ECLI:NL:GHSHE:2021:844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-003838-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verkeersdelict met lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) in verband met een ongeval dat heeft geleid tot lichamelijk letsel van een ander. De verdachte, geboren in 1998, werd eerder door de rechtbank veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij heeft zijn vordering tot schadevergoeding ingetrokken, maar is wel veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de straftoemeting zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betwist dat de verdachte met een te hoge snelheid over de vluchtstrook heeft gereden.

Het hof heeft het beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de aanvullingen en verbeteringen van de bewijsmiddelen. Het hof oordeelt dat de verdachte met aanmerkelijk hogere snelheid dan toegestaan heeft gereden en dat dit heeft geleid tot het ongeval. De ernst van het letsel van de bestuurder van de camper, die drie gebroken ribben en een forse longkneuzing opliep, is door het hof meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft de strafoplegging zwaarder laten wegen dan de belangen van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs, gezien de ernst van het feit en het alcoholgebruik van de verdachte na het ongeval.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003838-19
Uitspraak : 15 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 december 2019 in de strafzaak met parketnummer 96-169198-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens is aan de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de WVW en met een proeftijd van drie jaren. De benadeelde partij [benadeelde 1] , die zijn vordering tot schadevergoeding heeft ingetrokken, is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, welke kosten door de rechtbank zijn begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de straftoemeting zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat het hof de verdachte de bevoegdheid zal ontzeggen motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de WVW en met een proeftijd van drie jaren.
De verdediging heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat naar het oordeel van de verdediging niet bewezen kan worden dat de verdachte over de vluchtstrook en met een te hoge snelheid heeft gereden. Tevens is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust. Wel zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsmiddelen aanvullen en verbeteren en de bewijsmotivering en strafmotivering aanvullen, op de wijze zoals hieronder is vermeld.
Aanvulling van bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen aanvulling en verbetering behoeven.
Het hof is van oordeel dat:
  • de in voetnoot 2 en in voetnoot 4 opgenomen datum van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verbetering behoeft en stelt daar de datum 17 september 2018 voor in de plaats;
  • de in voetnoot 6 opgenomen naam van de getuige [getuige 1] verbetering behoeft en stelt daar de naam [getuige 1] voor in de plaats;
  • de in voetnoot 7 opgenomen datum van het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] verbetering behoeft en stelt daar de datum 20 augustus 2018 voor in de plaats.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen aanvulling behoeven met het navolgende:
1.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 23 augustus 2018 (dossierpagina’s 36 en 37), opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Limburg, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
“V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Wat kunt u mij vertellen over het ongeval op de A67 omstreeks 20.30 uur?
A: Ik reed in mijn personenauto over de A67 richting Venlo. Ik zat samen met mijn vrouw [getuige 2] en mijn dochter in de auto. Ik reed 125 kilometer per uur op cruise controle. Ik was op dat moment een vrachtwagen aan het inhalen. Op het moment dat ik dit doe zag ik aan de rechterzijde over de vluchtstrook een donkerkleurige Volkswagen Golf met ongeveer 180 en 200 kilometer per uur rijden. Hij haalde ons rechts in. De Volkswagen Golf verdween vervolgens achter de twee vrachtwagens. Op enig moment zag ik voor de vrachtwagens een stofwolk en allerlei spullen door de lucht vliegen. Toen de vrachtwagens doorgereden waren zag ik de Volkswagen Golf op de berm staan en een camper op zijn kop liggen op vluchtstrook. Ik ben bij de Volkswagen
Golf gestopt. Ik zag dat de bestuurder inmiddels was uitgestapt. Ik ben vrachtwagenchauffeur en ik maak veel dingen mee op de weg. Ik vond dit gedrag echt
niet normaal. Ik heb de bestuurder dat duidelijk gemaakt. Vervolgens ben ik samen met mijn vrouw en nog een omstander naar de personen in de camper gelopen en heb hun uit de camper bevrijd.
V: Hoe weet u dat de Volkswagen Golf 180 tot 200 kilometer per uur gereden heeft?
A: Dit weet ik omdat ik de cruise controle op 125 kilometer per uur had staan en ook gezien mijn vele rijervaring kan ik hier een redelijke inschatting van maken.
