ECLI:NL:GHSHE:2021:821

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-000344-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake drugshandel en vrijspraak van medeplichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Brazilië in 1991, was eerder vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Het hof heeft het beroep van de verdachte op integrale vrijspraak en strafmaatverweer gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van ongeveer 5918 gram cocaïne in Nederland, wat hem medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet opleverde. De verdachte had zich voorgedaan als de geadresseerde van een pakket dat cocaïne bevatte en had dit pakket opgevangen en vervoerd. Het hof heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte medeplichtig was aan andere tenlastegelegde feiten, waardoor hij daarvan is vrijgesproken.

De strafmaat is vastgesteld op 329 dagen gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. Het hof heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd. De beslissing is gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000344-17
Uitspraak : 9 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2017, parketnummer 01-880425-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-665117-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten en is de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair en onder 2 primair ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering zal afwijzen, nu hij dit niet meer opportuun acht.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 5918 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2015 te Lith, gemeente Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (bruto gewicht ongeveer 59,53 gram) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (bruto gewicht ongeveer 315,20 gram en/of
- een aantal pillen (ongeveer 7989 stuks) bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 13 november 2015 te Lith, gemeente Oss, aldaar in een recreatiewoning gelegen op [camping] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (bruto gewicht ongeveer 59,53 gram) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (bruto gewicht ongeveer 315,20 gram en/of
- een aantal pillen (ongeveer 7989 stuks) bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 13 november 2015 te Lith, althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door die [medeverdachte] de vrije toegang tot die recreatiewoning (die hij, verdachte, destijds had gehuurd) te verlenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Weliswaar staat vast dat de verdachte huurder was van het chalet op de [camping] te Oss en dat er geen tekenen waren van bewoning, terwijl de verdachte tegenover de eigenaar had verklaard dat hij daar zou gaan wonen. Het hof kan echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in het door hem gehuurde chalet. Het hof kan niet uitsluiten dat [medeverdachte] eerst op 13 november 2015 deze middelen heeft meegenomen, teneinde die in het chalet te verwerken en dat de rol van de verdachte niet verder reikte dan het huren van een chalet voor een ander of anderen, zonder dat de reden daarvoor hem bekend was. Een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het gronddelict, het aanwezig hebben van drugs, kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet, te weten het opzet op het misdrijf dat hij ondersteunt en op de ondersteuning zelf, zoals onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, kan evenmin worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de loutere omstandigheid dat de verdachte op verzoek en ten behoeve van een ander of anderen goederen in ontvangst heeft genomen en daarbij een valse handtekening heeft gezet op de “delivery sheet” onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op de invoer van verdovende middelen vanuit het buitenland in Nederland. Verdachte was belast met het transport van de kist van de woning van [betrokkene 1] naar de Buurschappen/Fleringen te ’s-Hertogenbosch, maar heeft nimmer geweten dat zich in die kist, verborgen in een stoel, drugs bevonden. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat hierover met de verdachte is gesproken of dat hij aanwezig is geweest bij besprekingen daarover. Verdachte wordt aangestuurd door [medeverdachte] maar wordt nimmer uit eerste hand geïnformeerd over de werkelijke aard van de activiteiten.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de tenlastegelegde feiten wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof omtrent de betrokkenheid van de verdachte het volgende af. De contactpersoon van [betrokkene 1] in Curaçao was ene [betrokkene 2] . Deze heeft in Curaçao op de kist waarin de stoel met cocaïne zat, naast het verzendadres te Curaçao als afleveradres het adres van [betrokkene 1] geplakt met een telefoonnummer daarbij dat niet van [betrokkene 1] was.
Op dat telefoonnummer is de verdachte op 21 oktober 2015 gebeld door de vervoerder [rechtspersoon] en op de hem gestelde vraag: “Ik ben op zoek naar de heer of mevrouw [betrokkene 1] ” heeft de verdachte geantwoord: “Ja, daar spreekt u mee”. Vervolgens heeft verdachte desgevraagd bevestigd dat het prima is dat het pakket de volgende middag tussen 12:00 en 15:00 uur op de [adres betrokkene 1] in ’s-Hertogenbosch zou worden afgeleverd. Verdachte heeft zich hiermee naar het oordeel van het hof bewust voorgedaan als de geadresseerde van de kist.
