ECLI:NL:GHSHE:2021:871

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-000365-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake beschadiging van voertuig en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder bekende woon- en/of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van een Volkswagen Golf, toebehorende aan [benadeelde partij], en voor het beledigen van politieambtenaren. De feiten vonden plaats op 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, waar de verdachte betrokken was bij een verkeersconflict en vervolgens meerdere keren tegen de Volkswagen Golf aanreed. Daarnaast beledigde hij de politieambtenaren die hem benaderden. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis van de politierechter integraal zou worden bevestigd. De verdachte heeft vrijspraak bepleit voor enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 930,24, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000365-19
Uitspraak : 17 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 5 februari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-049006-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en 4 vrijspraak bepleit en subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd. Tevens is ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 en 3 een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde tot een (iets) andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij, op of omstreeks 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk, een of meerdere (politie)ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] (beiden hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "Homo's" en/of "Hoerenkind, je kanker moeder, ik ga je kanker moeder neuken, kanker hoeren kind, homo's" en/of meerdere malen "Ga je kont vingeren kanker homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij, op of omstreeks 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk, een of meerdere (politie)ambtena(a)r(en), te weten [brigadier] (brigadier van de politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [surveillant] (surveillant van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "Ach kankerlijer, neuk je kankermoeder" en/of meerdere malen "krijg de kanker, neuk je kankermoeder, ik hoop dat jouw kind kanker krijgt" en/of "kankerzooi, kankerlijer, ik neuk je kankermoeder" en/of "kanker, kankerlijers, kanker", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij, op of omstreeks 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in arrondissement Oost-Brabant, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (personen)auto (Peugeot 106) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Golf), die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 5 februari 2017 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk, meerdere politieambtenaren, te weten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] (beiden hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Homo's" en "Hoerenkind, je kanker moeder, ik ga je kanker moeder neuken, kanker hoeren kind, homo's" en meerdere malen "Ga je kont vingeren kanker homo";
3.
hij op 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch opzettelijk, meerdere politieambtenaren, te weten [brigadier] (brigadier van de politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [surveillant] (surveillant van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Ach kankerlijer, neuk je kankermoeder" en/of meerdere malen "krijg de kanker, neuk je kankermoeder, ik hoop dat jouw kind kanker krijgt" en/of "kankerzooi, kankerlijer, ik neuk je kankermoeder" en/of "kanker, kankerlijers, kanker";
4.
hij op 5 februari 2017 te 's-Hertogenbosch, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (Peugeot 106) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking van het gevoerde verweer ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de beschadiging niet met opzet heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 5 februari 2017 waren verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] belast met de surveillance in het centrum van ’s-Hertogenbosch en bevonden zich op de Hinthamerstraat. Daar zagen zij dat er een verkeersconflict gaande was tussen de bestuurder van een zilvergrijze Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kentekennummer 1] , en de bestuurder van een zwarte Peugeot 106, voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . De verbalisanten herkenden de bestuurder van de zwarte Peugeot 106 ambtshalve als [verdachte] , de verdachte. Verbalisant [hoofdagent 2] zag dat er schade was aan de Volkswagen Golf. Stukken plastic van de kentekenplaat waren verdwenen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2017 met proces-verbaalnummer PL2100-2017024921-8).
Uit de aangifte van [aangever] namens benadeelde partij [benadeelde partij] blijkt dat [aangever] op zondag 5 februari 2017 samen met een vriendin op de Hinthamerstraat te ’s-Hertogenbosch reed. Hij reed op dat moment in de Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kentekennummer 1] . [aangever] heeft verklaard dat hij werd afgesneden door de bestuurder van een zwarte Peugeot 106, voorzien van kenteken [kentekennummer 2] . Dit voertuig kwam van links uit de Monseigneur Prinsenstraat gereden en moest [aangever] voorrang verlenen. [aangever] heeft verklaard dat hij hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. [aangever] zag dat de Peugeot aan de rechterzijde van de Hinthamerstraat stil ging staan, alsof de mogelijkheid werd geboden om hem, [aangever] , voorbij te laten rijden. [aangever] heeft vervolgens de Peugeot ingehaald en voelde hierna dat de Peugeot viermaal tegen de Volkswagen Golf aanreed. Hierna haalde de bestuurder van de Peugeot [aangever] in en heeft hij zijn auto zodanig stilgezet dat [aangever] niet meer weg kon rijden (proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2017 met proces-verbaalnummer PL2100-2017024921-1).
