ECLI:NL:GHSHE:2021:979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.278.983_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en kinderen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2020. De moeder verzoekt om wijziging van de omgangsregeling met haar kinderen, die sinds de echtscheiding in 2011 bij de vader wonen. De moeder heeft in het verleden een gevangenisstraf uitgezeten voor een poging tot doodslag op de vader, wat heeft geleid tot een langdurige afwezigheid van contact met de kinderen. De vader verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en stelt dat de kinderen, die inmiddels 15 en 13 jaar oud zijn, geen contact met de moeder willen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2021 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds onder de gevolgen van het verleden lijden en dat omgang met de moeder hen ernstig nadeel zou toebrengen. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij haar leven heeft verbeterd en dat zij in staat is om contact met de kinderen te hebben. Het hof oordeelt echter dat de houding van de moeder, die blijft verwijten maken naar de vader, het contactherstel in de weg staat. De kinderen hebben aangegeven geen contact te willen, en het hof respecteert deze wens. Het hof wijst het verzoek van de moeder af, maar stelt wel een informatieregeling vast waarbij de vader de moeder eenmaal per zes maanden informeert over de kinderen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 april 2021
Zaaknummer: 200.278.983/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/345978 / FA RK 19-2063
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.W.A. Lhoëst-van de Ven.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2020, heeft de moeder het hof primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, haar verzoeken:
- om de beschikking van 9 december 2011 te wijzigen voor wat betreft de omgangsregeling en te bepalen dat de kinderen vrijdag in de oneven weken van 18:00 uur tot zondag 17:00 uur en tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, inclusief Moederdag en de verjaardag van de moeder, bij haar zijn al dan niet via een opbouwschema;
- ingeval haar verzoek niet wordt toegewezen, om een raadsonderzoek te gelasten naar de voor de kinderen meest wenselijke omgangsregeling;
- om maandelijks geïnformeerd te worden door de vader over het welzijn en de opvoeding van de kinderen, inclusief foto’s van de kinderen;
toe te wijzen;
subsidiair te bepalen dat door een geschikte instantie wordt onderzocht of en op welke wijze de moeder contact kan hebben met de kinderen en op welke wijze zij geïnformeerd kan worden over de kinderen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 september 2020, heeft de vader het hof verzocht de grieven van de moeder af te wijzen en het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Helmantel;
  • de vader, bijgestaan door mr. Lhoëst-van de Ven;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn, ieder afzonderlijk, voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 januari 2020;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 5 februari 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 februari 2021;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 18 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 maart 2001 te [plaats] met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [jongmeerderjarige 1] (hierna: [jongmeerderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
  • [jongmeerderjarige 2] , (hierna: [jongmeerderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 1] , (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
[jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] zijn inmiddels meerderjarig.
3.2.
Bij beschikking van 16 februari 2011 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 7 juni 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De kinderen hebben sinds de beschikking van de rechtbank van 9 december 2011 hun hoofdverblijfplaats bij de vader. Bij die beschikking heeft de rechtbank ook een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat de kinderen een weekend per twee weken bij de moeder verblijven van vrijdag 18:00 uur tot maandag naar school en tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg te regelen en op de verjaardag van de moeder en op moederdag. Het hof heeft deze beschikking bekrachtigd bij beschikking van 12 juli 2012.
3.4.
Sinds de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 5 september 2013 heeft de vader alleen het gezag over de kinderen.
3.5.
Sinds medio mei 2013 hebben de kinderen geen omgang meer met de moeder.
In november 2013 heeft zich een incident voorgedaan waarvoor de moeder in november 2014 is veroordeeld. Zij heeft een gevangenisstraf gekregen van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor een poging tot doodslag op de vader, mishandeling van de vader en onttrekking van [minderjarige 2] aan het gezag van de vader. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf was een contact- en straatverbod gekoppeld en een behandelingsverplichting.
3.6.
Nadien heeft de moeder in 2016 geprobeerd om omgang met de kinderen te krijgen.
Dit heeft destijds echter niet geleid tot omgang tussen de moeder en de kinderen.
