ECLI:NL:GHSHE:2021:957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
200.283.579_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Warsteiner Benelux B.V. tegen Delftsestraat Exploitatie B.V. en anderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Warsteiner Benelux B.V. tegen Delftsestraat Exploitatie B.V. en anderen. De zaak is ingeleid met een dagvaarding op 21 augustus 2020, waarbij Warsteiner als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie optrad. De rechtbank Oost-Brabant had op 12 augustus 2020 een vonnis gewezen, waartegen Warsteiner in hoger beroep ging. De procedure in hoger beroep omvatte verschillende memorie's, waaronder een memorie van grieven en een memorie van antwoord. Warsteiner verzocht in haar laatste memorie om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof, omdat de rechter die het eerdere vonnis had gewezen, destijds een rechter-plaatsvervanger was bij de rechtbank en nu raadsheer-plaatsvervanger bij het hof is. Het hof overwoog dat er geen sprake was van persoonlijke betrokkenheid van de rechter, maar van professionele betrokkenheid, en dat het verzoek om verwijzing naar een ander hof werd afgewezen. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 13 april 2021 voor beraad, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Het arrest is op 30 maart 2021 uitgesproken door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.579/01
arrest van 30 maart 2021
in de zaak van
Warsteiner Benelux B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: Warsteiner,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.Delftsestraat Exploitatie B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: Delftsestraat c.s.,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 augustus 2020, gewezen tussen Warsteiner als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en Delftsestraat c.s. als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/351454 / HA ZA 19-674)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 11 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens houdende een verzoek tot verwijzing naar een ander gerechtshof ex artikel 62B RO.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest.

3.De beoordeling

3.1.
In haar laatste memorie heeft Warsteiner verzocht om de zaak te verwijzen naar een ander hof omdat het bestreden vonnis is gewezen door mr. Z.D. van Heesen-Laclé die destijds RIO/rechter-plaatsvervanger was bij de rechtbank, maar thans RHIO/raadsheer-plaatsvervanger bij dit hof.
3.2.
Op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Volgens het Zaakverdelingsreglement van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, gepubliceerd in Staatscourant 2020 nr. 33889, worden zaken waarbij eigen medewerkers zijn betrokken conform het “Protocol rechtszaak eigen medewerker” van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, verwezen naar het gerechtshof Den Haag. Uit dit Protocol blijkt dat het moet gaan om gevallen waarin een medewerker van het hof privé (direct of indirect) betrokken is bij een zaak. In deze zaak is geen sprake van persoonlijke betrokkenheid, maar van professionele betrokkenheid. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 62b Wet RO en dat het verzoek om verwijzing naar een ander hof zal worden afgewezen.
3.3.
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 13 april 2021 voor beraad. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 13 april 2021 voor beraad, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 maart 2021.
griffier rolraadsheer