ECLI:NL:GHSHE:2021:912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
200.274.442_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag in hoger beroep afgewezen; beoordeling van de noodzaak van gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige dochter, geboren in 2013. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M-T. Psara, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2019 aangevochten, waarin het verzoek tot gezamenlijk gezag was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P.M. Kouwenaar, heeft zich verzet tegen dit verzoek.

De Raad voor de Kinderbescherming is in de procedure betrokken en heeft op verzoek van het hof een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport, gedateerd 9 december 2020, concludeert dat er bij de minderjarige sprake is van complexe problematiek, wat zorgvuldige afstemming en communicatie tussen de ouders noodzakelijk maakt. Het rapport wijst op de moeizame communicatie tussen de ouders en de verschillende visies die zij hebben op het behandeltraject van de minderjarige. De vader heeft aangegeven dat hij zijn huidige rol in het leven van de minderjarige waardevol acht, zelfs boven het gezamenlijk gezag.

Het hof heeft de argumenten van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezag alleen bij de moeder blijft. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de rol van de vader in het leven van de minderjarige niet wordt ondermijnd, maar de omstandigheden maken gezamenlijk gezag niet haalbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 maart 2021
Zaaknummer: 200.274.442/01
Zaaknummer eerste aanleg: C01/346015 / FA RK 19-2084
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M-T. Psara,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna ‘ [minderjarige 1] ’), geboren op [geboortedatum] 2013 te
[geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 23 juli 2020

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht, een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vraag of het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] moet worden toegekend aan beide ouders dan wel of de situatie, afgezet tegen voornoemde wettelijke criteria, vraagt dat het gezag over [minderjarige 1] alleen bij de moeder moet blijven rusten.

6.Verder verloop procedure

De raad heeft een adviesrapport uitgebracht, gedateerd 9 december 2020. De ouders hebben op het rapport gereageerd: de advocaat van de moeder middels V8 formulier van 15 december 2020, de advocaat van de vader bij V8 formulier van 16 december 2020. De ouders hebben er in toegestemd dat het hof de zaak schriftelijk zal afdoen.

7.De beoordeling

De raad constateert dat bij [minderjarige 1] sprake is van zo een complexe problematiek dat zorgvuldige afstemming en communicatie tussen ouders onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk is.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt. Ouders hebben daar ieder hun eigen gedachten over, zij zitten niet op één lijn.
Ouders verschillen ook over hoe het behandeltraject van [minderjarige 1] er uit zou moeten zien. Er zijn ook zorgen over de bereikbaarheid van de vader in geval er (acuut) beslissingen genomen moeten worden.
Tegelijkertijd is ook duidelijk geworden dat beide ouders betrokken zijn bij [minderjarige 1] en een belangrijke rol in haar leven vervullen. De vader heeft de raad medegedeeld dat hij de
rol die hij in het leven van [minderjarige 1] thans vervult waardevol acht. Die rol is voor de vader van groter gewicht dan het uitoefenen van gezamenlijk gezag, als het er op aan zou komen dat hier van een “keuze” gesproken zou moeten worden.
Onder de gegeven omstandigheden adviseert de raad het hof het verzoek van de vader af te wijzen: de moeizame communicatie tussen de ouders, het niet steeds goed bereikbaar zijn van de vader en de uiteenlopende visies van ouders op een behandeltraject leiden voor [minderjarige 1] tot een onaanvaardbaar risico dat zij klem of verloren zou raken tussen de ouders, aldus de raad.
Het hof komt op basis van het bovenstaande tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is het gezag alleen bij de moeder te laten, gelet op de beschreven omstandigheden. Dit doet niet af aan de belangrijke rol die ook de vader in het leven van [minderjarige 1] vervult.
Het bovenstaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2019 tussen de partijen gewezen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 25 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier