ECLI:NL:GHSHE:2022:1067

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
20-001221-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal en belediging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1976, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en belediging. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van mishandeling en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet schuldig is aan de primair tenlastegelegde mishandeling en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor de subsidiair tenlastegelegde belediging, omdat er geen klacht was ingediend door de slachtoffers. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsgang en de relevante wetgeving, waarbij het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001221-21
Uitspraak : 1 april 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 22 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-030649-20 en 02-300296-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-044369-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij (verstek)vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ter zake van het onder parketnummer
02-300296-19 onder feit 2 tenlastegelegde, en de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is door de politierechter bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘eenvoudige belediging’. Het onder parketnummer 02-030649-20 tenlastegelegde is door de politierechter bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘diefstal’.
De politierechter heeft het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Daarnaast heeft de politierechter de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Voor het overige gedeelte is de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het Openbaar Ministerie ter zake van het onder parketnummer
02-300296-19 onder feit 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging, het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 02-030649-20 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen en de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken zal gelasten.
Door de raadsman van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-030649-20:
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Breda een fiets, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
in de zaak met parketnummer 02-300296-19 (gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg):
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Breda, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (opzettelijk) in het gezicht te spugen en/of te spuwen waardoor bij die [slachtoffer 1] een hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeg werd gebracht;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Breda opzettelijk [slachtoffer 1] , in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door in het gezicht van die [slachtoffer 1] te spugen en/of te spuwen;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Breda opzettelijk [slachtoffer 2] , in het openbaar, mondeling, heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “nazi” en/of “SS-er”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is onder feit 1 primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] in het gezicht te spugen en/of te spuwen, waardoor hij die [slachtoffer 1] een hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeg werd gebracht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring van mishandeling kan worden gekomen, nu het spugen in het gezicht bij aangever [slachtoffer 1] een lichamelijk gevoel van onlust teweeg heeft gebracht.
Het hof stelt voorop dat uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat – naast het toebrengen van lichamelijk letsel of pijn – onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht kan opleveren. Het dient dan wel te gaan om een lichamelijke onlust of een (zeer) onaangename fysieke ervaring.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 28 mei 2019 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij werkzaam was als wooncoach op de [instantie] , alwaar de verdachte destijds woonachtig was. [slachtoffer 1] werd ter assistentie opgeroepen door een collega die problemen had met de verdachte. [slachtoffer 1] stond op een afstand van ongeveer 50 centimeter van de verdachte toen hij plotseling zag en voelde dat de verdachte hem in zijn gezicht spuugde. [slachtoffer 1] hoorde dat de verdachte rochelde, kennelijk om spuug op te halen, en zag en voelde dat de verdachte hem in zijn gezicht spuugde. Het spuug van de verdachte zat over zijn hele gezicht. [slachtoffer 1] voelde zich hierdoor vies en was bang dat hij hierdoor een ziekte zou kunnen oplopen, doordat het spuug ook op zijn mond terecht was gekomen. [slachtoffer 1] heeft contact opgenomen met zowel de huisarts van de verdachte, als zijn eigen huisarts.
Het hof is van oordeel dat, hoewel bespuugd worden in het gezicht zonder meer een zeer onaangename fysieke ervaring is, de aangifte onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen spreken van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam die, onder de omstandigheden als waarvan hier sprake is, mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van de aan hem onder feit 1 primair tenlastegelegde mishandeling.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie inzake het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde
Hoewel door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep geen verweer is gevoerd ten aanzien van de onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde beledigingen, overweegt het hof hieromtrent ambtshalve als volgt.
Blijkens artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft de vervolging van de verdachte ter zake van belediging, strafbaar gesteld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheidsvraag bij klachtdelicten moet worden nagegaan of sprake is van een op de voorgeschreven wijze ingediende klacht. Volgens artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bestaat een klacht uit een aangifte met een verzoek tot vervolging. Over de precieze wijze zwijgt de wet, maar de klager zal moeten doen blijken dat hij bepaaldelijk een strafrechtelijke vervolging wil. Een klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Volgens vaste jurisprudentie kan, indien een stuk wel een aangifte bevat maar geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging inhoudt, niettemin het bestaan van een klacht als bedoeld in artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
Aan de verdachte is onder feit 1 subsidiair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] in het gezicht te spugen en/of spuwen.
Onder feit 2 is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: “Nazi” en/of “SS-er”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Door [slachtoffer 1] is op 28 mei 2019 aangifte heeft gedaan ter zake van (uitsluitend) mishandeling. De aangifte bevat geen klacht tegen de verdachte ter zake van belediging.
[slachtoffer 1] heeft binnen de voornoemde termijn van drie maanden geen klacht ingediend tegen de verdachte ter zake van belediging.
Door [slachtoffer 2] is op 28 mei 2019 aangifte gedaan ter zake van bedreiging. De aangifte bevat geen klacht tegen de verdachte ter zake van belediging. [slachtoffer 2] heeft binnen de voornoemde termijn van drie maanden geen klacht ingediend tegen de verdachte ter zake van belediging.
Naar het oordeel van het hof gaat het te ver om in de aangifte van [slachtoffer 1] ter zake van mishandeling en de aangifte van [slachtoffer 2] ter zake van bedreiging in te lezen dat de aangevers ook uitdrukkelijk de bedoeling hadden dat vervolging zou worden ingesteld tegen de verdachte ter zake van belediging, nu de aangiften op grond van de bewoordingen daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bieden.
Het hof is daarom van oordeel dat, nu [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen klacht hebben ingediend en ook anderszins niet is gebleken dat zij vervolging van de verdachte ter zake van belediging wensen, de vervolging daarop afstuit.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte ter zake van het onder parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-030649-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 februari 2020 te Breda een fiets, die geheel toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets. De verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. Bovendien is dit feit begaan gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Die voorwaardelijke straf en eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier komt naar voren dat de verdachte geen werk heeft en verblijft in een daklozeninstelling.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2018 onder parketnummer 02-044369-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-300296-19 onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-030649-20 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 5 december 2018, gewezen onder parketnummer 02-044369-18, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 1 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.