ECLI:NL:GHSHE:2022:105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.276.391_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opdrachtgever en vergoeding van ontwerpwerkzaamheden in renovatieproject

In deze zaak gaat het om een geschil tussen projectrealisatie V.O.F. (hierna: PIF) en een advies- en bouwmanagementbureau ([geïntimeerde]) over de vraag wie als opdrachtgever geldt voor ontwerpwerkzaamheden in het kader van een renovatieproject van het Franciscus Ziekenhuis, nu Bravis Ziekenhuis. PIF heeft een factuur van € 238.370,-- inclusief btw gestuurd voor voorbereidings- en ontwerpwerkzaamheden, maar deze is onbetaald gebleven. PIF stelt dat [geïntimeerde] als opdrachtgever moet worden aangemerkt, terwijl [geïntimeerde] en Bravis betwisten dat PIF recht heeft op betaling. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van PIF afgewezen, waarna PIF in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat PIF niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen Bravis, omdat deze als voegende partij aan de zijde van [geïntimeerde] heeft deelgenomen aan de procedure in eerste aanleg. Het hof heeft de grieven van PIF, die zijn gebaseerd op de aanname dat [geïntimeerde] haar opdrachtgever was, verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de rol van [geïntimeerde] beperkt was en dat Bravis de opdrachtgever was. De vorderingen van PIF zijn afgewezen en PIF is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.391/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[projectrealisatie] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als “PIF”,
advocaat: mr. J.A.M. Smeekens te Breda,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “ [geïntimeerde] ”,
advocaat: mr. K.M. Peters te Tilburg,
en de ex art. 118 Rv als derde opgeroepen partij,
Stichting Bravis Ziekenhuis
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als “Bravis”,
advocaat: mr. I.J.M.I. Souren,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 november 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen PIF als eiseres, [geïntimeerde] als gedaagde en Bravis als tussenkomende partij.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/345887 / HA ZA 18-383)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van oproeping (ex art. 118 Rv) van Bravis;
  • de memorie van grieven, tevens eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de conclusie van antwoord na oproeping ex art. 118 Rv;
  • de akte houdende aanvulling van petitum;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.Kern van het geschil

3.1.
In deze zaak staat een niet betaalde factuur van PIF centraal. De factuur heeft betrekking op voorbereidings- en ontwerpwerkzaamheden verricht in het kader van de renovatie van een ziekenhuis waarvan Bravis eigenaar is. Tussen partijen is ten eerste in geschil of met betrekking tot die werkzaamheden de bij het project betrokken advies- en bouwmanagementbureau [geïntimeerde] als opdrachtgever van PIF heeft te gelden, dan wel Bravis. Ook twisten partijen over de vraag of de gedeclareerde werkzaamheden gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken voor vergoeding in aanmerking komen.

4.De beoordeling

4.1.
De vaststaande feiten
4.1.1.
In overweging 2.1 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten (met een door het hof aangebrachte aanduiding):
(a) PIF is een combinatie bestaande uit de bouwkundig aannemer [[--]] Bouw & Ontwikkeling BV, de werktuigbouwkundig installateur [[naam]] Installatie BV en het elektrotechnisch installatiebedrijf Tes installatietechniek [vestigingsnaam] BV. [geïntimeerde] is een advies-en bouwmanagementbureau. Bravis is een ziekenhuis in [vestigingsplaats] , voorheen Franciscus ziekenhuis geheten;
(b) Bravis heeft besloten om een groot deel van haar huisvesting te renoveren; daartoe heeft zij [geïntimeerde] ingeschakeld om het bouwmanagement te verrichten ten behoeve van het project;
(c) PIF heeft bij brief d.d. 24 april 2014 met kenmerk 12303BED een offerte uitgebracht voor het “
Project Franciscus Ziekenhuis [vestigingsplaats] Renovatie beddenhuis” hierna: de “Aanbieding”). De Aanbieding is gericht aan [geïntimeerde] en in kopie aan Bravis ( [persoon A] ). Voor zover van belang is in de Aanbieding opgenomen:

ontvangt u hierbij ons honorariumvoorstel voor de werkzaamheden tot aan het contract voor de uitvoeringsfase, betreffende de renovatie van de IC/CCU-afdeling, scopie, dagbehandeling en een gedeelte van de kliniek. Tevens is in dit voorstel een opgave opgenomen voor de projectoverstijgende werkzaamheden.
Tot voor kort was de scoop rondom het project nog volop in beweging, zodat het voor ons na het eerste concept in februari jl. niet mogelijk was eerder een passend voorstel te doen. De exacte scoop waarvoor we nu een voorstel doen, is door u en de opdrachtgever d.d. 8 april jl. aan ons voorgelegd middels een financieel schema bestaande uit vier hoofdprojecten met de volgende onderdelen:

kliniek  SKP-fase : dagverpleging, garderobe,
anesthesie en pijnpoli
ontwerp-fase : kliniek 2e, 3e en 4e verdieping

