ECLI:NL:GHSHE:2021:863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-001851-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal van mobiele telefoons

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Marokko, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal, gepleegd op 16 december 2018 in Eindhoven. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van twee mobiele telefoons, een Samsung en een Huawei, die toebehoorden aan twee verschillende slachtoffers. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een jeugddetentie van 50 dagen, evenals de schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de diefstal van de telefoons, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot 50 dagen jeugddetentie en moest een schadevergoeding van € 68,85 betalen aan een van de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001851-20
Uitspraak : 17 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 10 april 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-256996-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 2003,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieplaats].

tevens bekend als:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag 2] 2000.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde (diefstal, meermalen gepleegd) zal veroordelen (rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht) tot een jeugddetentie voor de duur van 50 dagen. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, conform de beslissing van de eerste rechter, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering van de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdediging de vordering betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de kinderrechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 16 december 2018 te Eindhoven (telkens) enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten:
- een telefoon van het merk Samsung, type S7, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of
- een telefoon van het merk Huawei, type Mate 20, toebehorende aan [benadeelde partij 2] ,
(telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2018 te Eindhoven telkens enig goed, dat telkens aan een ander toebehoorde, te weten:
- een telefoon van het merk Samsung, type S7, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en
- een telefoon van het merk Huawei, type Mate 20, toebehorende aan [benadeelde partij 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat er weliswaar vastgesteld kan worden dat de verdachte de telefoons in bezit had, maar dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte enige wegnemingshandeling heeft verricht zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte de telefoons heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Door aangever [benadeelde partij 2] werd aangifte gedaan van diefstal op 16 december 2018 tussen 01.00 uur en 02.00 van zijn mobiele telefoon van het merk Huawei, type Mate incl. zwart hoesje toen hij zich bevond in het centrum van Eindhoven aan het Stratumseind. Hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon in zijn linker broekzak had zitten. Toen hij zijn telefoon wilde pakken, zat die niet meer in zijn linker broekzak.
Later vernam hij dat zijn telefoon op het politiebureau lag. Hij is naar het politiebureau gegaan voor het doen van aangifte. Zag aldaar dat de telefoon (het hof begrijpt: de Huawei die bij verdachte in beslag is genomen) inderdaad zijn telefoon was en hij heeft middels de toegangscode de telefoon ook vrijgegeven. Ook heeft hij de agent de factuur van de telefoon laten zien waarmee hij heeft kunnen aantonen dat de telefoon zijn eigendom was.
De aangever [benadeelde partij 1] heeft aangifte gedaan van zakkenrollerij op 16 december 2018 van zijn mobiele telefoon van het merk Samsung, type S7. Hij verklaart dat hij zich op voornoemde dag omstreeks 01:00 uur bevond in het centrum van Eindhoven aan het Stratumseind. Hij droeg zijn telefoon, zijn ID kaart, zijn OV-chipkaart en Rabobank-pas bij zich en deze bevonden zich in zijn broekzak. De volgende ochtend kwam hij tot de ontdekking dat onder meer zijn telefoon was gestolen.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij op 16 december 2018 belast was met het onderzoek naar de aangetroffen telefoons bij [verdachte] . Het ging daarbij ook om een Samsung voorzien van een wit telefoonhoesje. Aangever [benadeelde partij 1] heeft zijn Samsung telefoon aan de verbalisant omschreven en dat kwam exact overeen met het aangetroffen toestel. Nadat [benadeelde partij 1] naar het politiebureau was gekomen heeft hij (hof: [benadeelde partij 1] ) het toestel met zijn code ontgrendeld. De verbalisant zag dat de telefoon werd ontgrendeld nadat hij (hof: [benadeelde partij 1] ) zijn code intoetste.
Op 16 december 2018 werd de horeca-eenheid van de politie in het centrum te Eindhoven aangesproken door een jongen, naar later bleek [aangever 3] , die hen mededeelde dat er twee mannen om 05.15 uur hebben getracht om goederen van hem weg te nemen door middel van zakkenrollerij. Op aanwijzen van deze [aangever 3] zijn twee mannen kort nadien in de nabije omgeving aangehouden die voldeden aan het eerder door [aangever 3] opgegeven signalement. De twee mannen waren verdachte en [medeverdachte] . Bij de verdachte zijn na fouillering onder meer een mobiele telefoon van het merk Samsung met een wit hoesje, een mobiele telefoon van het merk Huawei en in het hoesje van deze telefoon, een bankpas op naam van [benadeelde partij 2] aangetroffen.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte op 16 december 2018 omstreeks 05:15 uur in het centrum van Eindhoven is aangetroffen onder meer in het bezit van twee mobiele telefoons van het merk Samsung, type S7 en Huawei, type Mate 20, toebehorende aan respectievelijk [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , welke goederen op 16 december 2018 tussen 01:00 uur en 05:15 uur in of in de nabije omgeving van het centrum van Eindhoven zijn gestolen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de genoemde goederen in een tasje van zijn vriend zaten en dat hij namens die vriend het tasje op dat moment bij zich hield. [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2018 echter gerelateerd dat zij de spullen in de linker jaszak van de verdachte aantroffen. Gelet hierop acht het hof voormelde verklaring van verdachte ongeloofwaardig en stelt deze als zodanig terzijde.