3.7.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder, die zij thans herhaalt, afgewezen en de proceskosten van partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in haar beroepschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling van het hof, samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft tijdens het huwelijk met de vader vele vernederingen moeten doorstaan, zij was slachtoffer van huiselijk en seksueel geweld. Ook werden de kinderen door de vader geslagen en geschopt. Nadat zij aangifte heeft gedaan heeft de vader (en zijn familie) te kennen gegeven dat zij de kinderen nooit meer te zien zou krijgen. Stap voor stap is haar rol als moeder steeds meer gemarginaliseerd en is zij is losgeweekt van de kinderen.
Daarbij komt dat zij uiteindelijk is veroordeeld voor een zwaar strafbaar feit.
Dit was onterecht, zij is daarom bezig met een herzieningsverzoek.
De moeder heeft - na vele jaren aan zichzelf te hebben gewerkt - een nieuw leven opgebouwd. Haar leven is zodanig verbeterd dat zij zichzelf in staat acht om contact te hebben met de kinderen. Zij acht zichzelf leerbaar en wil graag contact met de kinderen.
Zij benadrukt dat zij - in verband met haar werk - een verklaring omtrent goed gedrag heeft ontvangen en daarom niet snapt waarom niemand haar haar eigen kinderen toevertrouwt.
De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de omgang tussen haar en de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en dat omgang voor de kinderen zou leiden tot aanmerkelijke onrust, angst, spanningen, onzekerheid en een terugval in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de wens van de kinderen - om geen contact met de moeder te hebben - uit de kinderen zelf komt en niet beïnvloed wordt door de vader en het verzoek van de moeder tot omgang met de kinderen moet worden afgewezen. Ten slotte is de moeder het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het contactherstel in de toekomst vanuit de kinderen zal moeten komen, als zij daar aan toe zijn.
De moeder is ervan overtuigd dat de kinderen hier last van krijgen. Het is van belang dat de kinderen beide ouders leren kennen om een gebrekkige identiteitsontwikkeling te voorkomen. Het moederbeeld dat de kinderen nu hebben, sluit niet aan bij de werkelijkheid.
Bovendien is niet goed onderzocht of de kinderen ernstig nadeel zullen ondervinden van contact met de moeder en of zij een terugval zullen krijgen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook is er uitgegaan van oude rapportages.
Verder zijn de kinderen beïnvloed door de vader en volledig afhankelijk van hem en zijn familie. Er lijkt sprake te zijn van ouderverstoting door de vader en zijn familie jegens de moeder. De kinderen moet een eigen mening kunnen vormen en onderzocht moet worden of de kinderen hetgeen zij nu zeggen ook echt menen.
Hoewel de moeder begrijpt dat de kinderen niet zomaar een weekend bij haar kunnen komen, wil zij graag dat er een poging wordt gedaan tot contactherstel. Het zit haar erg dwars dat er niets mogelijk is en zij heeft het gevoel dat haar geen enkele kans wordt gegeven.
De moeder acht het daarnaast schokkend dat zij geen informatie over de kinderen mag ontvangen. Zij acht zich zelf prima in staat om haar belangen en die van anderen te scheiden. Als het hof meent dat dit niet zo is, dan kunnen afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de moeder met bepaalde informatie over de kinderen dient om te gaan.
Ook hier moet worden onderzocht welke afspraken er in het kader van een informatieregeling kunnen worden gemaakt.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de door haar gevraagde informatieregeling afgewezen en geoordeeld onvoldoende vertrouwen in de moeder te hebben dat zij in staat zal zijn om op een manier die niet belastend is voor de kinderen, om te gaan met informatie over de kinderen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij niet het belang van de kinderen voor ogen heeft en zij informatie over de kinderen aangrijpt om haar eigen belang en haar eigen waarheid kracht bij te zetten en dat het risico aanwezig is dat toekomstige informatie over de kinderen voor de moeder aanleiding zal zijn om de kinderen opnieuw te belasten via kaarten, briefjes en social media.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte het oordeel van de raad overgenomen dat de moeder behoefte heeft om haar verhaal te doen tegen de kinderen, er vraagtekens bij haar leerbaarheid moeten worden gezet, dat de moeder de geschiedenis niet achter zich heeft kunnen laten en dat contact tussen de moeder en de kinderen nu niet haalbaar is. De moeder vindt dat er primair een gedegen onderzoek door de raad dient te gebeuren om te zien of er geen mogelijkheden zijn om het contact nu te herstellen alsmede of er voor intensieve gezinstherapie voor de ouders en de kinderen gezamenlijk mogelijkheden bestaan. Subsidiair dient er door een andere - niet door de rechter benoemde - instantie onderzoek te worden gedaan met inachtneming van de door de moeder in haar beroepschrift opgenomen vragen.