IC/CCU  ontwerp-fase : IC/CCU

scopie  SKP-fase : scopie
ontwerp-fase : scopie

Behandelcentrum (BHC)  SKP-fase : BHC

Reeds opgedragen  SKP-fase : kliniek, ICCU
(…)
Met het oog op de voorgenomen planning van start bouw op 1 juli a.s., zijn wij inmiddels met een grote ontwerpgroep – die zitting heeft genomen in het Franciscus Ziekenhuis – begonnen aan de ontwerpwerkzaamheden.
(…)
Voor het opstellen van het ontwerp hanteren wij de volgende uitgangspunten:

De resultaten van de voorstudies die door ons zijn gemaakt in de onderzoeksfase tot aan de “snelkookpan”-week (SKP) voor kliniek en IC/ICCU;

Het resultaat vanuit de SKP voor de kliniek en IC/CCU, de schetsplannen bouwkundig en installatietechnisch d.d. 17 januari 2014;

Het resultaat vanuit de SKP voor de scopie en dagbehandeling, de schetsplannen bouwkundig en installatietechnisch d.d. 17 april 2014
(d) Bij opdrachtbevestiging van 21 mei 2014 met kenmerk 140521-GG is aan PIF opdracht verstrekt voor “
de ontwerp & engineeringskosten voor de 2e fase van de renovatie van het Franciscus ziekenhuis [vestigingsplaats]” (hierna: de “Opdrachtbevestiging”). De Opdrachtbevestiging is afkomstig van [geïntimeerde] en gericht aan PIF. Voor zover van belang is in de Opdrachtbevestiging het volgende opgenomen:
“Door goedkeuring van de aanbieding van de VOF PIF, d.d.24 april 2014, door [persoon A] van het Franciscus Ziekenhuis [vestigingsplaats] kan [geïntimeerde] de VOF PIF opdracht verstrekken voor de aangeboden werkzaamheden.
Scope van de werkzaamheden
De aanbieding van de VOF PIF is gebaseerd op in elk geval de skp (rechtbank: snelkookpanfase
), de ontwerp & engineeringskosten voor de volgende projecten en fases:
Project Fases
Kliniek SKP/Ontwerp/Engineering
Dagverpleging SKP/Ontwerp/Engineering
Anesthesie SKP
Pijnpoli SKP
IC/CCU SKP/Ontwerp/Engineering
Scopie SKP/Ontwerp/Engineering
Behandelcentrum SKP
Kaak SKP
(…)
Opbouw opdracht
De opdrachtverstrekking aan de VOF PIF voor deze 2e fase bedraagt€ 771.000,--all-in exclusief btw. Deze opdracht wijkt daarmee af van de aanbieding van de VOF PIF. In uw aanbieding heeft u per abuis het verkeerde “reeds opgedragen” bedrag opgenomen. Het eerder “reeds opgedragen” bedrag bedraagt € 298.073 exclusief btw.
(….)
De kosten voor het opstellen van de raming voor de 1e fase (SKP IC/kliniek) waren eerder niet meegenomen in de opdrachtbevestiging maar zijn wel gemaakt en door u meegenomen in uw aanbieding. Deze kosten staan nu opgenomen bij de SKP werkzaamheden voor de 2e fase.
(…)
Het in opdracht te geven bedrag is als volgt opgebouwd:
SKP werkzaamheden € 283.988,-- +
raming SK P IC/kliniek € 7500,-- +
projectoverstijgende voorz € 40.000,-- +
ontwerpwerkzaamheden € 405.660,-- +
bouwvoorbereiding € 332.037,-- +
“Reeds opgedragen”: € 298.000,-- -
Resteert (afgerond): € 771.000
Voorwaarden
Uw facturen dienen conform het bij de VOF PIF bekende financiële schema te worden onderbouwd. Zij zijn, met verwijzing naar voorliggende opdrachtverstrekking, te adresseren aan:
[geïntimeerde] (…)
Deze opdracht is gemaximeerd. Er zal op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten worden verrekend. Zonder nadere afspraken en expliciete opdrachtverlening is overschrijding van het opdrachtbudget niet mogelijk.
Op de werkzaamheden is de DNR 2011 van toepassing.
[geïntimeerde] is door het Franciscus ziekenhuis [vestigingsplaats] aangewezen als (gedelegeerd) opdrachtgevende partij. Deze verantwoordelijkheid beperkt zich in deze echter tot het administreren en formaliseren van deze opdracht. Het risico van de uitvoer van de opdracht van de VOF PIF is geen verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] en zal dan ook onverkort worden doorgelegd naar het Franciscus ziekenhuis te [vestigingsplaats] . Dit is ook in lijn met de rol die voor [geïntimeerde] voor deze contractopzet is gedefinieerd en waarvan u op de hoogte bent gesteld”.
(e) Op 29 augustus 2014 is tussen Bravis als “
Opdrachtgever” en PIF als “
Opdrachtnemer” de Raamovereenkomst Renovatie gesloten (hierna: de “Raamovereenkomst”). Voor zover van belang is in de Raamovereenkomst opgenomen:
“ Overwegende dat:
a. De Opdrachtgever voornemens is om een groot deel van haar huisvesting te renoveren;