Het hof merkt nog op dat verdachte eerder bij de politie ook heeft verklaard over de telefoons. Hij heeft verklaard dat de Huawei met het zwarte hoesje van hem zou zijn en de Samsung van een vriend van hem. Nadere gegevens over de vriend heeft verdachte niet verstrekt. Gelet op de aangiften, de aankoopnota en de ontgrendeling door de aangevers van de telefoons gaat het hof aan die verklaring eveneens voorbij.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien en gezien het feit dat de verdachte in een relatief kort tijdsbestek na de diefstallen van de goederen in de directe omgeving van de plaats waar de diefstallen zijn gepleegd in het bezit van die goederen is aangetroffen, zelfs nog voordat aangever [benadeelde partij 1] ontdekte dat zijn telefoon was gesloten, en verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde diefstallen van de telefoons heeft gepleegd. Het verweer van de raadsman verweer mitsdien verworpen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht, indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, om geen hogere straf op te leggen dan de straf die in eerste aanleg door de kinderrechter werd opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen-verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij met name gelet op de omstandigheid dat de verdachte in één nacht zich schuldig heeft gemaakt aan twee gevallen van diefstal van onder meer telefoons en goederen, waarbij het tevens is gegaan om zakkenrollerij. Immers de twee aangevers hebben beiden verklaard dat zij de betreffende telefoons (en goederen) in hun broekzak hadden zitten. Het hof leidt uit de meervoudige gedragingen af dat de verdachte niet behoort tot de categorie van incidentele zakkenroller, die wel eens een goed wegnemen omdat de gelegenheid zich voordoet, in tegendeel, de handelwijze van de verdachte heeft het karakter van een strooptocht. Met zijn handelen heeft verdachte telkens een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van een ander getoond. Dit zijn feiten die doorgaans, naast ergernis en overlast, financiële schade voor benadeelden met zich meebrengen.
Deze aanname vindt bevestiging in de inhoud van het, de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2020, waaruit volgt dat de verdachte die (naar eigen zeggen) sinds 2018 als asielzoeker in Nederland verblijft, sinds dat jaar reeds zes maal is veroordeeld (bij thans onherroepelijke uitspraken) ter zake van vermogensdelicten. De twee veroordelingen voorafgaand aan de onderhavige feiten, die ook hebben geleid tot onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen, hebben verdachte er kennelijk niet van weten te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke feiten en hebben de verdachte kennelijk het laakbare van zijn handelen niet doen inzien. Dit vindt bovendien bevestiging in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 januari 2019 waaruit blijkt dat verdachte geen lering trekt uit eerder opgelegde jeugddetentie.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Er ligt in het dossier een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 23 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte geen medewerking heeft verleend aan zijn leeftijdsonderzoek en dat de IND er dus van uitgaat dat verdachte niet op [geboortedag] 2003 is geboren maar op [geboortedag 2] 2000. Het hof gaat er, nu geen duidelijkheid is verstrekt over de grondslag van de nader bepaalde geboortedatum, in strafrechtelijke zin van uit, dit in het voordeel van verdachte, dat hij ten tijde van de verdenking minderjarig was en dat ook nu nog is.
Tevens heeft het hof ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 januari 2019 waaruit blijkt dat oplegging van een werkstraf alsook een erkende gedrags-interventie niet mogelijk is gelet op de taalbarrière. De Raad voor de Kinderbe-scherming geeft te kennen dat verdachte binnen een gesloten setting goed lijkt te functioneren en adviseert, bij een schuldigverklaring, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Onder deze omstandigheden is het hof, met de kinderrechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat, mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die opnieuw onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf als door de kinderrechter opgelegd omdat daarin de ernst en de aard van de bewezenverklaarde feiten en de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, onvoldoende tot uitdrukking komen.
Alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 50 dagen passend en geboden. Hierbij heeft het hof ook acht geslagen op de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Vordering van [benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 68,85 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de kinderrechter de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist in die zin dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat op basis van de stukken niet duidelijk is of de goederen waar de benadeelde partij schade voor verzoekt, zijn weggenomen dan wel zijn teruggegeven op het moment dat de telefoon aan benadeelde partij is geretourneerd. Het uitzoeken daarvan levert een onevenredige belasting op van het strafgeding, aldus de verdediging.
Uit het zich bij de gedingstukken bevindende voegingsformulier blijkt dat [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend in verband met de diefstal van zijn telefoon op 16 december 2018 waarop het bewezen verklaarde is toegesneden. Dit formulier bevat in de rubriek “4a. Materiële schade” de vermelding van een overzicht van diverse goederen en hun waarde tot een totaalbedrag van € 68,85. Het overzicht vermeldt een OV-chipkaart ad € 11,-, een treinkaartje ad € 6,80 en een ID-kaart ad € 51,05. Als bijlage bij het voegingsfor-mulier is een schadeonderbouwingsformulier gevoegd. Die bijlage vermeldt dat ID-kaart en OV-chipkaart in het hoesje van de telefoon zaten en dat de telefoon is teruggekregen . Ook uit het proces-verbaal van aangifte, betreffende de door [benadeelde partij 1] gedane aangifte van de hiervoor bedoelde diefstal, blijkt dat een ID-kaart en OV-chipkaart zijn weggenomen bij de diefstal op 16 december 2018. Uit blz. 27 van het proces-verbaal blijkt ook dat [benadeelde partij 1] de telefoon in een hoesje heeft teruggekregen van de politie. Dat hij ook de chipkaart en de ID-kaart heeft teruggekregen blijkt niet.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de schadeposten voldoende heeft onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat er een voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 68,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Volgens landelijke afspraken wordt daaraan in jeugdzaken geen gijzeling gekoppeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 50 (vijftig) dagen.

Vordering van [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 68,85 (achtenzestig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 68,85 (achtenzestig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsver-plichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 december 2018.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 17 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.