Blijkens observaties is de verdachte op de dag voorafgaand aan de aflevering, te weten op 21 oktober 2015, nog samen met [medeverdachte] bij de woning van [betrokkene 1] aan de [adres betrokkene 1] te ’s-Hertogenbosch geweest. Verdachte heeft verklaard dat beiden naar binnen zijn gegaan, maar dat hij, verdachte, beneden in de portiek is gebleven en dat [medeverdachte] met [betrokkene 1] mee naar boven naar haar woning is gegaan en daar met [betrokkene 1] heeft gesproken over de aanstaande levering, terwijl verdachte beneden is gebleven. Deze verklaring wordt bevestigd door [betrokkene 1] . Tevens zou volgens verdachte bij [betrokkene 1] de borg worden opgehaald voor de bestelbus die verdachte bij Bo-rent huurde voor het verdere transport van de kist vanaf het adres van [betrokkene 1] .
De volgende dag, de dag van de levering van de kist, 22 oktober 2015 komt op het adres van [betrokkene 1] een Bo-rent bus in beeld. De bus wordt geparkeerd. De bestuurder stapt uit en dit is verdachte. [betrokkene 1] laat hem zijn woning binnen. Op diezelfde 22 oktober 2015 is de kist om 14.30 uur afgeleverd bij [betrokkene 1] op het adres [adres betrokkene 1] te ’s-Hertogenbosch. De [medeverdachte] heeft daarover om 12.10 uur nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] en haar toen aangegeven dat die jongen naar haar toekomt en haar alles zal uitleggen. [betrokkene 1] gaf daarop te kennen dat de jongen er al was. Die jongen waar zij het over hadden was verdachte.
Blijkens de bewijsmiddelen was de verdachte die dag aanwezig bij de aflevering van de kist uit Curaçao, heeft hij voor ontvangst getekend en heeft hij vervolgens de kist samen met [betrokkene 1] in de door hem gehuurde bestelbus van Bo-rent geladen en is daarmee weggereden.
[betrokkene 1] heeft over de aflevering van de kist verklaard dat zij samen met de verdachte, die zich tegenover haar heeft voorgedaan als “ [betrokkene 3] ”, het pakket in de bus van [betrokkene 3] heeft gekanteld, dat [betrokkene 3] vervolgens wegging en zei dat [medeverdachte] wel kwam betalen.
[medeverdachte] heeft verdachte instructies gegeven hoe te rijden. Vervolgens heeft verdachte de bestelbus geparkeerd op de Buurschappenlaan te ’s-Hertogenbosch, is uitgestapt en is weggegaan met achterlating van de autosleutels in het contact. De bestelbus met inhoud is later door een negroïde man opgehaald.
Voorts neemt het hof het volgende in acht. Verdachte is enige tijd voorafgaand aan de reis naar Curaçao aanwezig geweest bij een bijeenkomst in de woning van [betrokkene 4] . Aanwezig waren naast verdachte en [betrokkene 4] voornoemd, ook [medeverdachte] en [betrokkene 1] . Ze zaten toen met z’n vieren in de woonkamer. [medeverdachte] zat naast [betrokkene 1] op de bank en [betrokkene 4] zat meestal op de grond. Verdachte zat volgens [betrokkene 1] op 2,5 meter afstand tegenover haar op een andere bank. Tussen [medeverdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] is toen in aanwezigheid van verdachte besproken dat [betrokkene 1] naar Curaçao zou gaan, dat haar ticket en hotel zouden worden betaald en dat zij nog 10.000 euro zou ontvangen. [medeverdachte] heeft haar toen een foto van die stoel op een telefoon laten zien en zei dat hij een adresje nodig had waar die stoel moest worden geleverd.