b. Zij daartoe een aantal adviserende, ontwerpende en uitvoerende partijen aan zich heeft gebonden om onderdelen van deze werkzaamheden uit te voeren; (…)
j. Partijen reeds enkele overeenkomsten hebben gesloten voor het ontwerpen en engineeren van een aantal renovatieprojecten; (…)
Artikel 1 Doel & opzet van de Overeenkomst
a. Voorliggende Overeenkomst heeft tot doel het vastleggen van gemaakte en te maken afspraken die Partijen wensen aan te gaan in hun huidige samenwerking, met als basis de door Partijen uitgesproken ambitie;
b. De Overeenkomst ziet op alle advies- ontwerp- en realisatieovereenkomsten die Partijen daar onderdeel van willen laten uitmaken;
(…)
Artikel 5 Projectstructuur en procesafspraken
a. De Opdrachtgever heeft gekozen voor een projectstructuur die uitgaat van een gezamenlijke gedragen ambitie tussen Opdrachtgever, Opdrachtnemer en haar vaste partners ten aanzien van het te behalen eindresultaat;
b. De Opdrachtgever heeft om die reden zowel ontwerpende, adviserende als realiserende partijen (i.c. Opdrachtnemer) in een vroeg stadium samengebracht, zodat de gezamenlijke ambitie in een vroeg stadium vastgesteld kan worden en vertaald naar het integrale eindresultaat; (…)
d. De Opdrachtgever kiest er nadrukkelijk voor ontzorgd te worden wat betreft het contractmanagement en projectsturing en -begeleiding;
e. De Opdrachtgever heeft het contractmanagement en de proces- en projectbegeleiding om die reden ondergebracht bij [geïntimeerde] advies & bouwmanagement;
f. Formele communicatie met betrekking tot het contract, het proces en het project loopt op nadrukkelijke wil van de Opdrachtgever via [geïntimeerde] advies & bouwmanagement;(…)
g. Binnen de scope van voorliggende Overeenkomst zijn de procesmanagers van de Opdrachtgever en de Projectmanager van de Opdrachtnemer gemandateerd besluiten te nemen”
(f) PIF heeft na de opdrachtverstrekking haar werkzaamheden voor fase 2 uitgevoerd. PIF heeft tijdens die uitvoering steeds aan [geïntimeerde] gefactureerd en door [geïntimeerde] betaald gekregen. Op 24 december 2015 hebben [geïntimeerde] en Bravis hun samenwerking beëindigd. [geïntimeerde] heeft bij brief van 4 januari 2016 met kenmerk 160104-GG PIF over die beëindiging bericht.
(g) Na ontvangst van deze brief heeft PIF [geïntimeerde] nog een factuur met [factuurnummer] gestuurd gedateerd 13 april 2016 ter hoogte van € 238.370,-- inclusief btw. In de factuur is voor zover van belang opgenomen:
“Project: Franciscus Ziekenhuis [vestigingsplaats]
Opdracht: [nummer]
Betreft: Voorbereidings- en engineeringswerkzaamheden”
Deze factuur is onbetaald gebleven. De betaling ervan vormt, kort gezegd, de inzet van deze procedure. PIF heeft zich ter betaling van deze factuur ook gewend tot Bravis. Ook Bravis heeft de factuur niet betaald.
4.2.
Het geschil in eerste aanleg
in de incidenten
4.2.1.
[geïntimeerde] heeft bij incident verzocht Bravis in vrijwaring te mogen oproepen. Bij vonnis in incident van 24 oktober 2018 heeft de rechtbank [geïntimeerde] toegestaan Bravis te dagvaarden tegen de terechtzitting van 5 december 2018.
4.2.2.
Hierna heeft Bravis bij incident verzocht te mogen tussenkomen in de hoofdzaak tussen PIF en [geïntimeerde] . Bij vonnis in incident van 17 april 2019 heeft de rechtbank – na uitleg van het verzoek van Bravis – haar toegestaan zich aan de zijde van [geïntimeerde] in de hoofdzaak te voegen. Bravis heeft hierna als voegende partij verweer gevoerd in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
4.2.3.
In de onderhavige procedure vorderde PIF in eerste aanleg – kort samengevat – [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 238.370,-- inclusief btw (vermeerderd met rente en kosten).
4.2.4.
Aan deze vordering heeft PIF, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. PIF heeft recht op betaling door [geïntimeerde] van het op 13 april 2016 gefactureerde bedrag van € 238.370,-- inclusief btw. Het argument van [geïntimeerde] dat Bravis gehouden is om eventuele vorderingen van PIF te betalen, omdat Bravis opdrachtgever is en [geïntimeerde] vertegenwoordiger van Bravis, deugt niet, zo vindt PIF. Zij wijst daarbij op de inhoud van de opdrachtbevestiging waaruit blijkt dat [geïntimeerde] opdrachtgever is. Nergens blijkt dat [geïntimeerde] optrad voor een ander en ook nergens blijkt dat die ander zich op heeft gesteld als opdrachtgever met [geïntimeerde] als gevolmachtigde.
