ECLI:NL:GHSHE:2022:1128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.299.378_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van bewind en mentorschap van de rechthebbende. De rechthebbende, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J. de Wit, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 3 juni 2021 het verzoek tot opheffing van het bewind en mentorschap had afgewezen, te vernietigen. De rechthebbende voerde aan dat de noodzaak voor het bewind en mentorschap niet meer aanwezig was, en dat zij in staat was om haar eigen belangen te behartigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2022 heeft het hof de rechthebbende gehoord. De bewindvoerder en mentor waren niet aanwezig. De rechthebbende stelde dat haar situatie was verbeterd en dat zij weer in staat was om haar financiën zelfstandig te beheren. De advocaat van de rechthebbende benadrukte dat er geen onderbouwing was voor de eerdere medische diagnose van wilsonbekwaamheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de geestelijke en lichamelijke toestand van de rechthebbende was verbeterd sinds haar terugkeer naar huis en dat zij redelijk zelfredzaam was. De bewindvoerder en mentor hebben niet kunnen aantonen dat het bewind en mentorschap nog noodzakelijk waren. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind en mentorschap toegewezen. De beslissing houdt in dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.299.378/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8964048 \ OV VERZ 21-121
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.J. de Wit.
betreffende het verzoek tot opheffing van het bewind en mentorschap.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[dochter 1], wonende te [woonplaats] , dochter van de rechthebbende, hierna te noemen: [dochter 1] ;
[dochter 2], wonende te [woonplaats] , dochter van de rechthebbende, hierna te noemen: [dochter 2] ;
[de bewindvoerder] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
[de mentor], adres houdend te [plaats] , hierna te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van
3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2021, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het bewind en mentorschap alsnog op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Bij die gelegenheid is de rechthebbende gehoord, bijgestaan door mr. De Wit.
2.3.1.
De bewindvoerder en mentor zijn, zonder bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen (waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 mei 2021) van de advocaat van de rechthebbende d.d. 3 november 2021;
  • de brief van de bewindvoerder en mentor d.d. 17 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 30 november 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van de rechtsvoorganger van [de bewindvoerder] B.V., destijds h.o.d.n. [naam] te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder. Bij diezelfde beschikking is ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de mentor] tot mentor.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind en het mentorschap afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank zonder dit verder toe te lichten aangenomen dat de grond voor het bewind en mentorschap nog aanwezig is. In de instellingsbeschikking is geen specifieke grond genoemd en is volstaan met het noemen van beide wettelijke gronden.
De door WVO Zorg (aanvrager van het bewind en mentorschap) aangevoerde medische grond, te weten ‘dementieel syndroom’ wordt door geen enkel stuk onderbouwd. Het is aan WVO Zorg om aan te tonen dat de rechthebbende wilsonbekwaam is. Verder is niet aangetoond dat er sprake is van een dramatische thuissituatie. De advocaat van de rechthebbende heeft over een langere periode kunnen constateren dat de woning, waarin de rechthebbende met [dochter 1] verblijft, netjes en onderhouden is.
De rechthebbende krijgt hulp van haar dochter [dochter 2] en van een buurman, die diverse klusjes in en om het huis doet. De boodschappen doet de rechthebbende samen met [dochter 2] . De rechthebbende heeft inmiddels een nieuwe huisarts, die haar beter begrijpt. Deze huisarts heeft geen dementie gerelateerde problemen of psychische problemen bij haar kunnen vaststellen.
De rechthebbende is weer in staat om haar financiën, net als voorheen, zelfstandig te beheren. Er zijn weinig bijzonderheden en de betalingsverplichtingen worden automatisch voldaan.
3.5.
De bewindvoerder en mentor hebben gezamenlijk bij schrijven van [geboortedatum] 2022, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De noodzaak van het bewind en mentorschap is nog steeds aanwezig.
Financieel gezien zijn er geen significante wijzigingen. Het bewind loopt goed en er is enkel nog een schuld bij Interbank. Indien de rechthebbende contact opneemt, dan loopt dit via [dochter 2] . Er wordt namens de rechthebbende naar voren gebracht dat zij zelfredzaam is. Hiermee wordt voorbij gegaan aan de diagnoses van medisch specialisten. De rechthebbende is niet van de een op de andere dag in een verwaarloosde toestand gekomen. Uit de diagnose van de geriater van het ADRZ blijkt bovendien dat de gezondheidstoestand van de rechthebbende hetzelfde zal blijven.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.3.
Uit de stukken en hetgeen door en namens de rechthebbende naar voren is gebracht
stelt het hof vast dat er in 2020 sprake is geweest van een zorgelijke situatie, die heeft geleid tot een opname van de rechthebbende in het ziekenhuis en aansluitend in een verzorgingstehuis.
Er waren ernstige zorgen over de thuissituatie van de rechthebbende en over haar fysieke en psychische gesteldheid, waarbij zij niet in staat werd geacht om financiële en niet-financiële belangen zelfstandig te behartigen. Er waren in zoverre dan ook voldoende gronden om het bewind en mentorschap in te stellen.
3.6.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof uitgebreid met de rechthebbende kunnen spreken. Het hof is tot de overtuiging gekomen dat de geestelijke en lichamelijke toestand van de rechthebbende is verbeterd nadat zij eind 2020 uit het verzorgingstehuis is gegaan en weer thuis is gaan wonen. Zij is redelijk zelfredzaam en krijgt voor zichzelf en haar inwonende dochter [dochter 1] zo nodig hulp van haar dochter [dochter 2] en van een goede kennis.
Verder is gebleken dat er voldoende inkomsten zijn; er zijn geen problematische schulden. De meeste betalingen lopen automatisch, ook de aflossing op de schuld aan Interbank.
De bewindvoerder noch de mentor is ter mondelinge behandeling verschenen om uit te leggen waarom op dit moment het bewind en het mentorschap nog nodig zouden zijn.
Het hof is er, al met al, voldoende van overtuigd dat de rechthebbende zowel haar materiële als haar niet-materiële belangen (weer) voldoende zelf kan behartigen. Dat betekent dat voor de rechthebbende de maatregelen van bewind en mentorschap op dit moment niet (meer) nodig zijn. Uiteraard kan de toestand van de rechthebbende in de toekomst weer verslechteren, maar dat maakt de conclusie nu niet anders.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende alsnog toewijzen.
3.8.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 3 juni 2021
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat, het bewind over de goederen van [de rechthebbende]
,geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 1942, wonende aan [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
heft op, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat, het mentorschap over [de rechthebbende] voornoemd;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem/haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.