6.11Attero voert in de kern nog zes standpunten aan voor de andersluidende uitleg van de Overeenkomst, die zij verdedigt. Het hof verwerpt deze standpunten om de na te melden redenen, in aanvulling op het voorgaande.
(a) Standpunt 1: het afval is vanaf het tijdstip van de aflevering (door Waste Connection bij Attero) eigendom van Attero en voor rekening en risico van Attero.
Het hof verwerpt dit standpunt omdat de prijsafspraak (art. 9.1 Overeenkomst), naar bij gebreke van een nadere toelichting moet worden aangenomen, niets te maken heeft met de eigendom en het risico van het afval.
(b) Standpunt 2: op het tijdstip van aflevering is niet duidelijk of een vermindering van de belasting zal plaatsvinden omdat op dat tijdstip niet duidelijk is hoe het afval zal worden verwerkt en wat voor bodemassen zullen worden gerecycled.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof niet van belang bij de uitleg van (de prijsafspraak in) de Overeenkomst. Waste Connection moet volgens die prijsafspraak “de dan geldende Wbm-heffing” betalen. Uit de woorden “de dan geldende Wbm-heffing” volgt, naar Waste Connection bij gebreke van een nadere toelichting redelijkerwijs heeft mogen aannemen bij de totstandkoming van de Overeenkomst, dat partijen aansluiting hebben gezocht bij het stelsel van de Wbm. Bij de uitleg van deze woorden mag het stelsel van de Wbm dus niet buiten beschouwing worden gelaten. Artikel 27 Wbm is een integraal onderdeel van dat stelsel: dat blijkt al uit de woorden “vermindering” van de “belasting” in artikel 27 lid 1 Wbm. De woorden “de dan geldende heffing” hebben betrekking op dat gehele stelsel. De betaling door Waste Connection bij de aflevering moet bij deze stand van zaken worden aangemerkt als onderworpen aan de gehele wettelijke regeling die op dat tijdstip geldt, inclusief de mogelijkheid van vermindering. Daarom moet een afwikkeling volgen in geval van vermindering van de belasting. In dat geval is immers gebleken dat de heffing lager is dan partijen dachten bij de aflevering van het afval en bij de betaling van de heffing.
(c) Standpunt 3: Attero maakt door verbranding in haar inrichting een nieuw product (bodemas, recycling, grondstoffen voor bijvoorbeeld wegenbouw en waterbouw) dat niet in verband kan worden gebracht met het afval dat Waste Connection heeft aangeleverd.
Het hof is van oordeel dat de bodemassen in voldoende mate rechtstreeks te herleiden zijn tot het aangeleverde afval. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het bij de bodemassen voornamelijk gaat om grind, puin en soortgelijke stoffen, die al aanwezig zijn in het aangeleverde afval en niet branden, waardoor zij als bodemassen de inrichting verlaten. Het gaat dus niet (in een relevant opzicht) om een nieuw of ander product. Het gaat om stoffen die er al waren in de vuilniswagens van Waste Connection en bij Attero nog resteren als het overige afval is verbrand.
(d) Standpunt 4: het is voor Attero onmogelijk om vast te stellen welke bodemassen afkomstig zijn uit het door Waste Connection aangeleverde afval.
Partijen zijn het erover eens dat Attero via bemonstering ter controle of het aangeboden afval aan de daaraan door Attero gestelde eisen voldoet, inzicht heeft in de samenstelling van het afval. Attero heeft niet voldoende weersproken dat zij de bodemassen op voldoende nauwkeurige wijze (naar evenredigheid) kan toerekenen aan de afzonderlijke aanbieders van afval. Dit is naar het oordeel van het hof voldoende. Het klopt wel dat een exacte relatie niet vast te stellen is (welke moleculen puin zaten in de vuilniswagens van Waste Connection , en niet in andere vuilniswagens?), maar dit is voor de uitleg van de Overeenkomst niet van belang. Waste Connection heeft bij de totstandkoming van de Overeenkomst redelijkerwijs mogen aannemen dat een berekening naar evenredigheid wordt gehanteerd.
(e) Standpunt 5: Attero is de belastingplichtige. Zij rekent af met de Belastingdienst. Waste Connection heeft niets te maken met deze in de wet vastgelegde administratie.
De structuur van deze administratie legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal bij de uitleg van de prijsafspraak in de Overeenkomst. De wetgever heeft niet voor ogen gehad dat de structuur van de administratie bepalend zou zijn voor de vraag wie recht heeft op het bedrag van de vermindering, althans hierover is niets gesteld of gebleken.
(f) Standpunt 6: Attero maakt (steeds meer) kosten voor recycling en de naleving van wettelijke en overige regels. Die kosten/inspanningen leiden volgens Attero tot de vermindering van de belasting (artikel 27 Wbm), die (onder meer) voorziet in de dekking van deze kosten. Indien Attero het bedrag van die vermindering aan Waste Connection moet betalen, zal Attero de kosten verdisconteren in de vaste prijs en zou Attero dat ook in de Overeenkomst hebben gedaan (indien dit onderwerp bij de totstandkoming daarvan zou zijn besproken), aldus Attero.
Het hof overweegt dat Attero deze punten vanzelfsprekend kan betrekken bij onderhandelingen over de prijs voor de periode na de looptijd van de Overeenkomst. Zij heeft echter onvoldoende concrete feiten aangevoerd (over de totstandkoming van de Overeenkomst) om een ander oordeel te rechtvaardigen over de uitleg van de Overeenkomst. Zij heeft immers niet aan de hand van concrete feiten uitgelegd dat en waarom zij bij het aangaan van de Overeenkomst redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat Waste Connection haar visie over de vermindering en de vaste prijs deelde, in die zin dat bepaalde kosten niet in de vaste prijs waren verdisconteerd en (dus) ook langs andere wegen (de vermindering) moesten en zouden worden gedekt. Bovendien heeft Attero ter zitting desgevraagd meegedeeld dat zij bij het bepalen van de door Waste Connection te betalen prijs per ton rekening heeft gehouden met al haar kosten, afschrijvingen en winstopslag.