ECLI:NL:GHSHE:2021:918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
200.283.242_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg met betrekking tot de omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2015. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder besloten dat er geen omgangsregeling kan worden vastgesteld, onder andere vanwege zorgen over de vader's agressie en de stabiliteit van zijn leven. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat er inmiddels verbeteringen zijn in zijn situatie, waaronder een eigen woning en werk, en dat hij bereid is om hulp te zoeken voor zijn problemen. De moeder daarentegen betwist de stellingen van de vader en wijst op de noodzaak van verdere hulpverlening voor zowel de vader als zichzelf. Tijdens de mondelinge behandeling is de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die ook twijfels heeft over de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden en de Raad te verzoeken om een nieuw onderzoek te verrichten naar de huidige situatie van de ouders en de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 september 2021, waarbij het hof verwacht dat beide ouders stappen zetten in de benodigde hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 maart 2021
Zaaknummer: 200.283.242/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/226003 FA RK 16-3403
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2017, 22 november 2017 en 22 juni 2020, die zijn uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 16 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat de vader omgang zal hebben gedurende twee dagen per week of gedurende de dagen en uren als het hof in het belang van [minderjarige] juist acht;
- met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2020, heeft de moeder het hof verzocht de grieven van de vader ongegrond te verklaren, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Eliëns;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 17 januari 2017 en 3 november 2017;
- het V-formulier met het procesdossier in eerste aanleg van de advocaat van de vader d.d. 21 september 2020;
- het V-formulier met een productie van de advocaat van de moeder d.d. 31 december 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Die relatie is voor de geboorte van [minderjarige] geëindigd.
3.2.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. [minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de beschikking van 22 februari 2017 heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen, de raad verzocht een onderzoek te verrichten en te adviseren over de volgende vragen:
- welke mogelijkheden zijn er voor de vaststelling van een omgangsregeling van de vader met [minderjarige] , en
- hoe dient deze, in voorkomend geval, in het belang van [minderjarige] qua vorm en frequentie vorm te worden gegeven?
Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank aangehouden.
3.4.
De raad heeft bij raadsrapport van 23 juni 2017 gerapporteerd en geadviseerd.
3.5.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 22 november 2017 heeft de rechtbank:
- bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/aXnaga (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Xonar/aXnaga;
- de raad verzocht uiterlijk op 1 augustus 2018 (pro forma) de rapportage van Xonar/aXnaga omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen en daarbij definitief te adviseren omtrent de omgangsregeling, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van 21 juni 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voornoemde beschikking van 22 november 2017 bekrachtigd.
3.7.
Op 13 maart 2019 heeft aXnaga verzocht om verlenging van het BOR-traject met acht maanden, omdat zij onvoldoende informatie heeft om de mogelijkheden en belemmeringen voor omgang tussen de vader en [minderjarige] in kaart te brengen.
3.8.
De raad heeft bij raadsrapport van 31 maart 2020 nader gerapporteerd en geadviseerd.
3.9.
Bij de beschikking van 22 juni 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
3.10.
De vader kan zich met de door de rechtbank genomen beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte, ondanks een daartoe strekkend verzoek van de vader, naar aanleiding van het raadsrapport van 31 maart 2020 geen nieuwe mondelinge behandeling ingepland.
De rechtbank heeft ook ten onrechte geoordeeld dat er, ondanks de groei, nog te veel belemmeringen aanwezig waren met name bij de vader, om na de afloop van de BOR tot onbegeleide omgang te komen. Gebleken is dat de vader en [minderjarige] konden genieten van de contacten en dat er een stijgende lijn te zien was in het contact tussen hen. Daarnaast geldt dat er een wijziging is in de omstandigheden van de vader. Hij heeft sinds 1 juli 2020 eigen woonruimte, namelijk een appartement waar een aparte slaapkamer voor [minderjarige] beschikbaar is, en hij heeft vast werk als heftruckchauffeur. Met zijn moeder heeft hij geen contact meer. Hij heeft zijn leven op orde en is geschikt om de omgang op een verstandige wijze vorm te geven. Hij betwist dat hij een agressie-regulatieprobleem heeft en dat hij onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige] . De vader is er altijd op uit geweest mee te werken aan een vrijwillige BOR. Hij heeft na afloop van het BOR-traject bij aXnaga met zijn contactpersoon bij de gemeente gesproken over de financiering daarvan. Omdat dat zeker drie maanden zou gaan duren, heeft hij eerst de uitspraak van de rechtbank afgewacht. De vader is nog steeds bereid om aan een vrijwillige BOR mee te werken. Wel heeft hij in aXnaga weinig vertrouwen meer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat hij ook bereid is om mee te werken aan een onderzoek met betrekking tot zijn agressie-regulatie. De vader wil er alles aan doen om de omgang met [minderjarige] te hervatten en hij is bereid alle hulpverlening aan te pakken die daarvoor nodig is.
