ECLI:NL:GHSHE:2021:917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
200.285.428_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2021, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de verlenging van de ondertoezichtstelling te vernietigen. De kinderen staan sinds 16 april 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De vader is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden wegens poging tot doodslag op de moeder. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 16 april 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2021 zijn de vader, de GI en een tolk gehoord, maar de moeder en de raad waren afwezig.

Het hof overweegt dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2], omdat hij niet kan worden beschouwd als belanghebbende. De vader is wel belast met het gezag over [minderjarige 1], die tijdens het huwelijk is geboren. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] noodzakelijk is, gezien de zorgen over zijn ontwikkeling en de problematiek binnen het gezin. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] ernstig bedreigd wordt en dat er een begeleide omgangsregeling met de vader is vastgesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 maart 2021
Zaaknummer : 200.285.428/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/368974 / 20-303
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvend te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin,
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Iran);
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] , dan wel tezamen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 augustus 2020, gegeven na mondelinge uitspraak op 3 augustus 2020 en waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 7 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2020, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Metin en de heer Izadkhast als tolk (nr. 2781);
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder en de raad zijn, de raad met voorafgaand bericht van verhindering, tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 augustus 2020.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
  • de brief van de GI d.d. 26 januari 2021;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de vader d.d. 10 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderen staan sinds 16 april 2018 onder toezicht van de GI.
3.2.
De vader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden wegens poging tot doodslag van de moeder op 26 december 2017. Sinds 10 december 2020 is de vader uit detentie.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 16 augustus 2020 verlengd tot 16 april 2021.
Ontvankelijkheid
3.4.
Op de vraag van het hof of de vader belast is met het gezag over [minderjarige 2] , nu uit de stukken volgt dat [minderjarige 2] geboren is na de scheiding van de ouders, heeft de vader ter mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij bij zijn weten – samen met de moeder – is belast met het ouderlijk gezag over beide kinderen. Beide kinderen zijn volgens hem geboren uit het huwelijk tussen de ouders. De ouders zijn in Iran gehuwd. Zij zijn een tijd uit elkaar geweest, maar later toch samen door gegaan. In Nederland staan de ouders als niet gehuwd geregistreerd, maar naar Iraans recht is er geen sprake van echtscheiding en is de vader belast met de voogdij over beide kinderen.
3.5.
Het hof heeft partijen ter mondelinge behandeling een termijn gegeven zich nader uit te laten over de vraag of de vader al dan niet met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] is belast.
3.6.
De GI heeft bij brief van 26 januari 2021 te kennen gegeven dat in hun eigen registratiesysteem, dat de gegevens automatisch haalt uit de Basis Registratie Personen (BRP), enkel de moeder staat vermeld als ouder belast met het gezag over [minderjarige 2] .
3.7.
De vader stelt zich in de bij V-formulier van 10 februari 2021 overgelegde brief primair op het standpunt dat [minderjarige 2] binnen het huwelijk tussen de ouders is geboren en hij daarom van rechtswege is belast met het gezag over [minderjarige 2] . Volgens hem is de scheiding tussen de ouders nimmer geformaliseerd. Het is hem onduidelijk waarom hij bij de Nederlandse burgerlijke stand geregistreerd staat als gescheiden.
Subsidiair stelt de vader zich op het standpunt dat hij ook zonder gezag als belanghebbende bij onderhavige zaak dient te worden aangemerkt, omdat hij door de ondertoezichtstelling wordt beperkt in zijn family life en hij aldus rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. De vader wijst erop dat de zorgen van de GI onder andere zijn dat de ouders weer bij elkaar komen, er een (strafrechtelijk) locatieverbod is voor hem en bij beschikking is bepaald dat de omgang tussen hem en de kinderen onder begeleiding plaatsvindt.
3.8.