3.10.
De vader voert in zijn verweerschrift en ter mondelinge behandeling van het hof gemotiveerd verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.
De vader benadrukt dat de kinderen gebukt gaan onder een zeer belaste voorgeschiedenis en allemaal, autonoom en herhaaldelijk aangeven dat zij geen enkel contact met de moeder willen. Deze wens dient gerespecteerd te worden. De moeder blijft haar eigen waarheid houden en staat niet open voor de feiten. Zij is nog steeds niet leerbaar. Ook wordt feitelijke informatie in het beroepschrift verstrekt die niet wordt ondersteund met de bij het beroepschrift overgelegde producties.
De vader betwist de door de moeder geuite beschuldigingen jegens hem en zijn familie en benadrukt dat juist deze beschuldigingen van de moeder destijds hebben geleid tot de echtscheidingsprocedure. In dat kader van de voorlopige voorzieningen zijn de kinderen aan de moeder toegewezen. Een kentering kwam toen leerkrachten hun zorgen uitten over de kinderen en een ambulant zorgverlener constateerde dat er sprake was van geweld aan de zijde van moeder jegens de vader in aanwezigheid van de kinderen. De beschuldigingen van de moeder van mishandeling van de kinderen door de vader zijn door Veilig Thuis terzijde gesteld. Het is de moeder zelf die heeft geprobeerd ieder contact tussen de vader en de kinderen te ontzeggen, de ambulant hulpverlener heeft gevraagd ervoor te zorgen dat de vader de kinderen niet zou zien, de omgangsregeling niet nakwam, het ouderlijk gezag van vader ondermijnde en weigerde haar woonadres kenbaar te maken aan de voogd, waardoor een omgang in een veilige omgeving voor de kinderen niet kon worden geborgd.
De moeder heeft door eigen toedoen, ondersteund door haar ouders, ervoor gezorgd dat het hoofdverblijf van de kinderen uiteindelijk bij de vader werd bepaald en dat haar rol als moeder werd beperkt en het contact geheel werd beëindigd na het geweldsdelict in november 2013. Nog afgezien van het feit dat de moeder volgens de vader nog niet los is van het verleden, staat het feit, dat zij een stabiel leven zegt te hebben in [woonplaats] en goed te functioneren in haar werk, geheel los van de vraag of zij in staat is contact te hebben met de kinderen.
De vader meent dat onbelast contact met de kinderen niet mogelijk is. De kinderen daartoe niet in staat althans hebben zij aangegeven geen enkel contact te willen met de moeder. Met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben er veel last van dat de moeder contact zoekt.
De vader vindt dat de rechtbank het goed heeft ingeschat en terecht heeft geoordeeld dat het wel degelijk de wens van de kinderen zelf is, geen contact te willen met de moeder en dat dat niet is ingegeven door de vader.
De vader heeft in het verleden meegewerkt aan de omgangsregeling met de moeder en alle adviezen van de hulpverlening gevolgd. Als de kinderen aangeven dat zij contact met de moeder willen dan zal de vader hieraan meewerken. Hij heeft ook altijd de post van de moeder aan de kinderen gegeven. Gelet op het verleden stelt de vader steeds de belangen van de kinderen voorop en respecteert hij hun wensen. Hij zal de kinderen echter niet meer dwingen. Dat heeft hij in het verleden wel gedaan en hij heeft gemerkt dat dit voor de kinderen schadelijk is geweest.
De vader betwist dan ook de beschuldiging van ouderverstoting door hem en zijn familie.
Uit de stukken van de hulpverlening komt verder naar voren dat hij zich niet negatief uitliet over de moeder en dat hij het belang van de kinderen vooropstelde.
De moeder is zelf verantwoordelijk voor de huidige situatie. Door haar belastende gedrag en houding jegens de vader en de kinderen heeft zij zelf de huidige situatie doen ontstaan.
