ECLI:NL:GHSHE:2021:873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.228.552_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Authenticiteit van handtekening in huurovereenkomst en deskundigenonderzoek

In deze zaak, die een vervolg is op eerdere uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, staat de authenticiteit van een handtekening op een huurovereenkomst centraal. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.C. van der Weele, heeft in hoger beroep de vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. W.K. Cheng. De procedure is gestart naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat eerder in 2017 is gewezen. Het hof heeft een deskundige benoemd, de heer W.C. de Jong, om onderzoek te verrichten naar de handtekening op de huurovereenkomst. De deskundige heeft geconcludeerd dat de handtekening en parafen op de huurovereenkomst waarschijnlijk niet door de geïntimeerde zijn geplaatst, maar door een andere persoon. De appellant heeft de bevindingen van de deskundige betwist en stelt dat de handtekening authentiek is en door de geïntimeerde is gezet. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de authenticiteit van de handtekening niet is komen vast te staan. Het hof heeft het beroep van de appellant afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de appellant is veroordeeld in de proceskosten van het beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.228.552/01
arrest van 23 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant] ,
appellant,
advocaat: mr. R.C. van der Weele te Helmond,
tegen
[geïntimeerde],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.K. Cheng te Amsterdam,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 7 mei 2019 en 16 juli 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 24 augustus 2017 zoals hersteld bij (herstel)vonnis van 26 september 2017 (nummer 5705479/ 17-1402).

7.Het verdere geding in hoger beroep

7.1
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde tussenarrest waarbij het hof een deskundigenbericht heeft bepaald;
  • het door de deskundige opgemaakte deskundigenbericht met bijlagen;
  • de beslissing waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van de deskundige heeft vastgesteld op € 2.783,--, welk bedrag voorlopig is voldaan uit ’s Rijks kas;
  • de memorie na deskundigenbericht, tevens akte wijziging eis, van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht, tevens antwoordakte wijziging eis, van [geïntimeerde] .
7.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en die van de eerste aanleg.
7.3
In het door [geïntimeerde] gefourneerde dossier bevindt zich het concept-deskundigenrapport maar ontbreekt het definitieve deskundigenbericht. Het definitieve deskundigenbericht maakt wel deel uit van het dossier zoals dat door [appellant] is gefourneerd.