Volgens de gegevens in de BRP is het huwelijk tussen de ouders in 2008 ontbonden. De vader stelt weliswaar dat de scheiding tussen de ouders nooit is geformaliseerd, maar heeft dit niet middels bescheiden aangetoond, zodat het hof van de gegevens in de BRP zal uitgaan. Dit betekent dat [minderjarige 2] is geboren buiten het huwelijk tussen de ouders en de vader niet van rechtswege is belast met het gezag over [minderjarige 2] . De ouders hebben geen gezamenlijk gezag laten aantekenen. De vader is evenmin door de rechter met het gezag over [minderjarige 2] belast. De vader is derhalve geen met gezag beklede ouder van [minderjarige 2] . Enkel de moeder is met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] belast. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de vader niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798, lid 1, eerste volzin, Rv. Door de rechterlijke beslissing houdende ondertoezichtstelling worden de rechten en verplichtingen van de vader niet rechtstreeks geraakt, nu de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van diens recht op gezinsleven met [minderjarige 2] , zoals omgang met [minderjarige 2] . Het hof ziet in het betoog van de vader geen aanleiding voor het oordeel dat er omstandigheden aanwezig zijn die maken dat de vader – wat [minderjarige 2] aangaat – desondanks als belanghebbende bij onderhavige zaak dient te worden aangemerkt. Derhalve zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] betreft.
[minderjarige 1] is wel geboren tijdens het huwelijk van de ouders, zodat de vader van rechtswege is belast met het gezag over [minderjarige 1] en op die grond als belanghebbende bij onderhavige zaak dient te worden aangemerkt.
Inhoudelijk
3.9.
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat niet aan de vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] . De enkele zorgen die er zijn kunnen binnen het gezin worden opgelost. Verlenging van de ondertoezichtstelling heeft bovendien geen meerwaarde, omdat de GI feitelijk niets aan de situatie kan veranderen. De moeder en de gezinsvoogd kunnen door de taalbarrière niet met elkaar communiceren. Er is ook geen hulpvraag. De vader kan de stelling dat het een grote zorg is dat het gezin binnenkort herenigd zal worden, niet volgen. Er heeft een incident plaatsgevonden, maar de vader heeft zijn straf hiervoor uitgezeten. Dat de gezinshereniging vanuit de hulpverlening wordt tegengehouden is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vader heeft ter mondelinge behandeling van het hof aanvullend naar voren gebracht dat er weliswaar een incident heeft plaatsgevonden, maar het nu goed gaat met de kinderen. Het zelfbepalende gedrag van [minderjarige 1] maakt een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk. De ondertoezichtstelling heeft de afgelopen jaren ook geen positieve bijdrage geleverd. De vader heeft de indruk dat de ondertoezichtstelling enkel wordt ingezet om gezinshereniging te voorkomen. Daarbij worden de kinderen bij hem weggehouden; hij mag hen slechts korte tijd onder begeleiding zien op het kantoor van de GI. Dit terwijl er in het verleden helemaal geen problemen waren en de kinderen ook bij hem woonden. De vader heeft vanaf het moment dat hij in detentie kwam tot heden altijd meegewerkt aan hulpverlening. Zijn doel is om een huis en een baan te vinden. En hij wil graag met de moeder samen verder.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift aan dat het ter bescherming van een onbedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en zijn veiligheid noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te handhaven. Zijn schoolse ontwikkeling stagneert en verloopt uiterst problematisch. De GI wijst verder op het geweldsincident jegens de moeder in december 2017 waarvoor de vader veroordeeld is tot 54 maanden detentie. Volgens de reclassering neemt de vader, die sinds 10 december 2020 uit detentie is, geen verantwoordelijkheid voor zijn daad en legt hij de schuld vooral bij het slachtoffer, de moeder. De reclassering acht het aangewezen dat er behandeling komt voor de vader en er een stabiele situatie wordt gecreëerd met betrekking tot zaken als huisvesting, arbeid en financiën. Tot die tijd acht de reclassering een locatieverbod voor de woonplaats van de moeder geïndiceerd. Het risico bestaat dat de ouders, die beiden geen familie hebben om op terug te vallen, op elkaar zijn aangewezen. Op basis van de risicotaxaties heeft de GI verzocht een begeleide omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen, hetgeen de rechtbank ook heeft uitgesproken.