Verder voert de vader aan dat dat informatieverstrekking niet in het belang van de kinderen is. De vader stuurde de moeder in het verleden informatie over de kinderen en foto’s. Hij is daarmee gestopt toen bleek dat de moeder deze informatie niet in het belang van de kinderen gebruikte.
Het verzoek van de moeder om onderzoek te doen dient eveneens te worden afgewezen omdat de kinderen zeer kwetsbaar zijn en zij in het verleden al dergelijke onderzoeken hebben ondergaan. Het advies van de raad is begrijpelijk gelet op het verleden, de wensen van de kinderen en de opmerkingen van de moeder ter zitting, waaruit naar voren kwam dat zij zich niet kon verplaatsen in de positie van de kinderen en hun daaruit voortvloeiende wens geen contact en omgang met de moeder te hebben. De raad is al sinds het begin van de echtscheidingsprocedure betrokken en kan putten uit eigen onderzoeken.
Een onderzoek door een andere externe instantie zal te belastend en te confronterend zijn voor de kinderen. Zij zijn al vaak onderzocht door diverse hulpverlenende instanties.
Het veroorzaakt weer spanningen en onzekerheid met het risico dat er weer een terugval komt in hun sociale-mentale ontwikkeling. Voorts hebben de kinderen al langdurig psychologische hulp gehad, met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen associëren de moeder met onrust, geweld en spanning terwijl zij behoefte hebben aan rust, structuur en regelmaat
Gezinstherapie behoort daarom evenmin tot de mogelijkheden. De vader vindt het moeilijk om open te blijven staan voor contact met de moeder na alles wat de moeder hem en de kinderen heeft aangedaan. Van de vader en de kinderen kan, na alles wat er is gebeurd, in redelijkheid niet meer worden gevergd dat zij dit traject ingaan.
3.11.
De raad stelt voorop dat de houding van de moeder, waarbij zij de vader (en zijn familie) verwijten blijft maken en haar visie over zijn rol (en die van zijn familie) in het verleden blijft benoemen, het onmogelijk maakt om samen met de vader stappen te zetten inzake haar wens om weer contact te krijgen met de kinderen.
De raad ziet niet wat de moeder tot nu toe heeft geleerd en op welke punten zij is veranderd. Haar nieuwe werk en haar huidige partner staan los van haar verleden. Het is juist van belang dat zij het verleden loslaat. Door de huidige houding van de moeder is er echter in feite niets mogelijk. Een eventuele inrichting van contact tussen de moeder en de kinderen is om die reden thans niet uitvoerbaar.
Verder plaatst de raad vraagtekens bij de hulp van de huidige psycholoog van de moeder, ook omdat hij uitspraken doet over de vader en de kinderen, zonder hen te kennen.
De raad ziet op grond van het voorgaande geen reden tot een nader onderzoek, temeer nu vanuit de kinderen wordt aangegeven dat zij alle ruimte krijgen om contact te zoeken met de moeder.
Wat betreft de informatieregeling adviseert de raad het hof om te bepalen dat de vader een keer per drie maanden de moeder informeert, waarop de moeder dan op haar beurt binnen drie weken kan reageren. Daarbij wijst de raad de moeder erop dat het helpend zou zijn als zij vanuit haar moedergevoelens reageert, zonder over het verleden te schrijven. Dan blijkt vanzelf of de moeder dat kan en kan dit wellicht een opening betekenen voor meer contact tussen haar en de kinderen op langere termijn.
3.12.
Het oordeelt als volgt.
Omgangsregeling
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.12.2.
Tijdens en na de echtscheiding van de ouders, maar ook in de jaren daarna, is gebleken dat het contact tussen de moeder en de kinderen niet op een - voor de kinderen - veilige manier kon plaatsvinden, ondanks de inzet van de jarenlange hulp in het vrijwillig en het gedwongen kader.
3.12.3.
Het hof is van oordeel dat - conform hetgeen de raad ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd - het de moeder zelf is die het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en de kinderen in de weg staat. Haar houding, waarbij zij verwijten blijft maken richting de vader (en zijn familie) maar ook onverkort vast blijft houden aan haar visie op hetgeen er volgens haar in het verleden is gebeurd, maken het onmogelijk een ingang te vinden voor contactherstel. Niet blijkt dat de moeder heeft geleerd het verleden een plek te geven. Dat zij is veranderd en leerbaar is, blijkt immers niet uit de stukken en haar toelichting ter mondelinge behandeling. De moeder lijkt nog steeds niet in staat om de strijd - ten aanzien van hetgeen in het verleden is voorgevallen - te staken en blijft terugkomen op hetgeen is gebeurd, waarbij met name het incident in 2013 keer op keer wordt herhaald.
