2.5.[plaats] ligt in het uiterste zuidwesten van het beheersgebied van WDD. In de periode van 30 mei tot 1 juli 2016 is in het beheersgebied van WDD heel veel neerslag gevallen. De hoeveelheid neerslag die in het gebied [gebied 1] , [gebied 2] en [gebied 3] gevallen is op 12 en 13 juni 2016 is meer dan, of in ieder geval gelijk aan, de gemiddelde hoeveelheid die valt in de hele maand juni. De neerslag heeft de hele maand juni voortgeduurd. In de buurt van [plaats] is in de periode 30 mei - 1 juli 2016 300 mm neerslag gevallen. Er waren drie piekperiodes: 30 mei-2 juni, 12-13 juni en 23 juni.”
3.1.2.Volgens grief 1 van [appellante] tegen het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in rov. 2.2 ten onrechte vastgesteld dat B-watergangen de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen zijn. Ook heeft volgens [appellante] de rechtbank in rov. 2.4 ten onrechte vastgesteld dat percelen [perceel F] , [perceel E] en [perceel D] (door [appellante] ook aangeduid als percelen 1, 2 en 3) afwateren op de RS9 en dat aan de noordzijde van [perceel F] en [perceel E] een schouwsloot ligt die geen invloed heeft op deze percelen. Tot slot stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte met betrekking tot de percelen [perceel C] , [perceel B] en [perceel A] (door [appellante] aangeduid als percelen 4, 5 en 6) niet heeft vastgesteld dat:
- RS21 via duiker RS21-KDU2 uitmondt in de RS1;
- perceel [perceel A] wordt doorsneden door de B-watergang BERE-0131_h01;
- perceel [perceel C] wordt doorsneden door twee B-watergangen, OWL40303_H01 en WOL40302_H01;
- de RS 7 via schotbalkstuw RS7-st2 en duiker RS7-KDU9 uitmondt in de RS1.
3.1.3.Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Wat de verantwoordelijkheid voor de B-watergangen betreft kan de feitenvaststelling van de rechtbank worden aangevuld met de overweging dat ook op een gemeente de beheers- en onderhoudsverplichting kan rusten. De door [appellante] gestelde feiten met betrekking tot de invloed van de schouwsloot op de waterhuishouding van haar percelen 1, 2 en 3 kunnen niet als vaststaand worden beschouwd als bedoeld in artikel 149 lid 1 Rv, nu WDD gemotiveerd heeft betwist (en met rapporten heeft onderbouwd) dat de percelen in geschil (kunnen) afwateren op de schouwsloot. Nu WDD daartegen geen verweer heeft gevoerd kan met betrekking tot de percelen 4, 5 en 6 aan de opsomming van de rechtbank worden toegevoegd dat:
- RS21 via duiker RS21-KDU2 uitmondt in de RS1;
- perceel [perceel A] wordt doorsneden door de B-watergang BERE-0131_h01;
- perceel [perceel C] wordt doorsneden door twee B-watergangen, OWL40303_H01 en WOL40302_H01;
- de RS 7 via schotbalstuw RS7-st2 en duiker RS7-KDU9 uitmondt in de RS1.
3.1.4.Met inachtneming van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan. Grief 1 leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dat hangt af van de beoordeling van de andere grieven van [appellante] .
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellante] – samengevat – een verklaring voor recht dat WDD jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen, waardoor wateroverlast in 2016 is ontstaan, alsmede dat WDD aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, met veroordeling van WDD tot vergoeding van die schade op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.WDD voerde verweer.
3.2.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd (zie hierna rov. 3.3.2). Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.3.2[appellante] vordert – verkort weergegeven – in hoger beroep:
- een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [appellante] in de periode van 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 43.205,50, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 13.932,50, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot terugbetaling van € 3.169,31, vermeerderd met wettelijke rente; en,
- veroordeling van WDD in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.3.WDD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.