ECLI:NL:GHSHE:2022:1035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
200.307.792_01 en 200.307.792_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008, die momenteel bij pleegouders in België verblijft. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die zich onbevoegd verklaarde om van het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing kennis te nemen, omdat de rechtbank van mening was dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in België was. De GI heeft echter betoogd dat de Nederlandse rechter bevoegd is, onder verwijzing naar artikel 8 van de Verordening Brussel II-bis, en heeft zorgen geuit over de stabiliteit van de situatie bij de moeder van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de GI, de pleegouders en de biologische vader. De moeder was afwezig, maar had haar instemming met de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, hoewel zij feitelijk in België verblijft, haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, gezien haar banden met Nederland en de tijdelijke aard van haar verblijf bij de pleegouders.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. De situatie bij de moeder is nog niet voldoende stabiel, en de minderjarige heeft behoefte aan een veilige en vertrouwde omgeving. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van één jaar, tot 18 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 maart 2022
Zaaknummer : 200.307.792/01 en 200.307.792/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/377567 / JE RK 21-1923
in de zaak in hoger beroep van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
- [de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: de pleegmoeder,
en
- [de pleegvader] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: de pleegvader,
tezamen: de pleegouders.
In deze zaak is als informant aangemerkt:
- [de biologische vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de biologische vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 24 december 2021, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift tevens verzoek voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2022, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
1. primair: het oorspronkelijk verzoek van de GI (hof: om op grond van artikel 1:260 lid 2 BW de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van 1 jaar en op grond van artikel 1:265c lid 2 BW de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf gedurende dag en nacht bij persoon uit netwerk te verlengen voor de duur van 1 jaar, alsmede de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) alsnog toe te wijzen,
2. subsidiair: het oorspronkelijk verzoek van de GI voor korte duur toe te wijzen en de Belgische rechtbank op grond van artikel 15, lid 6 Brussel II bis te verzoeken kennis te nemen van het oorspronkelijk verzoek van de stichting,
alsmede, bij wijze van voorlopige voorziening, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
1. de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist;
2. de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van;
- de brief van de GI aan het hof van 9 maart 2022, ingekomen op 10 maart 2022;
- de door de GI tijdens de mondelinge behandeling overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2021.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] . Mevrouw [toehoorder] was als toehoorder namens de GI aanwezig;
- de pleegmoeder en de pleegvader.
De moeder is, met bericht van verhindering, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zij heeft wel voorafgaand aan de mondelinge behandeling zowel de GI als de pleegmoeder bericht.
De biologische vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling in aanwezigheid van de griffier en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Deze zaken zijn ter griffie van het hof geadministreerd onder de zaaknummers 200.307.792/01 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) en 200.307.792/02 (voorlopige voorziening). De zaken zijn gezamenlijk behandeld en beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2021 is [minderjarige] met ingang van 18 maart 2021 tot 18 maart 2022 onder toezicht van de GI gesteld en is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk)pleeggezin dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 18 maart 2021 tot 18 maart 2022.
[minderjarige] verblijft thans bij de pleegouders in [woonplaats] , vlak over de grens in België.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] kennis te nemen omdat, verkort weergegeven, naar het oordeel van de rechtbank de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in België is.
3.3.1.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.2.
De GI heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter
Omdat de moeder van [minderjarige] was gevallen en geopereerd moest worden, woont [minderjarige] sinds 26 januari 2021 in het gezin van haar vriendin [plaats] in België. Ieder weekend van vrijdag tot en met zaterdag verblijft [minderjarige] in Nederland; op vrijdag bij de moeder (en haar broer [broer 1] ), waar zij ook overnacht, en op zaterdag bij haar biologische vader (en haar broer [broer 2] ). De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn tijdelijke maatregelen en het perspectief van [minderjarige] is nog niet vastgesteld. Het doel is om zicht te krijgen op de leerbaarheid van de moeder en een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige] te creëren. De GI is van mening, mede gelet op het tijdelijke karakter van de beschermingsmaatregelen, dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] nog steeds in Nederland is, en dat de Nederlandse rechter bevoegd is (artikel 8 Brussel II-bis).
Indien het hof van mening is dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in België is, dan kan de Nederlandse rechter zich tòch bevoegd verklaren, hetzij op grond van artikel 12 lid 3 sub a van de verordening Brussel II-bis: gelet op het feit dat [minderjarige] in Nederland is geboren, de Nederlandse nationaliteit heeft en haar gezaghebbende moeder in Nederland woont, hetzij op grond van artikel 12 lid 3 sub b: aangezien de moeder verweer heeft gevoerd, waarmee aangenomen moet worden dat zij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft aanvaard.
Ook is de GI van mening dat de Nederlandse rechter beter in staat is om te oordelen over het oorspronkelijk verlengingsverzoek dan de Belgische rechter. Het is de vraag of de Belgische rechter kan zorgen voor hulpverlening vergelijkbaar met de hulp die in Nederland vanuit de ondertoezichtstelling kan worden verleend.