V: Hoe weet je zeker dat de Volkswagen Golf dat je passeerde over de vluchtstrook ook de Volkswagen Golf is welke bij de aanrijding betrokken is.
A: Ik heb de Volkswagen Golf niet naar links zien komen. Ook gezien de tijd en afstand tussen dat ik hen zag en dat het ongeval gebeurde is het niet mogelijk dat dit een ander voertuig is.
V: Hoe lang heeft de Volkswagen Golf over de vluchtstrook gereden?
A: Weet ik niet precies. Tussen dat ik hem zag en dat het ongeval gebeurde zal ongeveer tussen 500 en 700 meter hebben gezeten, dus gedurende die afstand heeft hij in ieder geval over de vluchtstrook gereden.
V: Had u de Volkswagen Golf zien aankomen in u spiegel?
A: Nee, ik zag hem pas toen hij ons rechts inhaalde.”
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 20 augustus 2018 (dossierpagina’s 38 en 39), opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Limburg, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
“V: vraag/opmerking verbalisant
A: antwoord/opmerking getuige
V: Wat kunt u mij vertellen over de aanrijding welke gebeurd is op de A67 op vrijdag 17-08-2018 omstreeks 20.20 uur.
A: Ik zat in de auto samen met mijn man en mijn dochter. Mijn man zat achter het stuur. Ik zat op de bijrijdersstoel. Mijn man heet [getuige 1] . Wij waren onderweg van Beringe richting de Venlo over de snelweg de A67. Mijn man had mij verteld dat wij met 125 kilometer per uur reden op de cruise control. Deze snelheid rijden wij meestal. Om enig moment reden we ter hoogte van Maasbree. Wij waren het tankstation en de parkeerplaats Deersels al gepasseerd. Er ligt aan de rechterzijde van de snelweg een bossage. We reden ter hoogte van de bossage. Op enig moment zag ik dat rechterspiegel een auto met hoge snelheid aankomen. Op dat moment reden er twee vrachtwagens voor ons. Wij waren net naar de linkerbaan aan het verplaatsen. Toen wij bijna op de linkerbaan waren, zag ik een donkerkleurige Volkswagen Golf met zeer hoge snelheid over de vluchtstrook voorbij komen. Ik schrok hiervan en ik attendeerde mijn man hierop. Een tijdje later hoorde ik opeens een heel harde knal. Ik zag opeens een voertuig wat later bleek een camper te zijn over linkerbaan vliegen. Ik zag dat dit voertuig goederen verloor. Vervolgens zag ik dat de twee vrachtwagens vaart minderden en verder reden. Ik kreeg toen zicht op een donker kleurige Volkswagen Golf en een beige camper welke op zijn dak lag op de vluchtstrook. De bestuurder van de Volkswagen Golf zag ik al buiten zijn auto staan. Ik zag dat deze aan het telefoneren was en aan het roken. De bestuurder en bijrijdster van de camper zaten nog op de kop in de camper. Zij zaten beiden nog vast in gordel. Ik hoorde dat de bijrijdster volledig in paniek aan het schreeuwen was. Vervolgens hebben wij beiden uit de camper gehaald.
V: Hoe weet u zeker dat de Volkswagen Golf dat je passeerde over de vluchtstrook ook de Volkswagen Golf is welke hij de aanrijding betrokken is.
A: Dit weet ik zeker omdat ik in het voorbij rijden gezien heb dat dit een Volkswagen Golf was. Ook de tijd die er tussen zat en het feit dat de vrachtwagens doorreden heb ik verder geen andere voertuigen gezien.
V: Als je een schatting moet geven over de snelheid welke de Volkswagen Golf heeft gereden over de vluchtstrook.
A: Ik schat de snelheid op ongeveer 180 a 200 kilometer per uur. Wij reden namelijk 125 kilometer per uur en hij haalde ons in met een enorm snelheidsverschil.
V: Wat vond u van het rijgedrag van de Volkswagen Golf?
A: Ik vond dit schandalig. Ik heb de bestuurder van de Volkswagen Golf ook laten weten dat hij niet normaal gereden had. Ik hoorde dat de bestuurder zei: “Ik weet het.”
V: Hoe lang heeft de Volkswagen Golf over de vluchtstrook gereden?
A: Ik schat dat hij over de afstand van ongeveer 1 kilometer over de vluchtstrook heeft gereden. Hij heeft ons ingehaald en de twee vrachtwagens. Dus dat was wel een flink stuk.”