Subsidiair stelt PIF zich op het standpunt dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op basis van onbevoegde vertegenwoordiging. Letterlijk stelt zij daartoe: “
in dit tweede geval is [geïntimeerde] gehouden in te staan voor de beweerdelijke volmacht, hetgeen in casu betekent dat zij in moet staan voor de vergoeding van het positieve contractsbelang. Anders verwoord, door het ontbreken van een geldige volmacht moet [geïntimeerde] alsnog de facturen van PIF betalen. Uit de strekking van artikel 3:70 BW en de billijkheid volgt dat op degene die als gevolmachtigde heeft gehandeld, de bewijslast rust dat hij over een toereikende volmacht beschikte.”
4.2.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.6.
In het tussenvonnis van 17 april 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
4.2.7.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van PIF afgewezen en PIF in de proceskosten van [geïntimeerde] en Bravis veroordeeld.
4.3.
Het geschil in hoger beroep
oproeping Bravis
4.3.1.
PIF heeft Bravis op grond van artikel 118 Rv als derde partij opgeroepen in de appelprocedure tussen PIF en [geïntimeerde] . PIF vordert (hoofdelijke) veroordeling van Bravis tot betaling van de factuur in geschil (vermeerderd met rente en kosten), indien het hof “
het gedwongen doen tussenkomen van Bravis ex. 118 Rv. aanvaardt.”
4.3.2.
Bravis heeft verweer gevoerd tegen het instellen van een vordering jegens haar door PIF wegens strijd met de goede procesorde. Zij concludeert – na aanvulling van petitum – primair tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de oproeping van Bravis ex artikel 118 Rv, met veroordeling van PIF in de kosten en subsidiair tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
eiswijziging
4.3.3.
PIF heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. PIF heeft, kort samengevat, na eiswijziging geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, en, indien het hof het als derde doen tussenkomen van Bravis ex art. 118 Rv aanvaardt, tot:
I. primair hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] en Bravis tot betaling van de onbetaalde factuur (vermeerderd met rente en kosten) aan PIF, en;
II subsidiair veroordeling van Bravis – indien Bravis als opdrachtgever jegens PIF heeft te gelden – tot betaling aan PIF van de onbetaalde factuur (vermeerderd met rente en kosten).
4.3.4.
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.3.5.
Het hof zal eerst het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de oproeping van Bravis ex 118 Rv beoordelen, voordat zij tot behandeling van de grieven van PIF overgaat.
5.1.
Niet-ontvankelijkheid PIF in vorderingen voor zover gericht tegen Bravis
5.1.1.
Het hof komt tot de conclusie dat PIF niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen voor zover jegens Bravis gericht. Daartoe acht het hof het volgende redengevend.
5.1.2.
Na daartoe toestemming te hebben gekregen van de rechtbank, heeft Bravis zich in de procedure in eerste aanleg gevoegd aan de zijde van [geïntimeerde] . Hiermee heeft zij in die hoedanigheid deelgenomen aan de procedure in de hoofdzaak tussen PIF en [geïntimeerde] . Dat in het eindvonnis Bravis als “tussenkomende partij” wordt gekwalificeerd, maakt dit niet anders. Het tussenvonnis van 13 februari 2019 waarbij Bravis als interveniënt is toegelaten tot de procedure tussen PIF en [geïntimeerde] bij de rechtbank, heeft het in rechtsoverweging 3.3. en het dictum immers over Bravis als voegende partij. Dat is daarmee bepalend voor de hoedanigheid waarin Bravis tot de procedure bij de rechtbank is toegelaten. Daar komt bij dat PIF ter zitting in de hoger beroepsprocedure zelf heeft verklaard Bravis te beschouwen als gevoegde partij in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] . Met het beroepen vonnis kwam in beginsel een einde aan de betrokkenheid van Bravis als voegende partij in dit geding.
5.1.3.
Het stond PIF vervolgens vrij Bravis als derde op de voet van artikel 118 Rv op te roepen in de appelprocedure tussen haar en [geïntimeerde] . Als gevolg van die oproeping, die naar het oordeel van het hof rechtsgeldig is geschied, is Bravis derde geworden in het geding. De oproeping van Bravis als derde op de voet van artikel 118 Rv kan door PIF echter niet worden aangewend om in hoger beroep voor het eerst eigenstandige vorderingen tegen Bravis in te stellen. Bravis zou immers ten aanzien van die tegen haar gerichte vorderingen dan van een instantie worden afgehouden. Gelet op de bewoordingen van de oproeping ex artikel 118 Rv beoogt PIF met haar oproeping ex artikel 118 Rv echter wel in hoger beroep eigenstandige vorderingen tegen Bravis in te stellen. Uit het petitum van het oproepingsexploot en haar eiswijziging bij memorie van grieven, blijkt immers dat PIF in dit hoger beroep de hoofdelijke veroordeling vordert van [geïntimeerde] en Bravis en zij daarmee de vorderingen die zij in eerste aanleg alleen tegen [geïntimeerde] heeft ingesteld in dit hoger beroep mede tegen Bravis richt. Voor zover PIF met de oproeping ex art. 118 Rv zelfstandige vorderingen tegen Bravis heeft willen instellen, is zij daarin niet-ontvankelijk.
De stelling van PIF dat zij met de oproeping ex art. 118 Rv een procedure in eerste aanleg jegens Bravis zou hebben geëntameerd bij dit hof, vindt, behoudens in het geval van prorogatie als bedoeld in artikel 329 Rv waarvan niet gesteld of gebleken is dat dit hier aan de orde is, geen steun in het recht en kan evenmin worden gevolgd.
De slotsom is dat PIF niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen voor zover gericht tegen Bravis.
5.1.4.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van Bravis strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van PIF wegens het niet binnen de appeltermijn oproepen van haar als derde geen nadere behandeling. Daar komt bij dat Bravis zelf stelt, zakelijk weergegeven, dat zij om proceseconomische redenen thans geen incidenteel verzoek doet tot voeging in het geding tussen PIF en [geïntimeerde] , maar wel overweegt om dat eventueel in een later stadium van de procedure te doen, waarbij dat voor Bravis onder andere ervan afhangt of het hof beslist dat PIF geen vordering (meer) heeft op Bravis. Als Bravis echter meent belang te hebben bij deelname aan dit geding en zich daartoe wenst te voegen aan de zijde van [geïntimeerde] , had zij dit bijtijds moeten doen, dat wil zeggen: voordat de zaak was afgeconcludeerd, en voor zover nodig voorwaardelijk. Nu zij dit niet heeft gedaan, kan dit niet alsnog. Dat zou alleen anders zijn als het onderhavige arrest een tussenuitspraak zou zijn. Voor het wijzen van een tussenuitspraak bestaat in deze zaak om hierna nader uiteen te zetten redenen echter geen aanleiding.
5.1.5.
Het voorgaande brengt mee dat het hof dat wat Bravis in dit hoger beroep heeft aangevoerd als verweer tegen het door PIF gestelde, zal passeren.
5.1.6.
PIF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van Bravis als in dit hoger beroep ex artikel 118 Rv opgeroepen derde. Het verzoek van PIF haar niet in de proceskosten van Bravis te veroordelen, wordt afgewezen. PIF legt aan dat verzoek ten grondslag, dat zij als gevolg van de processuele stellingen van Bravis omtrent het opdrachtgeverschap voor de betwiste werkzaamheden, Bravis als derde middels gedwongen tussenkomst in deze procedure heeft moeten betrekken. Nu het hof PIF daarin niet volgt, kan voornoemd verzoek niet worden toegewezen. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich evenmin tegen de veroordeling van PIF in de proceskosten van Bravis, nu niet is komen vast te staan dat enig handelen van Bravis – in elk geval niet voor zover PIF hiermee voornoemde processuele stellingname bedoelt – de proceskosten zou hebben veroorzaakt, zoals PIF stelt. Het hof zal hierna de kosten aan de zijde van Bravis begroten.
5.2.
Grieven 1 t/m 4: verschuldigdheid factuur?
5.2.1.
De grieven 1 t/m 4 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Deze grieven strekken in de kern tot toewijzing van de vordering van PIF tot betaling van de factuur in geschil. Meer specifiek strekken de grieven ertoe het oordeel van de rechtbank te bestrijden dat de betwiste factuur onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