Onder deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van bijna 6 kilo cocaïne. Hij heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn handelen drugs binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Hij heeft daags voor de levering van het pakket zich tegenover de leverancier voorgedaan als de geadresseerde en de afspraak van levering bevestigd. Die avond is hij met [medeverdachte] bij [betrokkene 1] langsgegaan voor de borg van de bus. Vervolgens heeft hij samen met [betrokkene 1] een dag later het pakket uit Curaçao opgevangen op het adres van [betrokkene 1] te ’s-Hertogenbosch, heeft hij voor ontvangst getekend en heeft hij het pakket ingeladen in de door hem gehuurde bestelbus en daarna deze bus met de sleutels in het contact en de inhoud elders in de stad achtergelaten voor een volgende vervoerder. Hierbij onderhielden [betrokkene 1] en verdachte steeds nauw contact met [medeverdachte] . Voorafgaand aan deze invoer uit Curaçao is verdachte aanwezig geweest bij een gesprek over de reis die [betrokkene 1] op verzoek van zijn vriend [medeverdachte] naar Curaçao zou maken en waar ze 10.000 euro, een hotel en een ticket voor zou krijgen. Dat verdachte de inhoud van dat gesprek niet heeft meegekregen, acht het hof niet aannemelijk gelet op de beperkte afstand tussen hen in de flatwoning van [betrokkene 4] . Bovendien heeft verdachte tegen [betrokkene 1] , na aflevering van het pakket, gezegd dat [medeverdachte] haar wel zou komen betalen. Het hof overweegt ten slotte dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Curaçao veel drugstransporten, in het bijzonder van cocaïne, naar Nederland plaatsvinden.
Hoewel de rol van de verdachte beperkter is geweest dan die van bijvoorbeeld de [medeverdachte] , is het hof van oordeel dat sprake is geweest van betrokkenheid in de zin van medeplegen omdat de materiële bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest. Zijn handelen, het bespreken van het moment van levering van het pakket uit Curaçao, het opvangen en vervolgens vervoeren daarvan, vormt naar het oordeel van het hof een belangrijke en onmisbare schakel in het geheel van activiteiten rondom het invoeren van de stoel met als verborgen inhoud bijna 6 kilo cocaïne.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de omstandigheid dat het bij het bewezenverklaarde gaat om het binnen het Nederlands grondgebied brengen van bijna 6 kilogram harddrugs;
- de omstandigheid dat het bewezenverklaarde de handel in harddrugs bevordert, waarmee allerlei maatschappelijk ongewenste en negatieve gezondheidseffecten gepaard gaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet ter zake Opiumwetdelicten en tevens dat hij na de veroordeling voor deze zaak in eerste aanleg niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie voor feiten met een pleegdatum na de onderhavige (11 tot en met 23 oktober 2015);
- de overige persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep door en namens verdachte naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft twee nog zeer jonge kinderen. Omdat de moeder samen met het jongste kind (geboren in oktober 2020) is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege psychische problemen, draagt de verdachte de dagelijkse zorg voor de oudste van 3 jaar. De verdachte ontvangt een uitkering op grond van de Ziektewet en kan vanwege de zorg voor zijn gezin momenteel niet werken.
Al het vorenoverwogene in aanmerking genomen, in het bijzonder gelet op de rol die de verdachte heeft vervuld in het drugstransport, die beperkter is dan die van de [medeverdachte] , en vooral ook gelet op de ouderdom van het feit, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen passend en geboden. In de gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden. Immers, na instellen van hoger beroep op 2 februari 2017 doet het hof uitspraak ruim 4 jaar later. Weliswaar is in hoger beroep – mede op verzoek van de verdediging – een aantal getuigen gehoord (in mei 2018 en december 2019) maar vervolgens is ook nog een jaar verstreken voor de zaak opnieuw ter terechtzitting is behandeld, welk tijdsverloop niet aan de verdachte kan worden tegengeworpen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 131 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Oost-Brabant van
23 november 2016, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Breda van
3 april 2015 onder parketnummer 02-665117-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt – in beginsel de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, een taakstraf, in de vorm van een werkstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren conform de binnen de gerechten gebruikelijke tabel omzetting vrijheidsstraf in taakstraf.
Beslag
Aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 februari 2021 mondeling afstand heeft gedaan van de hem toebehorende en in beslag genomen telefoon (Apple Iphone, goednummer 910445), behoeft hier niet op te worden beslist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
329 (driehonderdnegenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
95 (vijfennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Breda van 3 april 2015 met parketnummer 02-665117-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 9 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.