Uit de verklaring van getuige [ getuige 1] blijkt dat zij op zondag 5 februari 2017 samen met haar vriend, [aangever] , in een Volkswagen Golf reed. [aangever] bestuurde het voertuig en [ getuige 1] was bijrijder. [ getuige 1] heeft verklaard dat ze over de Hinthamerstraat in de richting van het centrum van ’s-Hertogenbosch reden toen er een Peugeot 106 uit een straat links van hen kwam gereden. De Peugeot zou hen hebben afgesneden terwijl zij voorrang hadden. [ getuige 1] heeft verklaard dat de Peugeot voor de Volkswagen Golf reed met een snelheid van ongeveer 20 a 30 kilometer per uur. [aangever] heeft de Peugeot ingehaald. [ getuige 1] heeft verklaard dat de Peugeot vervolgens ongeveer drie keer tegen de Volkswagen Golf aan reed (proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2017 met proces-verbaalnummer PL2100-2017024921-16).
Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] dat hij op zondag 5 februari 2017 over de Hinthamerstraat liep richting Hinthamereinde. [getuige 2] zag twee auto's achter elkaar rijden waarvan de voorste auto een Volkswagen Golf betrof en de auto daarachter een Peugeot. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de Peugeot met twee handen aan het stuur een voorwaartse beweging maakte met zijn lichaam. Hij botste tegen het voertuig aan dat voor hem reed. [getuige 2] heeft verklaard dat de beweging die de bestuurder van de Peugeot maakte, leek op een beweging hoe mensen bewegen in een botsauto. [getuige 2] heeft de bestuurder van de Peugeot omschreven als een man met een buitenlands uiterlijk, vermoedelijk Turks, en lange haren met een lengte tot ongeveer op de schouders (proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2017 met proces-verbaalnummer PL2100-2017024921-17).
Het hof leidt uit de getuigenverklaringen af dat de verdachte met twee handen aan het stuur meerdere malen tegen de Volkswagen Golf, toebehorende aan [benadeelde partij] en voorzien van kenteken [kentekennummer 1] , is aangereden en daarbij zelf bewoog alsof hij in een botsauto zat. Ten gevolge van die aanrijdingen is er schade ontstaan aan de Volkswagen Golf. Het hof ziet geen redenen om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte opzettelijk meermalen tegen de Volkswagen Golf is aan gereden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bespreking van het gevoerde verweer ten aanzien van het tenlastegelegde onder 4
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde onder 4 vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte lag te slapen in zijn cel terwijl het bevel tot het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek werd gegeven. Omdat de verdachte lag te slapen is hij zich niet bewust geweest van enig afgegeven bevel en wist hij niet wat het gevolg zou zijn als hij niet zou meewerken aan dat bevel.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2017 (PL2100-2017024921-8) blijkt dat nadat de verdachte werd ingesloten, verbalisant [hoofdagent 2] de verdachte twee maal heeft bevolen zijn medewerking te verlenen aan de ademanalyse op het politiebureau. De verdachte heeft hierop beide keren gereageerd met de woorden “Ga je kont vingeren kanker homo”. [hoofdagent 2] zag dat de verdachte op bed bleef liggen in zijn cel en geen aanstalten maakte om zijn medewerking te verlenen.
Hieruit volgt dat de verdachte niet sliep, maar bewust elke medewerking aan de ademanalyse heeft geweigerd.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Namens de verdachte is verzocht om een taakstraf aan de verdachte op te leggen, al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Uitdrukkelijk is verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen, omdat hij al lange tijd zonder rijbewijs heeft moeten leven.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van een auto. Daarbij heeft de verdachte schade berokkend aan de benadeelde partij en haar overlast bezorgd.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen beledigen van ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening waardoor de verdachte de verbalisanten heeft aangetast in hun eer en goede naam. Voorts heeft de verdachte een bevel tot het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek geweigerd. Verdachte geeft door het plegen van de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten er blijk van weinig achting te hebben voor het gezag van de politie.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het beschadigen van enig goed, het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994 en voor strafbare feiten ten aanzien van een ambtenaar gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof met de politierechter oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof eveneens voor de duur van 9 maanden aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof is van oordeel dat de ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals aan de orde gekomen ter terechtzitting in hoger beroep, voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Met oplegging van deze voorwaardelijke bijkomende straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De gedingstukken geven het hof in het kader van de straftoemeting aanleiding ambtshalve te onderzoeken of in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in hoger beroep geschonden omdat het hof niet binnen twee jaren nadat appel is ingesteld (te weten op 7 februari 2019) tot een einduitspraak komt, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Gezien echter de duur van de op te leggen straf is er geen aanleiding om daaraan enig rechtsgevolg te verbinden. Het hof zal daarom met deze constatering volstaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 930,24, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan materiële schade voldoende is onderbouwd tot het bedrag dat ook de politierechter heeft toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 930,24. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 930,24 (negenhonderddertig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 930,24 (negenhonderddertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 17 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.