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 augustus 2018 (dossierpagina’s 45 en 48), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“O = Opmerking verbalisant
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
(…)
V: Kunt u in het kort zeggen wat er gebeurd is?
A: (…) Ik zag vervolgens dat de camper remde. Ik zag dit doordat zijn remlichten aangingen. Toen wist ik dat ik een uitwijk manoeuvre moest gaan doen. Toen duwde ik op de rem van mijn auto en probeerde naar links uit te wijken. Toen raakte ik in de slip. Mijn voorzijde van de auto ging eerst naar links. Toen gooide de auto mij om naar rechts doordat ik in de slip raakte. Vervolgens knalde ik op de camper.”
4.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021, inhoudende:
“Ik reed op de A67 van Gelddrop naar Venlo. Ik zag de camper te laat. Het lukte niet meer om op tijd af te remmen en de auto begon te slingeren. Toen heb ik met mijn auto de camper geraakt.”
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Botsing vanaf de linker- of de rechterkant?
Volgens de verdachte is het ongeval niet veroorzaakt doordat hij, zoals ten laste is gelegd, onvoldoende vaart minderde toen hij vanaf de vluchtstrook naar de rechterbaan heeft gestuurd, maar doordat hij van de linker- naar de rechterbaan wisselde om de afrit Venlo Tradeport West te nemen. De verdediging schetst - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - een alternatief scenario waarbij de auto van de verdachte de camper niet vanaf rechts, maar vanaf links heeft geraakt. Verwezen wordt naar het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van het Team Technische Ondersteuning Verkeer, meer specifiek de bij dat proces-verbaal gevoegde foto’s 10 en 6 (dossierpagina’s 25 en 23). De verdediging heeft aangevoerd dat op deze foto’s te zien is dat met name de linker(voor)zijde van de auto van de verdachte en de linker(achter)zijde van de camper beschadigd zijn, hetgeen de verklaring van de verdachte dat hij de camper vanaf links heeft geraakt ondersteunt. Voorts acht de verdediging het scenario dat de verdachte de camper komende vanaf de vluchtstrook heeft geraakt onaannemelijk, omdat de verdachte juist de nabije afrit wilde nemen en het waarschijnlijker zou zijn geweest dat de verdachte het resterende stuk over de vluchtstrook had “meegepakt”. De inschattingsfout van de verdachte, komende vanaf de linkerbaan, kwalificeert niet als zeer (althans aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de WVW. Gelet hierop dient de verdachte van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van het hof is het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat zijn auto bij het remmen in de slip raakte en van links naar rechts begon te slingeren en vervolgens op de camper knalde. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat verdachtes auto de camper aan de linker(achter)zijde heeft geraakt, wat daar ook van zij, sluit, gelet op voormelde verklaringen van de verdachte, niet uit de verdachte vanaf de vluchtstrook naar de rechterbaan heeft gestuurd. Voorts hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (impliciet) verklaard dat zij de auto van de verdachte niet naar links hebben zien komen nadat deze hen rechts passeerde over de vluchtstrook. Anders dan de verdediging en met de rechtbank ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze onafhankelijke getuigen.
Gelet hierop verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Letsel
Gelet op de ernst van het letsel van de bestuurder van de camper, [benadeelde 1] , (drie gebroken ribben en een forse longkneuzing), de geschatte duur van de genezing (een aantal weken) en de verklaring van het slachtoffer, zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2018, inhoudende dat hij, het slachtoffer, ruim drie weken na het ongeval nog niet goed kon bewegen en nog steeds ziek thuis zat, merkt het hof het letsel van het slachtoffer, evenals de rechtbank, aan als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 van de WVW.
Evenals de rechtbank komt ook het hof daarom tot wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte met aanmerkelijke hogere snelheid dan toegestaan, vanaf de vluchtstrook in de richting van de rechterrijstrook heeft gestuurd op de wijze en met het gevolg als in de bevestigde bewezenverklaring is opgenomen.