Dat zij een nieuw leven heeft opgebouwd en een andere baan en een nieuwe partner heeft, staat los daarvan.
Daarbij komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (maar ook de oudere kinderen in het gezin), gelet op wat zij hebben meegemaakt, echt kwetsbare kinderen zijn en zich al jaren blijven verzetten tegen contact met de moeder. Zij hebben nog veel last van de gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan.
Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat omgang tussen de moeder en de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Uit hetgeen de kinderen vertellen en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt bovendien dat het verzet wordt versterkt naarmate de moeder, juist vanuit haar hierboven beschreven gesteldheid, meer pogingen doet om met de kinderen in contact te komen. Hierdoor blijft de angst dat de moeder op ieder moment langs kan komen op de achtergrond aanwezig en hebben zij hier last van in hun dagelijkse leven. Het zorgt voor veel spanningen.
De kinderen hebben aan het hof aangegeven dat zij daarom geen contact met de moeder willen hebben. Zij lezen wel de brieven en de kaarten die de moeder stuurt en bewaren sommige daarvan, afhankelijk van de inhoud. Met name [minderjarige 1] vindt het van belang dat de moeder schrijft over ‘echte moederdingen’.
Gezien de leeftijd van [minderjarige 1] (15 jaar) en [minderjarige 2] (13 jaar), hun specifieke geschiedenis en hun ontwikkelingsniveau, kent het hof gewicht toe aan hun mening. Het hof is van oordeel dat de kinderen er recht op hebben dat hun eigen mening, juist ook in deze specifieke situatie, serieus wordt genomen en als zodanig ook wordt gerespecteerd. Dit is ook waar de kinderen om vragen.
Dit betekent dat het hof, net als de rechtbank, het verzoek van de moeder zal afwijzen en dat er geen zorgregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld. Ook ziet het hof op grond van het voorgaande geen reden om een nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van omgang tussen de moeder en de kinderen door de raad dan wel een andere instantie.
3.12.4.
Voor de toekomst acht het hof het navolgende van belang. Als de moeder haar pogingen om contact met de kinderen te krijgen staakt, neemt zij zelf de druk op de kinderen weg en daar helpt zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het meest mee. Het hof acht het dan niet uitgesloten dat de kinderen, wanneer zij in een andere leeftijdsfase komen, behoefte krijgen om het contact met de moeder aan te gaan. Het hof wijst er op dat het [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] , vrij staat om met hun moeder contact te zoeken als zij dat willen; daarvoor is geen beslissing van de rechter nodig.
Informatieregeling
3.12.5.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks
vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.12.6.
De vader is na aanvankelijk wel daarmee te zijn gestart, op een bepaald moment niet met zijn informatieplicht, zoals dat zou behoren, omgegaan. Dit omdat de moeder naar aanleiding van deze informatie richting de kinderen berichten heeft verstuurd waarmee zij de kinderen belastte. De moeder heeft dit ontkend, althans benadrukt dat haar brieven wellicht op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
3.12.7.
Het hof rekent het tot de taak van de vader om er voor te zorgen dat de moeder minimaal één keer per zes maanden informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgt. Op deze manier blijft de moeder nog enigszins op de hoogte van de kinderen en kan zij zich een beeld vormen van hun opgroeien. De moeder kan op haar beurt - binnen een periode van drie weken - op deze informatie reageren richting de kinderen. Overeenkomstig hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken zal de vader aan de scholen van de kinderen verzoeken om ook aan de moeder de schoolrapporten te overleggen. Het hof zal dienovereenkomstig een informatieregeling vaststellen.
3.13.
Op grond van het voorgaande beslist het hof zoals hierna vermeld onder 4.
Proceskosten
3.14.
Het hof zal geen proceskostenveroordeling uitspreken, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2020, doch uitsluitend voor zover daarbij de rechtbank het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een informatieregeling heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader de moeder eenmaal per zes maanden schriftelijk informeert omtrent de kinderen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en is op 1 april 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.