ECLI:NL:GHSHE:2021:890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.274.453_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in hoger beroep over de ontbinding van een koopovereenkomst en schorsing van de tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 Rv, ingeleid door BVBA Keysers Constructions tegen Yaskawa Benelux B.V. De zaak betreft een hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Keysers een lasrobot had aangeschaft van Yaskawa. Keysers stelt dat de lasrobot gebreken vertoont, waardoor zij deze niet in gebruik heeft kunnen nemen. In het hoger beroep vordert Keysers de ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van een bedrag van € 296.161,98, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank had in het eerdere vonnis de vorderingen van Keysers afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 32.500,00 aan Yaskawa.

In het incident vordert Keysers schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 januari 2020, stellende dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van Yaskawa bij de executie. Yaskawa verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis. Het hof overweegt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel moet worden gehandhaafd, tenzij er sprake is van een kennelijke misslag of andere zwaarwegende omstandigheden.

Het hof concludeert dat Keysers onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag en dat haar financiële situatie niet voldoende onderbouwd is om de schorsing te rechtvaardigen. De vordering van Keysers wordt afgewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor dagbepaling arrest op 13 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.453/01
arrest van 23 maart 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
BVBA Keysers Constructions,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. W.J. Liebrand te Oss,
tegen
Yaskawa Benelux B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.A.J. Werner te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 12 juni 2019 en 29 januari 2020, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellante – Keysers – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde – Yaskawa – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/333967 / HA ZA 17-518)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 15 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 17 februari 2020 met producties, genummerd 1 en 2;
  • de memorie van grieven, tevens houdende een incidentele conclusie voor alle weren en akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • de memorie van antwoord;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Keysers heeft van Yaskawa een lasrobot gekocht. Keysers stelt in de hoofdzaak, samengevat, dat zij de lasrobot vanwege gebreken niet in gebruik heeft kunnen nemen. Zij vordert daarom in hoger beroep, na wijziging van eis, voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst is ontbonden, terugbetaling van het bedrag van € 296.161,98 vermeerderd met rente, de buitengerechtelijke kosten en schade. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van Keysers afgewezen en in reconventie Keysers veroordeeld om aan Yaskawa te betalen een bedrag van € 32.500,00 (de laatste contractueel verschuldigde termijn), vermeerderd met de contractuele rente. Verder is Keysers zowel in conventie als in reconventie in de (na)kosten veroordeeld en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
Keysers vordert in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 januari 2020 totdat in deze zaak onherroepelijk is beslist, kosten rechtens. Zij stelt dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van Yaskawa bij de executie van het vonnis. Keysers stelt daartoe dat de veroordeling in reconventie berust op een kennelijke misslag. Want in het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat nog geen oordeel kon worden gegeven over het antwoord op de vraag of sprake is van ingebruikname van de lasrobot. Desondanks heeft de rechtbank Keysers in het eindvonnis veroordeeld tot betaling van de slottermijn. Aan betaling van die slottermijn is volgens Keysers echter de contractuele voorwaarde verbonden dat de lasrobot in gebruik genomen moet zijn. Omdat dat zoals overwogen in het tussenvonnis nog niet kon worden vastgesteld, had de rechtbank zonder noemenswaardige motivering Keysers niet mogen veroordelen tot betaling van de slottermijn. De veroordeling van Keysers tot betaling berust daarmee op een kennelijke misslag. Verder stelt Keysers dat zij als klein bedrijf een forse lening heeft moeten afsluiten voor de aankoop van de (nog niet in gebruik genomen) lasrobot. Dat maakt dat Keysers aan de rand van de financiële afgrond staat. Verder stelt Keysers dat deze situatie ervoor heeft gezorgd dat de beoogd opvolger van de onderneming zich voortijdig heeft teruggetrokken uit het bedrijf.
3.3.
Yaskawa voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hof de vordering in het incident af te wijzen, danwel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van Keysers in de kosten van dit incident. Yaskawa stelt, samengevat, dat een veroordeling steeds uitvoerbaar moet zijn zonder daaraan nadere voorwaarden te stellen. Dit is alleen anders als een belangenafweging daartoe aanleiding geeft. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Yaskawa stelt dat in het bestreden vonnis geen sprake is van een kennelijke misslag en dat de financiële situatie waarin Keysers stelt te verkeren evenmin aanleiding geeft tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat betekent dat Keysers niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een in rechte te respecteren belang heeft en dat haar belang zwaarder zou moeten wegen dan het belang van Yaskawa bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnissen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.4. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.6.
Uit de hiervoor weergegeven maatstaven volgt dat ten aanzien van de veroordeling tot betaling van een geldvordering het belang van Yaskawa bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel is gegeven. Keysers stelt echter dat sprake is van een kennelijke misslag in het eindvonnis. De gestelde kennelijke misslag komt er volgens Keysers in de kern op neer dat de rechtbank volgens haar in het eindvonnis een met de eerdere overwegingen in het tussenvonnis strijdige beslissing heeft genomen. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is echter slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan. De rechtsoverwegingen waar Keysers naar verwijst en de uitleg die zij daaraan geeft, maken de rechtsoverwegingen in het eindvonnis niet onbegrijpelijk en/of een kennelijke misslag. In rechtsoverweging 2.10 van het eindvonnis heeft de rechtbank immers geoordeeld dat Keysers niet is geslaagd in haar bewijsopdracht en dat geen sprake is van een tekortkoming en daarmee ook geen grond bestaat voor (buitengerechtelijke) ontbinding. Aan dat oordeel koppelt de rechtbank mede de veroordeling in reconventie. Het hof overweegt dat Keysers in het licht van voornoemde overweging onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag. Daar komt bij dat de onderbouwing die zij volgt, ziet op hetgeen zij ook aanvoert in de hoofdzaak en daarmee op de verwachte uitkomst van het hoger beroep. Deze kans van slagen moet in beginsel buiten beschouwing gelaten worden. Dat betekent dat Keysers zijn stelling dat sprake is van een kennelijke misslag onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.
3.7.
In het kader van een belangenafweging is het hof van oordeel dat mede in het licht van het gemotiveerde verweer van Yaskawa, Keysers onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat haar belang tot toewijzing van dit incident dient te prevaleren boven het belang van Yaskawa. Keysers stelt weliswaar dat zij zich in een penibele financiële situatie bevindt, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd en uit haar stellingen blijkt dat naar het oordeel van het hof nog niet. Immers, de enkele stelling dat zij een forse lening heeft afgesloten en met de robot geen productie wordt gedraaid en zij gelet daarop op de rand van de financiële afgrond staat, is zonder nadere motivering die ontbreekt, onvoldoende. Dat geldt ook voor de stelling dat de bedrijfopvolging op losse schroeven staat. Het lag op de weg van Keysers om haar stellingen nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Bovendien heeft Yaskawa onder meer aangevoerd dat uitgaande van de gestelde zware financiële omstandigheden waarin Keysers stelt te verkeren, zij belang heeft bij nakoming van het vonnis zodat geen vermogen aan verhaal wordt onttrokken.
3.8.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat onvoldoende is gebleken dat het belang van Keysers bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Yaskawa bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Daarom zal het hof de incidentele vordering van Keysers afwijzen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.9.
De zaak staat op de rol van 13 juli 2021 voor dagbepaling arrest. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 13 juli 2021 staat voor dagbepaling arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 maart 2021.
griffier rolraadsheer