Aanvullende overwegingen inzake op te leggen straffen
De verdediging heeft in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is eigenaar van een transportbedrijf dat zich bezighoudt met het vervoer van motorvoertuigen door middel van een autotransporter. Momenteel is het voor de verdachte financieel niet haalbaar om (tijdelijk) personeel in te huren dat het vervoer kan uitvoeren. Dit betekent dat de verdachte zelf optreedt als chauffeur van de autotransporter. Volgens de verdediging zou een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid het faillissement van het bedrijf van de verdachte kunnen inhouden, aangezien de financiële verplichtingen, waaronder het leasecontract voor de autotransporter, blijven doorlopen. De verdediging heeft het hof daarom verzocht om de eventueel op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 of 3 jaren.
Het hof overweegt met de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Door zijn in hoge mate onvoorzichtig rijgedrag heeft de verdachte op 17 augustus 2018 een ongeval veroorzaakt door met zijn auto op de achterkant van een camper te botsen, waarna deze camper ondersteboven in de berm is beland. De inzittenden van de camper, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , hebben daarbij diverse verwondingen opgelopen. Thans, ruim tweeënhalf jaar later, ondervinden beide slachtoffers nog altijd lichamelijke en psychische klachten als gevolg van het ongeval, zo blijkt uit hun schriftelijke slachtofferverklaring.
Wat betreft het verweer van de verdediging, dat de verdachte - kort samengevat - het rijbewijs in verband met de uitoefening en het voortbestaan van zijn transportbedrijf niet kan missen, overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft, door met een te hoge snelheid over de vluchtstrook te rijden en vervolgens naar de rechterrijstrook te rijden zonder zijn snelheid voldoende aan te passen zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer grof miskend en de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Bovendien is vastgesteld dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte na het ongeval meer betrof dan de toegestane hoeveelheid voor een beginnend bestuurder. Met de rechtbank acht het hof de verklaring die de verdachte geeft voor de alcohol in zijn bloed, namelijk dat hij na het ongeval een tweetal blikjes whisky-cola heeft gedronken die hij nog achterin zijn auto had liggen, niet aannemelijk. Bij dit oordeel betrekt het hof de omstandigheid dat de verdachte over dit drankgebruik niet direct bij het alcoholonderzoek direct na het ongeval heeft gerept, maar pas een aantal dagen later bij zijn verhoor, alsmede de omstandigheid dat de getuigen die ter plaatse waren enkel hebben verklaard dat de verdachte aan het bellen en roken was en hem - kennelijk - niet hebben zien drinken (dossierpagina’s 4, in verband met 55, 36 en 38-39). Zij hebben alleen verklaard dat hij een sigaret heeft gerookt. (Overigens leest het hof het vonnis van de rechtbank op pagina 6 verbeterd, in die zin dat de voorlaatste zin van de derde alinea, te weten “De verbalisanten die (…) wijzen op (recent) alcoholgebruik”, wordt geschrapt.)
Met de rechtbank houdt ook het hof in strafverhogende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte heeft gereden met een hoger alcoholgehalte in zijn bloed dan was toegestaan. Dat de verdachte, zoals de verdediging heeft gesteld, zonder rijbewijs geen inkomen kan genereren om aan zijn leaseverplichtingen te voldoen, dient voor risico van de verdachte te blijven, aangezien hij dit leasecontract vlak ná het ongeval, en aldus in wetenschap van de mogelijke consequenties daarvan, heeft afgesloten. Tenslotte rekent het hof de verdachte aan dat hij, wederom in hoger beroep, ter verontschuldiging van zijn rol bij en vlak na het ongeval halsstarrig heeft vastgehouden aan zijn lezing van de feiten en daarmee nog steeds geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag. Dat is zijn goed recht, maar pleit niet voor de verdachte. Het hof acht een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk om de ernst van het onderhavige feit te benadrukken en de verdachte de ernst van het bewezenverklaarde rijgedrag te doen inzien. Voorts acht het hof dat de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hierna te bepalen tijdvak.
Het hof heeft voorts gelet op de straffen die ter zake van overtreding van artikel 6 van de WVW plegen te worden opgelegd in gevallen waarin sprake is van ernstige schuld, lichamelijk letsel met tijdelijke ziekte als gevolg en alcoholgebruik, waarbij het alcoholgehalte minder dan 1,3 milligram per milliliter bloed bedraagt. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden worden genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zoals opgelegd door de rechtbank in het bovenvermelde vonnis passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen ruimte voor een lager onvoorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. A.S. van Middelkoop, griffiers,
en op 15 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.