Indien al uitgegaan moet worden van de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, dan heeft de rechtbank nagelaten de Belgische rechtbank te verzoeken op grond van artikel 15 lid 6 Brussel II-bis juncto artikel 24 lid 6 van de Uitvoeringswet Internationale kinderbescherming, zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
Ten aanzien van het oorspronkelijk verzoek
De GI maakt zich zorgen over [minderjarige] omdat er nog onvoldoende zicht is of de moeder [minderjarige] kan bieden wat zij nodig heeft. De situatie bij de moeder is op dit moment onvoldoende stabiel en bij een eventuele terugval is de veiligheid van [minderjarige] in het geding. Na een terugval in het najaar 2021 heeft de GI in januari van dit jaar veiligheidsafspraken met de moeder gemaakt voor de momenten dat [minderjarige] in het weekend bij de moeder is. Het is nog te vroeg om te kunnen concluderen dat [minderjarige] op basis van die afspraken veilig terug naar de moeder kan. Daarbij speelt mee dat broer [broer 1] weer bij de moeder woont (broer [broer 2] woont bij de vader) en de moeder nog procedeert over de verlenging van hun ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Niet duidelijk is wat daarvan het effect is op de stabiliteit en veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. Er bestaat zorg of [minderjarige] zich bij de moeder voldoende kan ontwikkelen zonder belast te worden met de problemen van de grote mensen om haar heen. Er dienen waarborgen te zijn dat [minderjarige] steun, hulp en zorg krijgt wanneer zij in haar ontwikkeling vast loopt. Bij de pleegouders gaat het goed met [minderjarige] . Verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar is noodzakelijk.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het op artikel 223 Rv gebaseerde verzoek ingetrokken.
3.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de moeder ermee instemt dat het hof het verlengingsverzoek beoordeelt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verder verklaard dat de moeder (via Whatsapp berichten) de wens te kennen heeft gegeven dat GI betrokken blijft, dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft en dat zij instemt met verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de moeder haar (recent nog via Whatsapp) heeft bericht dat zij trots is dat [minderjarige] bij de pleegouders verblijft en dat zij niet wil dat [minderjarige] bij hen zou worden weggehaald.
3.5.
De pleegmoeder heeft, kort samengevat, tijdens de mondelinge behandeling het navolgende verklaard. [minderjarige] was een heel stil meisje was en zij is nu volledig opgebloeid. Zij maakt volledig deel uit van het gezin van de pleegouders. De pleegmoeder heeft goed contact met [minderjarige] , zoals met haar eigen kinderen. Zij praat regelmatig met [minderjarige] , onder meer ook als [minderjarige] in het weekend bij de moeder en de vader is geweest. [minderjarige] kan haar verhalen dan goed kwijt. Ook met de moeder heeft de pleegmoeder goed contact. De pleegmoeder gaat ervan uit en hoopt dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij hen wordt verlengd. De pleegvader staat daar volledig achter.
3.6.
Het hof overweegt het navolgende.
Rechtsmacht
3.5.1.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst het hof op het navolgende.
Ingevolge artikel 8 van de toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/203 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis), zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheden bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend.
De vraag is dus waar [minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoek van de GI op
17 december 2021 haar gewone verblijfplaats had in de zin van artikel 8 Brussel II-bis.
Hoewel [minderjarige] op 17 december 2021 feitelijk bij de pleegouders in België verbleef, en zij daar al (deels in een vrijwillig kader) verblijft sinds 26 januari 2021 en inmiddels bij de pleegouders haar school, vrienden en sport heeft, is uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders op dit moment geen definitieve plaatsing is; op dit moment is niet duidelijk hoe de toekomst van [minderjarige] eruit ziet. [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit, is opgegroeid in Nederland, gaat ieder weekend naar de moeder en de vader (en haar broers) in Nederland en ook met het pleeggezin bezoekt [minderjarige] vaak de Nederlandse familie van de pleegmoeder in Nederland. Niet is gebleken dat de intentie van betrokken partijen, in het bijzonder de gezag dragende moeder, er op was gericht [minderjarige] permanent te laten verhuizen naar België. De omstandigheid dat de moeder thans het verblijf van [minderjarige] bij het pleeggezin ondersteunt doet daar niet aan af. Nu er sprake is van een tijdelijk verblijf op 17 december 2021, gaat het hof ervan uit dat [minderjarige] op die datum haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Aan de Nederlandse rechter komt in deze zaken derhalve rechtsmacht toe op de voet van artikel 8 Brussel II-bis.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.5.5.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] met een jaar te verlengen moet worden toegewezen. Er is (nog steeds) sprake van een ernstige ontwikkelingsdreiging die niet zonder gedwongen kader kan worden opgeheven en het is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (nog steeds) noodzakelijk dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje van thans 14 jaar oud, dat in haar opvoedomgeving veel heeft meegemaakt. Het is noodzakelijk dat wordt onderzocht welke hulpverlening voor [minderjarige] nodig is, zodat zij zich voldoende en onbelast kan ontwikkelen. [minderjarige] verblijft bij de pleegouders in een stabiele en voor haar vertrouwde omgeving, waar zij zich goed en veilig ontwikkelt. De moeder heeft haar eigen persoonlijke problematiek en er wordt hulpverlening ingezet om deze onder controle te krijgen. Er is op dit moment echter nog onvoldoende zicht of de moeder voldoende leerbaar is en of zij [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden. Het is verder ook nog niet duidelijk of de moeder zich blijvend aan de veiligheidsafspraken kan houden die de GI in januari 2022 met haar heeft gemaakt. Hulpverlening in een vrijwillig kader is in dat verband onvoldoende. De situatie bij de moeder is nog kwetsbaar en niet voldoende stabiel, temeer nu de opvoedsituatie van [broer 1] en [broer 2] nog niet duidelijk is. Ook is onduidelijk wat de opvoedsituatie van de broers uiteindelijk voor [minderjarige] zal betekenen. De moeder stemt in met verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor een termijn van een jaar, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken; de pleegouders stemmen daar ook mee in. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, zal het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van 1 jaar, worden toegewezen.
3.6.
Nu de GI het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, zal de GI in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.307.792/02:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv;
in de zaak 200.307.792/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2021,
en opnieuw recht doende:
verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk)pleeggezin met ingang van 18 maart 2022 tot 18 maart 2023.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is mondeling in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022 door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en E.H. Schijven-Bours in tegenwoordigheid van de griffier en de uitwerking is op 30 maart 2022 op schrift gesteld.