3.12.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het advies van de raad gevolgd, dat op dit moment geen mogelijkheden zijn om tot een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te komen.
De vader heeft in de periode van november 2019 tot heden geen initiatief getoond om tot contact met [minderjarige] met behulp van een vrijwillige BOR te komen. Hij toont niet aan dat hij bij de gemeente is geweest voor de financiering van een vrijwillig BOR-traject. De door de vader gestelde gewijzigde omstandigheden met betrekking tot zijn woonruimte en werk zijn (ook) niet onderbouwd met stukken en zijn van een te korte duur om van stabiliteit te kunnen spreken. Wat betreft het contact tussen de vader en zijn moeder geldt dat sprake is van een patroon. Het contact is veelvuldig verbroken om daarna weer te worden hersteld.
De belangen van [minderjarige] dienen voorop te staan. Contact tussen de vader en [minderjarige] is momenteel niet in het belang van [minderjarige] . Wellicht dat dit contact in de toekomst weer tot stand kan komen, echter dient daarvoor aangetoond te worden dat de vader zijn leven heeft verbeterd. De moeder wil voorkomen dat een nieuw BOR-traject opnieuw tot teleurstelling leidt voor [minderjarige] . Zij maakt zich veel zorgen over de agressieproblematiek en mogelijk ook verslavingsproblematiek van de vader. De vader dient aan zijn persoonlijke problematiek te gaan werken, zodat hij op een verantwoorde manier invulling kan geven aan zijn contact met [minderjarige] . Indien het hof niet overgaat tot afwijzing van het verzoek van de vader, dan dient eerst onderzocht te worden of de vader zijn leven heeft verbeterd.
De moeder heeft angst voor de vader door haar ervaringen met hem in het verleden. Zij zal de behandeling die zij hiervoor was gestart, gaan oppakken.
De vader dient te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de moeder. Dat de vader genoodzaakt is om hoger beroep in te stellen is alleen te wijten aan zijn gedrag en persoonlijke omstandigheden. Doordat de vader onwelwillend is blijven de procedures voortduren. De procedures zorgen voor een enorme belasting van haar mentale gezondheid wat ook [minderjarige] niet ten goede komt, aldus de moeder.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. De raad heeft in zijn raadsonderzoek eerder vastgesteld dat er goede contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] zijn geweest, maar dat de omgang nog niet onbegeleid kan. De vader heeft de stap naar een vrijwillige BOR toen niet kunnen zetten, terwijl de raad en aXnaga dat wel aan hem hebben geadviseerd.
De raad ziet, ook gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, dat de vader uit zichzelf weinig verantwoordelijkheid en initiatief neemt. Het is nodig dat de vader naar zijn eigen aandeel kan kijken. De raad uit zorgen over de beperkte mogelijkheden van de vader op dat vlak. Verder acht de raad onder andere agressie-regulatie therapie nodig voor de vader.
De raad vraagt zich af wat op dit moment de meerwaarde van een aanvullend raadsonderzoek is. Mutaties met betrekking tot de vader kunnen ook door de vader zelf worden opgevraagd.
Ontvankelijkheid
3.14.
De vader verzoekt in het petitum van het beroepschrift de beschikkingen van de rechtbank van 22 februari 2017, 22 november 2017 en 22 juni 2020 te vernietigen.
Het hof zal de vader alleen ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 22 juni 2020, nu de vader alleen tegen die beschikking zijn grieven heeft gericht. Bovendien geldt dat de vader tegen de beschikking van 22 november 2017 reeds een hoger beroep procedure heeft gevoerd.
Grief tegen het verloop van de procedure in eerste aanleg
3.15.
De vader stelt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek om naar aanleiding van het laatste raadsrapport een nieuwe mondelinge behandeling te plannen.
Wat van de juistheid van deze stelling ook zij, het hoger beroep strekt er mede toe eventuele fouten in eerste aanleg te herstellen. Aangezien de vader in hoger beroep voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt alsnog naar voren te brengen, faalt deze grief.
Verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
3.16.
Het hof overweegt als volgt.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.16.2.
Uit het eindverslag begeleide omgangsregeling van aXnaga van 29 november 2019 is gebleken dat in de periode van 15 september 2018 tot en met 2 november 2019 23 begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] hebben plaatsgevonden in het aXiehuis. AXnaga heeft op basis van dit traject, ondanks de stijgende lijn, te veel belemmeringen bij [minderjarige] , de vader en de moeder gezien om tot zelfstandige omgang te komen. De mogelijkheid van een vrijwillig BOR-traject, zoals door aXnaga met de ouders is besproken en waarmee beide ouders konden instemmen, is vervolgens door de vader niet benut. De vader stelt weliswaar dat hij hierover met zijn contactpersoon bij de gemeente heeft gesproken, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Bovendien heeft dit niet geleid tot een concrete aanvraag bij de gemeente, terwijl de vader dit wel met aXnaga had afgesproken.
De raad heeft hierna, in het raadsrapport van 31 maart 2020, geadviseerd dat er op dat moment geen mogelijkheden zijn om tot een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader te komen. Om in de toekomst tot omgang te kunnen komen heeft de raad geadviseerd dat de vader zorgt voor een stabiele en zelfstandige woonruimte en inkomen, dat hij zich laat behandelen voor zijn agressief gedrag en conflicten en dat contacten met justitie niet meer voor zullen komen. De vader zal zich open moeten stellen voor advies en feedback van hulpverleners en/of deskundigen en zorgen dat hij afspraken strikt na gaat komen.
Aan de moeder heeft de raad geadviseerd de hulpverlening die zij heeft om haar zelfredzaamheid te vergroten en om te werken aan het verminderen van haar angst voor de vader, te continueren.
3.16.3.
Het hof is, gelijk aan het advies van de raad, van oordeel dat om in de toekomst tot een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader te kunnen komen, beide ouders stappen zullen moeten zetten. Zij zullen onder andere zonder dralen de hiervoor genoemde hulpverlening moeten aangaan. In hoger beroep is gebleken dat dit nog niet (voldoende) is gerealiseerd. Het hof verwacht daarom van de vader dat hij in ieder geval initiatief neemt in het inschakelen van hulp op het vlak van agressie-regulatie, nu daar de grootste angst van de moeder met betrekking tot het contact tussen de vader en [minderjarige] zit, en dat hij aan de ingeschakelde hulpverlening volledige medewerking verleent. Van de moeder verwacht het hof dat zij de behandeling voor haar angst voor de vader zal hervatten, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling ook heeft verklaard.
Daarnaast is het nodig dat de vader een stabiele woon- en inkomenssituatie heeft. De vader heeft in hoger beroep gesteld dat hij een vast inkomen heeft en over zelfstandige woonruimte beschikt, maar hij heeft dit niet onderbouwd met stukken zodat het hof dit niet kan vaststellen. Het hof verwacht van de vader dat hij aan de raad, in het kader van het hierna te bepalen raadsonderzoek, ook hierover openheid geeft.
3.16.4.
Om voldoende voorgelicht te kunnen zijn over de actuele stand van zaken zodat een verantwoorde beslissing over het voorliggende verzoek tot omgang kan worden genomen, verzoekt het hof de raad uiterlijk 1 september 2021 te rapporteren en te adviseren (in de vorm van een briefrapport) met betrekking tot de volgende vragen:
- Welke stappen hebben de ouders inmiddels gezet in de opgedragen hulpverlening en wat hebben zij daarmee bereikt?
- Is er voldoende basis bij de vader en de moeder voor een vervolgtraject?
- Zo ja, welk traject acht de raad noodzakelijk en haalbaar om tot enige omgang tussen de vader en [minderjarige] te komen?
3.16.5.
Het hof houdt de verdere behandeling van onderhavige zaak aan tot 1 september 2021 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. De advocaten van de vader en de moeder worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zo nodig bepaalt het hof een tweede mondelinge behandeling.
3.17.
Op grond van het voorgaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
draagt de ouders op de voor hen noodzakelijk geachte hulpverlening op te starten zoals overwogen in 3.16.3;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.16.4. is overwogen;
verzoekt de raad voor de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van de vader en de moeder;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 september 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. Bossink en is op 25 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.