Met de moeder verloopt de communicatie moeizaam. De hulpverlening met Amarant is sinds november 2020 minder frequent, maar wel via een telefonische tolkdienst, om zo beter hulp te kunnen bieden. Gedwongen ondersteuning in de opvoedsituatie is nog altijd noodzakelijk. Het is onduidelijk of [minderjarige 1] voldoende aansturing krijgt van de moeder en of zij haar opvoedtaak voldoende uitvoert, omdat de moeder geen hulpvragen heeft en de cultuur van de ouders anders is. Het lukt de moeder vaak niet om de opvoedtips van Amarant uit te voeren. Er is – getuige ook het raadsrapport uit 2016 – al langdurig sprake van zorgen, waarbij reflectie op het eigen handelen van de ouders ontbreekt en de kinder- en gezinsproblematiek wordt ontkend.
De GI heeft ter mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat ook als de vader niet in beeld zou zijn, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. [minderjarige 1] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Het gaat slecht op school. Zijn ontwikkelingsniveau blijkt lager dan gedacht en hij heeft constant begeleiding nodig. Hij is een tijd buiten de reguliere tijden naar school gegaan. Speciaal onderwijs biedt geen uitkomst. [minderjarige 1] laat erg zelfbepalend gedrag zien. Onderzocht dient te worden wat de oorzaak is van de problematiek en wat [minderjarige 1] nodig heeft. Dit onderzoek loopt nog. Zonder drang zou dit onderzoek er niet zijn gekomen en komt de voor [minderjarige 1] en de moeder benodigde hulp niet van de grond. Zo geeft de moeder niet thuis als de school aangeeft zich zorgen te maken. De taalbarrière en de culturele verschillen zullen hierin een rol spelen. Er is wel goed contact met de moeder. De gezinsvoogd maakt vooraf vaak geen afspraak met haar, maar gaat gewoon af en toe bij haar langs.
De omgang met de vader kan over enige tijd als het goed gaat ook elders plaatsvinden. Men is begonnen op kantoor bij de GI, omdat dat een neutrale plek is en de GI kan registreren hoe de omgang verloopt.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.13.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof overweegt daarbij als volgt. Onbetwist is dat het met [minderjarige 1] nog altijd slecht gaat op school en hij zelfbepalend gedrag laat zien. Met de GI acht het hof het nodig dat wordt onderzocht waar de oorzaak van de problematiek van [minderjarige 1] in is gelegen en welke hulp hij nodig heeft. Gezien de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling verwacht het hof dat dit, zoals de GI aangeeft, niet zonder inmenging van buitenaf van de grond komt. Er is voorts te weinig zicht op de pedagogische vaardigheden van de moeder. Dit alleen al maakt dat het hof verlenging van de ondertoezichtstelling tot 16 april 2021 noodzakelijk acht. Daarbij komt dat er, zo is het hof ook gebleken, voor de vader nog een weg is af te leggen. De reclassering geeft aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad waarvoor hij gedetineerd heeft gezeten en het hof heeft ter mondelinge behandeling niet de indruk gekregen dat hij de impact van deze daad op de moeder en de kinderen inziet. Tegelijk geeft de vader aan dat hij samen met de moeder verder wil. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] , op wie het ernstige geweldsincident van de vader jegens de moeder naar alle waarschijnlijkheid een grote impact heeft gehad, aangewezen dat een toezichthoudende instantie de situatie monitort en meteen kan ingrijpen indien dat nodig mocht blijken.
Conclusie
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard, voor zover zijn verzoek in hoger beroep betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] betreft.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 augustus 2020, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is door mr. E.A.M. Scheij op 25 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.