8.De verdere beoordeling

8.1
Het hof roept kort in herinnering dat in dit geding de authenticiteit van de door [appellant] ingebrachte schriftelijke huurovereenkomst centraal is komen te staan, zodat onderzoek naar dat huurcontract door een handschriftdeskundige is aangewezen (zie rov. 3.8). Bij het laatste tussenarrest is de heer W.C. de Jong tot deskundige benoemd en bepaald dat hij deskundigenonderzoek verricht ter beantwoording van drie gestelde vragen.
8.2
Voor zover relevant heeft deskundige De Jong in hoofdlijn inmiddels gerapporteerd naar aanleiding van:
“de volgende vragen:
1.
kunt u vaststellen of de tweede handtekening op de laatste bladzijde van de huurovereenkomst daarop is geplaatst door [geïntimeerde] ?
2.
kunt u vaststellen of van de parafen die op de overige bladzijden zijn gesteld er telkens een is geplaatst door [geïntimeerde] ?
3.
wat acht u verder van belang om op te merken?
Op basis van de vraagstelling kunnen de volgende, elkaar uitsluitende hypothesen met betrekking tot het schrijverschap van de betwiste schrijfproducties worden opgesteld:
H1 De betwiste handtekening op de laatste bladzijde van de huurovereenkomst en de betwiste parafen op de overige bladzijden van de huurovereenkomst zijn door [geïntimeerde] geplaatst.
H2 De betwiste handtekening op de huurovereenkomst en de betwiste parafen op de overige bladzijden van de huurovereenkomst zijn niet door [geïntimeerde] , maar door een andere persoon geplaatst.
(…)
De uit de onderzoeksresultaten in deze zaak voortvloeiende conclusie luidt als volgt:
De onderzoeksbevindingen zijnveel waarschijnlijkerwanneer de hypothese
H2 waar is, dan wanneer de hypothese Hl waar is.”
8.3
Bij memorie na deskundigenbericht betoogt [appellant] , samengevat, dat na deskundigenonderzoek absoluut vaststaat dat de betwiste handtekening authentiek is, dat de betwiste handtekening lijkt op de door [geïntimeerde] ingebrachte handtekeningen en dat de betwiste handtekening ook door [geïntimeerde] is gezet. Mede onder inroeping van een aan [geïntimeerde] verweten weigering om mee te werken aan het door [appellant] (bij memorie van grieven als productie 9) ingebrachte onderzoeksrapport van [ingenieur] van het Nationaal Forensisch Instituut en het traineren van het onderzoek door deskundige De Jong, concludeert [appellant] , samengevat:
  • primair: dat moet worden uitgegaan van het ingebrachte huurcontract en de vorderingen van [appellant] moeten worden toegewezen,
  • subsidiair: dat de bewijslast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet worden omgekeerd zodat [geïntimeerde] dient te bewijzen dat de betwiste handtekening niet van hem is althans dient te bewijzen dat zijn vóór mei 2015 gebruikte handtekening gelijk was aan de op de door [geïntimeerde] ingebrachte handtekeningen,
  • meer subsidiair: dat [geïntimeerde] moet worden verplicht om documenten met zijn handtekening van vóór mei 2015 in te brengen, zodat deskundige De Jong daarover nader zal (kunnen) rapporteren.
In aanvulling op hetgeen [appellant] in beroep eerder al had gevorderd (zie rov. 3.5) vermeerdert hij zijn eis nu aldus dat, samengevat, het hof [geïntimeerde] ook zal veroordelen in de deskundigenkosten en zodanige beslissing zal nemen zoals het hof nodig vindt.
8.4
Bij antwoordmemorie na deskundigenbericht voert [geïntimeerde] aan, samengevat, dat hij medewerking aan het onderzoek van de eenzijdig door [appellant] ingeschakelde partijdeskundige [ingenieur] mocht weigeren. [geïntimeerde] ontkent het onderzoek door deskundige De Jong te hebben getraineerd en stelt dat hij een jarenlange gevangenisstraf heeft ondergaan en niet meer papieren heeft ondertekend dan hij bij deskundige De Jong heeft ingebracht. [geïntimeerde] meent niet verantwoordelijk te mogen worden gehouden voor de authentieke handtekening en parafen die [appellant] of een derde heeft gezet. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] zijn geloofwaardigheid verspeeld. [geïntimeerde] onderschrijft de bevindingen van deskundige De Jong en concludeert dat de betwiste handtekening en parafen door een ander zijn geplaatst.
Tegen de eiswijziging voert [geïntimeerde] aan dat nu [appellant] op grond van het verzochte deskundigenbericht in het ongelijk zal moeten worden gesteld, [appellant] de kosten van deskundige De Jong zal moeten dragen.
8.5
Het hof overweegt dat [appellant] volgens de artikelen 130 lid 1 en 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) de eis in beroep in beginsel mag wijzigen. Dat komt hier wel in strijd met de in artikel 347 lid 1 Rv besloten tweeconclusieregel (die meebrengt dat iedere partij in beroep maar één memorie mag nemen zodat de eerst bij memorie na deskundigenbericht door [appellant] gewijzigde eis buiten beschouwing hoort te blijven), maar het hof oordeelt hier een uitzondering daarop gerechtvaardigd. [geïntimeerde] weerspreekt de eisvermeerdering inhoudelijk en klaagt ook niet over het tijdstip waarop het wordt opgeworpen.
8.6
Overeenkomstig de door [appellant] (bij memorie van grieven productie 9) ingebrachte bevindingen van partijdeskundige [ingenieur], volgt uit het bericht van deskundige De Jong dat de bewuste handtekening op het huurcontract authentiek is. Waar partijdeskundige [ingenieur] zich (in navolging van hem voorgelegde vraagstelling) beperkte tot die handtekening en bij gebreke van beschikbaar referentiemateriaal niet kon aangeven of die van [geïntimeerde] afkomstig is, heeft deskundige De Jong na onderzoek inmiddels verdergaand geconcludeerd over zowel die op het huurcontract geplaatste handtekening als de daarop geplaatste parafen.
8.7
Voor zover [appellant] als bezwaar tegen gerapporteerde bevindingen van deskundige De Jong opwerpt dat [geïntimeerde] geen representatief vergelijksmateriaal van vóór 5 mei 2015 aan deskundige De Jong heeft overgelegd, heeft deskundige De Jong dat bezwaar bij zijn onderzoek al onder ogen gezien en naar behoren besproken. In zoverre rapporteert deskundige De Jong hierover nadrukkelijk:
“Het referentiemateriaal voldoet qua omvang weliswaar aan de eisen, er staan echter geen handtekeningen uit mei 2015 ter beschikking. De verschillen tussen de betwiste schrijfproducties en het vergelijkingsmateriaal zijn evenwel te groot om met toeval of een normale, natuurlijke variatiebreedte van kenmerken verklaard te kunnen worden.
(…)
De interne vergelijking van het vergelijkingsmateriaal heeft aangetoond dat de kenmerken in de onbevangen en de ad hoc geplaatste handtekeningen een homogeen en consistent geheel vormen. De ondertekeningswijze heeft dus in de periode 2016 - 2020 geen veranderingen ondergaan en de ad hoc vervaardigde handtekeningen komen met de onbevangen vervaardigde handtekeningen overeen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het vergelijkingsmateriaal vervalst is en het materiaal kan als representatief voor de ondertekeningswijze van [geïntimeerde] vanaf juni 2016 worden beschouwd.
Er kan niet met zekerheid worden gesteld dat dit ook voor mei 2015 geldt, aangezien geen handtekeningen uit die tijd ter beschikking staan. Bij de formulering van de conclusie is met deze onzekerheid rekening gehouden en is voor een lagere waarschijnlijkheidsgradatie gekozen.
Wanneer nu wordt aangenomen dat in mei 2015 bijzondere omstandigheden een rol hebben gespeeld, kan het zijn dat zich momentane veranderingen in de ondertekeningswijze hebben voorgedaan. Met blik op de schrijfvaardigheid van [geïntimeerde] is het echter niet aannemelijk dat dit tot een snellere en storingsvrije ondertekeningswijze heeft geleid. Bovendien zijn de verschillen in het bewegingsverloop en de proporties van X en V zodanig evident, dat deze niet alleen met bijzondere omstandigheden kunnen worden verklaard.
lk zie dan ook geen dringende reden voor een aanvullend onderzoek (…)”
8.8
Ook voor zover [appellant] suggereert dat [geïntimeerde] zijn handtekening en/of paraaf tussen mei 2015 en juni 2016 (bewust) heeft veranderd, heeft deskundige De Jong die mogelijkheid bij zijn onderzoek bezien en besproken. Deskundige De Jong rapporteert in zoverre (met een nadere onderbouwing) zijn uiteindelijke vaststelling:
“Gelet op de dynamische wijze, waarop de betwiste schrijfproducties zijn vervaardigd, moet er bovendien van worden uitgegaan dat degene die de betwiste handtekening en parafen op de huurovereenkomst heeft geplaatst, over een hogere schrijfvaardigheid beschikt dan de heer [geïntimeerde] .”
8.9
Bij gebreke van concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het uitgevoerde onderzoek en door deskundige De Jong gerapporteerde professionele bevindingen, zal het hof de beoordeling baseren op het deskundigenbericht. Het deskundigenbericht voldoet naar de wijze van tot stand komen en inhoud aan de aan een onafhankelijk rapport te stellen eisen. Het maakt ook inzichtelijk hoe deskundige De Jong tot de gerapporteerde vaststellingen is gekomen, het is navolgbaar en het komt overtuigend voor. Op grond van de door deskundige De Jong gerapporteerde bevindingen oordeelt het hof dat niet vast is komen te staan dat de op het huurcontract geplaatste handtekening en parafen van [geïntimeerde] zijn. Deskundige De Jong rapporteert dat het
“veel waarschijnlijker”is dat deze door een ander zijn geplaatst dan dat deze door [geïntimeerde] zijn geplaatst. Het hof heeft geen behoefte aan een nader deskundigenbericht.
8.1
Voor omkering van bewijslast bestaat geen aanleiding. Omdat [appellant] zich beroept op (de rechtsgevolgen van) de door [geïntimeerde] betwiste huurovereenkomst, rust op [appellant] de stelplicht en eventuele bewijslast daarvoor. Zoals al eerder (in rov. 3.8) overwogen is bij gebreke van enig ander concreet bewijs in dit verband de authenticiteit van het door [appellant] ingebrachte huurcontract centraal komen te staan en ontvalt de geloofwaardigheid aan de stellingen van [appellant] als het huurcontract niet door [geïntimeerde] is getekend.
8.11
Nu na deskundigenonderzoek niet is komen vast te staan dat de op het huurcontract geplaatste handtekening en parafen van [geïntimeerde] zijn, komt het hof tot de slotsom dat de beide grieven en het beroep falen. Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen en de vorderingen van [appellant] afwijzen. Wat partijen verder nog aanvoeren, kan hieraan niet afdoen. Het hof zal de in beroep in het ongelijk te stellen [appellant] veroordelen in de proceskosten van dit beroep, waaronder de voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten. Het hof beslist als volgt.

9.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 313,-- aan griffierecht en op € 1.574,-- aan salaris advocaat voor het beroep;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige ten bedrage van
€ 2.783,--, welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verklaart deze betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 maart 2021.
griffier rolraadsheer