ECLI:NL:GHSHE:2021:96

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.281.256_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in huurovereenkomst bedrijfsruimte met betrekking tot garantiebeding en tussentijdse ontbinding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een incident in hoger beroep dat is ingeleid door Beachhotel B.V. tegen Vastgoed B.V. Het incident is ontstaan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Beachhotel werd veroordeeld tot schadevergoeding aan Vastgoed na een ongerechtvaardigde ontbinding van de huurovereenkomst. Beachhotel heeft in het incident verzocht om de uitvoerbaarheid van het vonnis in eerste aanleg te schorsen totdat er in het hoger beroep een eindarrest is gewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 19 januari 2021 behandeld en de vordering van Beachhotel afgewezen. Het hof oordeelde dat het belang van Vastgoed bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van Beachhotel bij schorsing van de uitvoerbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet is gemotiveerd, maar dat Beachhotel onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.256/01
arrest van 19 januari 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[Beachhotel B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: Beachhotel,
advocaat: mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
[Vastgoed B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: Vastgoed,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 mei 2020, gewezen tussen Beachhotel als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Vastgoed als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7559809 CV EXPL 19-886)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex art. 351 Rv tevens houdende vermeerdering van eis met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident ex art. 351 Rv.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter Beachhotel, uitvoerbaar bij voorraad, onder meer veroordeeld:
- tot vergoeding van de door Vastgoed als gevolg van de ongerechtvaardigde ontbinding geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- tot betaling van een bedrag van € 64.016,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 maart 2019;
- tot betaling van een bedrag van € 1.415,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2019;
- in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Inmiddels heeft Vastgoed de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. Beachhotel heeft de kantonrechter gevraagd de procedure aan te houden totdat in deze appelprocedure uitspraak is gedaan, welk verzoek de kantonrechter bij rolbeschikking van 21 oktober 2020 heeft afgewezen.
3.3.
Beachhotel vordert in dit incident dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg schorst totdat in appel een eindarrest zal zijn gewezen.
3.4.
Beachhotel stelt daartoe dat zij recht en belang heeft dat eerst de appelprocedure wordt uitgeprocedeerd alvorens in de schadestaatprocedure vonnis wordt gewezen omdat de grondslag voor de schadestaatprocedure is gelegen in het onjuiste oordeel van de kantonrechter dat Beachhotel de huurovereenkomst niet tussentijds mocht beëindigen. Wanneer in hoger beroep het vonnis wordt vernietigd, ontvalt de grondslag aan de schadestaat. Volgens Beachhotel probeert Vastgoed door voortvarend te procederen in de schadestaat en niet het resultaat van het hoger beroep af te wachten, zich een positie te verwerven waarin zij al kan gaan executeren ten laste van Beachhotel voordat in de hoofdzaak in appel is beslist.
3.5.
Vastgoed voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv als hier aan de orde geldt op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, het volgende.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder sub a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.7.
Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet is gemotiveerd. Daarom zal de incidentele vordering worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 3.5 onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.8.
Uit de hiervoor weergegeven maatstaven volgt dat het belang van Vastgoed bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel is gegeven. Niet alleen wat betreft de veroordeling tot betaling, die Beachhotel niet in de onderbouwing van haar incidentele vordering betrekt, maar ook wat betreft de voortzetting van de schadestaatprocedure.
Voor het belang van Beachhotel bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis geldt dat de door Beachhotel gegeven onderbouwing van haar belang volledig steunt op de verwachte uitkomst van het hoger beroep. De kans van slagen van het hoger beroep dient in beginsel echter buiten beschouwing te blijven en Beachhotel heeft onvoldoende aangevoerd om van dit uitgangspunt af te wijken.
Verder is gesteld noch gebleken dat het bestreden vonnis berust op een kennelijke misslag. De niet onderbouwde stelling van Beachhotel dat de kantonrechter onjuist heeft geoordeeld kan niet tot deze conclusie leiden.
3.9.
Op grond van het voorgaande is de slotsom dat onvoldoende is gebleken dat het belang van Beachhotel bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Vastgoed bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.10.
De incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak staat op de dag van deze uitspraak voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van Beachhotel af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de dag van deze uitspraak op de rol staat voor memorie van antwoord., ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 januari 2021.
griffier rolraadsheer