5.2.2.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor in r.o. 5.1.2. heeft overwogen, ligt in dit hoger beroep enkel ter beoordeling voor of de vorderingen van PIF jegens [geïntimeerde] slagen. Met het oog daarop dient eerst de vraag te worden beantwoord of [geïntimeerde] als opdrachtgever van PIF heeft te gelden voor de 2e fase werkzaamheden in geschil. Partijen verschillen in dat kader van mening over de betekenis die dient te worden toegekend aan de Opdrachtbevestiging en aan de gedragingen van partijen na verlening van de opdracht voor de 2e fase werkzaamheden.
5.2.3.
Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] jegens PIF bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam is opgetreden en de overeenkomst dus op eigen naam heeft gesloten, hangt af van hetgeen [geïntimeerde] en PIF daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
Voorts moet de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij verdient opmerking dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
5.2.4.
Het hof volgt PIF niet in haar betoog dat zij ervan uit mocht gaan dat [geïntimeerde] haar opdrachtgever was voor de werkzaamheden in geschil. Het hof overweegt daartoe als volgt. Niet in geschil is dat de factuur waarvan PIF thans betaling vordert volgens haar betrekking heeft op werkzaamheden van het project ter realisatie van de renovatie van het ziekenhuis, waarvan Bravis de eigenaar is. Onweersproken is daarnaast dat de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden van (onderdelen van) het ziekenhuis hebben moeten plaatsvinden terwijl het ziekenhuis operationeel bleef. Evenmin is in geschil dat Bravis om die reden heeft gekozen voor een integrale benadering van de voorbereidings- en ontwerpwerkzaamheden van dat renovatieproject, door partijen aangemerkt als de snelkookpan-fase (ook de SKP-fase of de 1e fase). Tussen partijen staat voorts vast dat het renovatieproject is onderverdeeld in diverse deelprojecten. Eveneens is onweersproken dat Bravis betrokken was bij de SKP-fase. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de opdracht voor de 2e fase-werkzaamheden voor het deelproject IC/Kliniek schriftelijk aan PIF is verstrekt door middel van de Opdrachtbevestiging.
uitleg Opdrachtbevestiging
5.2.5.
Voor zover PIF stelt dat zij uit de Opdrachtbevestiging mocht afleiden dat aan [geïntimeerde] voor de 2e fase-werkzaamheden de rol van opdrachtgever is toebedeeld, volgt het hof haar daarin niet. Het hof merkt op dat het gebruik van de begrippen “
kan [geïntimeerde] de VOF PIF opdracht verstrekken” en “
(gedelegeerd) opdrachtgevende partij” in de Opdrachtbevestiging (hiervoor geciteerd in 4.1.1 onder (d)) niet geheel duidelijk zijn. Die begrippen kunnen leiden tot op zichzelf meerdere verdedigbare interpretaties. Dat geldt ook voor het begrip “
doorgelegd” in de bewoordingen “
het risico van de uitvoer van de opdracht (…) zal worden doorgelegd naar het Franciscus Ziekenhuis” in de Opdrachtbevestiging. Die bewoordingen bieden, bezien in de context van de overige bewoordingen van de clausule waarin ze zijn opgenomen en in het licht van de verdere omstandigheden in deze zaak, volgens het hof echter eerder aanknopingspunten voor het volgen van de door [geïntimeerde] bepleite uitleg daarvan. [geïntimeerde] heeft toegelicht dat uit de Aanbieding, de Opdrachtbevestiging en de Raamovereenkomst blijkt dat tussen partijen geen misverstand bestond over de verschillende posities, het zijn van Bravis van opdrachtgever en de beperkte rol van [geïntimeerde] bij de uitvoering van het project namens Bravis.
PIF doet in de Aanbieding (hiervoor geciteerd in 4.1.1. onder (c)) een voorstel voor “
de exacte scoop” op basis van het door “
u en opdrachtgever d.d. 8 april jl.” aan haar voorgelegd “
financieel schema bestaande uit vier hoofdprojecten met de volgende onderdelen” waarna zij per deelproject expliciteert of de offerte betrekking heeft op de “
SKP-fase” en/of “
