gemeente [gemeente] op welke manier haar partner [minderjarige] kon erkennen. Hieruit begreep zij dat zij eerst van de man diende te scheiden en dat pas daarna haar partner [minderjarige] kon erkennen.
Op 10 december 2019 heeft de moeder vervolgens een verklaring onder ede afgelegd op grond van artikel 2.8. van de Wet BRP over het huwelijk met de man. Deze gegevens zijn door het college verwerkt in de BRP.
Het hof is van oordeel dat de moeder, zo blijkt uit het voorgaande, op meerdere momenten in de tijd, te beginnen bij haar asielaanvraag in 2014, consequent verklaringen heeft afgelegd over haar huwelijk met de man. Naar het oordeel van het hof dient hieruit dan ook te worden afgeleid dat de moeder zich gehuwd wist met de man en gedurende haar asielaanvraag ook erkenning van het in 2006 gesloten huwelijk wilde. Zij heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het voor haar in verband met haar nieuwe partner en het kind [minderjarige] dat zij met deze nieuw partner kreeg, niet langer opportuun was om het huwelijk erkend te zien, maar – zo heeft zij verklaard – zij is daadwerkelijk in 2006 gehuwd met de man en als zodanig wilde zij dat huwelijk ook erkennen.
3.5.8.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder gedurende haar meerderjarigheid het huwelijk erkend wilde zien en dat het derhalve op grond van art. 10:31 en 10:32 onder c BW een rechtsgeldig huwelijk is. Het voorgaande maakt dat het hof het primaire verzoek van de ambtenaar zal toewijzen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand gelasten tot verbetering van de akte van geboorte met aktenummer [aktenummer] , behorende tot het register van geboorte van het jaar 2019 over te gaan, hierin bestaande dat de navolgende verbeteringen worden aangebracht:
KIND
- doorhalen van de naam: [minderjarige]
met in plaats daarvan de vermelding van de naam [naam]
OUDERS
- aanvullen van de naam van de vader: [de man]
OVERIGE GEGEVENS
- aanvullen plaats van geboorte vader: [geboorteplaats] , Ethiopië
- aanvullen geboortedatum van vader: 1987.
3.5.9.
De ambtenaar heeft nog verzocht (zij het dat hij dit een subsidiair verzoek noemt, maar het subsidiaire karakter van het verzoek is het hof niet geheel duidelijk geworden) de beslissing aan te houden en om een bijzondere curator te benoemen die vervolgens een verzoek tot ontkenning en/of vaststelling van het vaderschap kan doen namens het kind, zodat in een procedure kan worden beslist over de verbetering van de geboorteakte en de ontkenning en vaststelling van het vaderschap.
De moeder heeft ook met dit verzoek van de ambtenaar ingestemd.
3.5.10.
Het hof wijst dit verzoek af.
Artikel 329 Rv bepaalt dat partijen in alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen overeenkomen die geschillen bij de aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn (prorogatie). Ontkenning en vaststelling van het vaderschap behoren tot de zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan. Prorogatie is dan ook niet mogelijk.
3.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2020;
en opnieuw rechtdoende:
wijst toe het verzoek van het OM om de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Hertogenbosch te gelasten tot verbetering van de akte van geboorte met aktenummer [aktenummer] , behorende tot het register van geboorte van het jaar 2019 over te gaan, hierin bestaande dat de navolgende verbeteringen worden aangebracht:
KIND
- doorhalen van de naam: [minderjarige]
met in plaats daarvan de vermelding van de naam [naam]
OUDERS
- aanvullen van de naam van de vader: [de man]
OVERIGE GEGEVENS
- aanvullen plaats van geboorte vader: [geboorteplaats] , Ethiopië
- aanvullen geboortedatum van vader: 1987;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en slechts indien geen cassatie is ingesteld, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Hertogenbosch ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.