ontwerp-fase”. Indien de Aanbieding van PIF in ogenschouw wordt genomen, biedt dat document geen aanknopingspunten om aan te nemen dat PIF, zoals zij stelt, ervan mocht uitgaan dat [geïntimeerde] als opdrachtgever optrad voor de 2e fase-werkzaamheden. Uit de bewoordingen “
u en opdrachtgever” in de aan [geïntimeerde] gerichte Aanbieding, blijkt immers dat PIF zélf bij het doen van haar Aanbieding ervan uitging dat [geïntimeerde] niet de opdrachtgever was. De Aanbieding was immers aan [geïntimeerde] (”
u”) gericht. Uit de bewoordingen “
u en opdrachtgever” blijkt dat PIF naar een andere partij in haar Aanbieding verwees als opdrachtgever voor de reeds verrichte en op te dragen werkzaamheden waarvoor zij in de Aanbieding een offerte heeft uitgebracht.
De bewoordingen van de Opdrachtbevestiging zetten het voorgaande niet in een ander daglicht. De Opdrachtbevestiging is immers een reactie op de Aanbieding zodat de bewoordingen daarvan dienen te worden bezien in de context daarvan. Indien voorts de bewoordingen van de Opdrachtbevestiging waarop PIF een beroep doet, worden bezien in de context van de clausule die betrekking heeft op de rol van [geïntimeerde] bij het renovatieproject, blijkt dat Bravis [geïntimeerde] weliswaar heeft aangewezen als “
opdrachtgevende partij”, maar dat die aan [geïntimeerde] toebedeelde rol beperkt was, te weten tot “
het administreren en formaliseren van deze opdracht”.Uit diezelfde clausule blijkt voorts dat [geïntimeerde] niet voor eigen rekening en risico haar contractuele rol vervult, nu daarin is opgenomen dat het
“risico van de uitvoer van de opdracht van de VOF PIF”geen verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] is. Daarnaast verwijst de clausule naar “
de rol die voor [geïntimeerde] voor deze contractopzet is gedefinieerd”en waarvan PIF op de hoogte is gesteld, hetgeen blijkt uit de bewoordingen “
waarvan u op de hoogte bent gesteld”. Voorts blijkt uit de Opdrachtbevestiging dat de Aanbieding eerst aan Bravis is voorgelegd en goedgekeurd en dat die goedkeuring de basis vormde voor de verstrekking van de opdracht door middel van de Opdrachtbevestiging, hetgeen erop wijst dat [geïntimeerde] niet namens zichzelf maar namens Bravis de opdracht heeft verstrekt voor de 2e fase-werkzaamheden. Ter onderbouwing van haar betwisting dat de clausule uit de Opdrachtbevestiging in geschil kan worden geïnterpreteerd in de door PIF bepleite zin, heeft [geïntimeerde] ten slotte verwezen naar de door haar overgelegde Raamovereenkomst, waarin ook de totstandkoming van de afspraken voor het renovatieproject zijn omschreven en waarin expliciet de rolverdeling voor het project in artikel 5 is omschreven. Voor zover PIF stelt dat de Raamovereenkomst later is ondertekend en om die reden geen belang kan worden gehecht aan de daarin opgenomen bepalingen, volgt het hof PIF hierin niet. Daarbij vindt het hof ten eerste van belang dat het een overeenkomst tussen PIF en Bravis betreft. Zij werpt aldus nader licht op de onderlinge verhouding tussen PIF en Bravis en wat PIF daarover wist dan wel redelijkerwijs diende te begrijpen. De Raamovereenkomst kan daarmee, afhankelijk van haar bewoordingen en de uitleg die daaraan redelijkerwijs toekomt, ook van betekenis zijn bij de uitleg van de Opdrachtbevestiging waar het gaat om de precieze positie daaronder van [geïntimeerde] ten opzichte van PIF. Hoewel de Raamovereenkomst van een latere datum is dan de Opdrachtbevestiging, blijkt daaruit dat deze onderdeel vormt en terugverwijst naar de eerder tussen partijen gemaakte afspraken over het renovatieproject. In de overwegingen bij de Raamovereenkomst en artikel 1 (hiervoor geciteerd in 4.1.1. onder (e)) wordt immers omtrent de projectstructuur en procesafspraken voor de renovatie van het ziekenhuis verwezen naar “
gemaakte en te maken afspraken” tussen Bravis en PIF over hun samenwerking en de advies- ontwerp en realisatieovereenkomsten. Uit artikel 1 van de Raamovereenkomst blijkt dat het de bedoeling van partijen was die afspraken vast te leggen ook voor zover het “
hun huidige samenwerking” betreft. In artikel 5 van de Raamovereenkomst is voorts expliciet opgenomen dat opdrachtgever Bravis het contractmanagement en de proces- en projectbegeleiding heeft ondergebracht bij [geïntimeerde] , en dat de formele communicatie met betrekking tot het contract, het proces en het project op nadrukkelijke wil van opdrachtgever Bravis verloopt via [geïntimeerde] . De Raamovereenkomst biedt naar het oordeel van het hof dan ook voldoende aanknopingspunten om de uitleg die [geïntimeerde] geeft aan de Opdrachtbevestiging te volgen, te weten dat de rol van [geïntimeerde] bij het renovatieproject beperkt was, Bravis de opdrachtgever van PIF was en dat PIF hiermee bekend was.
Gelet op het voorgaande volgt het hof Bravis dan ook niet in haar stelling dat uit de bewoordingen van de Opdrachtbevestiging zou blijken dat [geïntimeerde] haar opdrachtgever was voor de 2e fase-werkzaamheden.
gedragingen na de totstandkoming van de opdracht voor de 2e fase-werkzaamheden
5.2.6.
Ook het betoog van PIF dat uit de gedragingen van [geïntimeerde] na de totstandkoming van de overeenkomst voor de 2e fase-werkzaamheden zou blijken dat [geïntimeerde] opdrachtgever was, slaagt niet. Weliswaar factureerde PIF aan [geïntimeerde] en kreeg PIF van [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft echter gemotiveerd betwist dat PIF hieruit mocht afleiden dat zij opdrachtgever was. Daarbij heeft zij verwezen naar de rolverdeling van partijen bij de uitvoering van het renovatieproject, zoals blijkt uit de Aanbieding, de Opdrachtbevestiging en de Raamovereenkomst. Dat de facturering via [geïntimeerde] zou verlopen maakte onderdeel uit van die rolverdeling nu aan [geïntimeerde] door Bravis was opgedragen de facturen en de specificaties die daarin zijn opgenomen te controleren alvorens de facturen te sturen aan Bravis. Dat die werkwijze aan haar gezichtsveld zou zijn onttrokken, zoals PIF als reactie op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] stelt, is onvoldoende om aan te nemen dat PIF op grond daarvan mocht aannemen dat [geïntimeerde] haar opdrachtgever was. Zoals het hof reeds in 5.2.4. heeft overwogen, was de door Bravis voorziene rol voor [geïntimeerde] bij de uitvoering van het renovatieproject PIF bekend, dan wel had het haar bekend moeten zijn. Voor zover op basis van de bewoordingen van de Opdrachtbevestiging enige onduidelijkheid over die rolverdeling kan zijn ontstaan bij PIF, is deze met de Raamovereenkomst weggenomen nu daarin expliciet is vastgelegd welke beperkte rol Bravis aan [geïntimeerde] in het kader van het renovatieproject heeft toegekend en PIF met ondertekening van de Raamovereenkomst die rolverdeling heeft geaccepteerd. Gesteld noch gebleken is dat PIF nadat zij kennis heeft genomen van de rolverdeling in de Raamovereenkomst op enig moment zich erop heeft beroepen dat deze rolverdeling niet strookt met de Opdrachtbevestiging, althans haar interpretatie daarvan of anderszins bezwaar heeft gemaakt tegen die rolverdeling. PIF heeft voor het overige niet voldoende onderbouwd op grond waarvan zij desondanks mocht aannemen dat [geïntimeerde] en niet Bravis haar opdrachtgever voor de werkzaamheden in geschil was.
5.2.7.
PIF heeft haar stelling dat sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging of ontoereikende volmacht niet nader onderbouwd, zodat deze als onvoldoende gemotiveerd terzijde worden geschoven.
5.2.8.
Gelet op het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 4. De overige grieven zijn eveneens gebaseerd op het uitgangspunt dat [geïntimeerde] opdrachtgever is van PIF voor de 2e fase-werkzaamheden, en delen daarmee hetzelfde lot. De vorderingen van PIF worden afgewezen.
Proceskosten
5.2.9.
Het hof zal PIF als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordelen.

6.De uitspraak

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- wijst af het meer of anders door PIF in hoger beroep gevorderde;
- veroordeelt PIF in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden:
aan de zijde van [geïntimeerde] op € 5.517,00 aan griffierecht en op € 8.128,-- aan salaris advocaat;
aan de zijde van Bravis op € 5.517,00 aan griffierecht en op € 8.128,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.E.L.J.C. Verbunt, Z.D. van Heesen-Laclé en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer