ECLI:NL:GHSHE:2021:820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-000391-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met medeplichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Colombia in 1991, was aangeklaagd voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 betrokken was bij de invoer van ongeveer 5918 gram cocaïne in Nederland. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 200 uren. De verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. Het hof heeft de tenlastelegging gewijzigd en het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte is schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000391-17
Uitspraak : 9 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-880476-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft in de onderhavige zaak (blijkens de schriftelijke vordering kennelijk abusievelijk onder het verkeerde parketnummer, te weten 20-000390-17, betreffende de zaak die gelijktijdig met de onderhavige is behandeld) mondeling gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede (en in afwijking van zijn schriftelijke vordering) tot een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Voorts heeft de advocaat-generaal, kennelijk abusievelijk, in de onderhavige zaak een beslissing van het hof gevorderd ten aanzien van een inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Echter, aangezien dit beslag in de strafzaak onder 20-000390-17 aan de orde is en niet in de onderhavige zaak, zal het hof dit deel van de vordering in dit arrest onbesproken laten.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Tevens is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en een of meer onbekend gebleven mededader(s) in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht ongeveer 5918 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van
1 augustus 2015 tot en met 23 oktober 2015 te ’s-Hertogenbosch, althans in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- tegen die [medeverdachte 1] te zeggen dat hij, verdachte, een klusje voor haar had en/of
- aan die [medeverdachte 1] te vragen of zij als drugskoerier (van Curaçao naar Nederland) wilde optreden en/of haar (daarbij) een beloning van € 10.000 in het vooruitzicht te stellen en/of te zeggen dat daar een weekje vakantie aan ‘vastzat’ en/of
- die [medeverdachte 1] een foto te tonen van een stoel (waarin op een later moment cocaïne werd aangetroffen) en/of
- die [medeverdachte 1] naar luchthaven Schiphol te brengen en/of het ticket van die [medeverdachte 1] te betalen en/of een bedrag van € 1.000 te geven (t.b.v. de betaling van een huurschuld) en/of
- telefonisch en/of SMS contact te onderhouden met die [medeverdachte 1] (kort) voor haar vertrek vanaf Schiphol en/of tijdens haar verblijf op Curaçao en/of
- die [medeverdachte 1] in verbinding te brengen met de/een contactpersoon (‘ [medeverdachte 3] ’) op Curaçao en/of
- ( kort voor de aflevering van het pakket op haar adres) tegen die [medeverdachte 1] te zeggen dat er een jongen kwam ‘die haar alles zou uitleggen’ en/of
- aan die [medeverdachte 2] aanwijzingen te geven waar hij het pakket naar toe moest brengen en/of instructies te geven over de wijze van achterlaten en/of plaats van achterlating van de bus.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 oktober 2015 tot en met 23 oktober 2015 te Curaçao en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5918 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde medeplegen. De betrokkenheid van de verdachte is beperkt gebleven tot het “ronselen” van een koerier, het onderhouden van contact met deze koerier en het “veilig stellen” van het pakket na de invoer daarvan in Nederland. De verdediging stelt dat het handelen van de verdachte geen medeplegen inhoudt maar gekwalificeerd dient te worden als medeplichtigheid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het bewezenverklaarde het volgende af.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het ging om de invoer van harddrugs vanuit Curaçao naar Nederland en dat hij daarbij zowel betrokken is geweest aan de voorkant van het transport als aan de achterkant. Hij heeft geld gekregen om een koerier te regelen. Hij zou zelf een paar duizend euro krijgen voor zijn bijdrage aan deze cocaïnesmokkel.
De verdachte heeft [medeverdachte 1] geregeld als drugskoerier. Hij heeft haar gezegd dat hij een klusje voor haar had, te weten het opsturen van een stoel en schilderijen van Curaçao naar Nederland en heeft haar daarvoor een beloning van € 10.000,00 in het vooruitzicht gesteld en gezegd dat daar een weekje vakantie aan ‘vastzat’. Tevens heeft hij [medeverdachte 1] geld gegeven waarmee ze haar reis naar Curaçao kon betalen en op de dag van vertrek heeft hij haar naar de luchthaven Schiphol gebracht. Eerder had verdachte aan [medeverdachte 1] al € 1.000,00 contant gegeven zodat ze haar huurschuld kon betalen.
Toen er problemen bleken te zijn met de vlucht op 11 oktober 2015 is er veelvuldig contact geweest tussen [medeverdachte 1] en de verdachte en ook toen [medeverdachte 1] op Curaçao was geland hebben zij en verdachte veel sms-contact gehad.
[medeverdachte 1] heeft op Curaçao contact gehad met ene [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) en is via de verdachte met hem in contact gekomen. Genoemde [medeverdachte 3] is in Curaçao met een krat gekomen die [medeverdachte 1] naar Nederland moest verzenden. Hij gaf [medeverdachte 1] geld zodat zij het pakket kon versturen. [medeverdachte 3] heeft het adres van [medeverdachte 1] op de krat geplakt met een telefoonnummer dat, naar later bleek, in gebruik was bij de medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze [medeverdachte 2] werd op 21 oktober 2015 op dat nummer gebeld door een medewerker van [rechtspersoon 1] met de mededeling dat het pakket een dag later tussen 12.00 en 15.00 uur zou worden afgeleverd op het [adres] , het adres van [medeverdachte 1] .
Die avond is verdachte met [medeverdachte 2] naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Op de dag van aflevering heeft de verdachte telefonisch contact gehad met zowel [medeverdachte 2] als met [medeverdachte 1] . Tegen deze laatste heeft hij gezegd dat er een jongen kwam ‘die haar alles zou uitleggen’ (het hof begrijpt dat hiermee [medeverdachte 2] bedoeld werd). Ook wordt er tussen hen gesproken over hoe het pakket in de bestelbus moest worden geladen die [medeverdachte 2] had gehuurd.
Nadat [medeverdachte 2] het pakket op het adres van [medeverdachte 1] in ontvangst had genomen en met haar hulp in de bestelbus had geplaatst, heeft de verdachte [medeverdachte 2] aanwijzingen gegeven waar hij met de bestelbus naar toe moest rijden en achter moest laten.
Het hof overweegt dat, gelet op het vorenstaande, de rol van de verdachte groter is geweest dan hij zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft willen doen voorkomen. De verdachte is zowel in het voor- als natraject betrokken geweest bij de invoer van de harddrugs vanuit Curaçao naar Nederland en heeft daarbij een sturende en coördinerende rol gehad, welke rol als substantieel kan worden aangemerkt omdat hij daarmee als onmisbare schakel heeft gefungeerd tussen het verzenden van de cocaïne vanuit Curaçao en de (vermeende) ontvangst daarvan in ’s-Hertogenbosch. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering tijdens alle onderdelen van het traject, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht dat het hof een minder lange gevangenisstraf zal opleggen dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Verzocht is om rekening te houden met de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zijn leven op de rit. Sinds hij uit detentie is gekomen in 2017 is hij aan het werk gegaan. Met ingang van 1 januari 2021 staat hij bij de Kamer van Koophandel ingeschreven met zijn schildersbedrijf. Hij heeft een stabiele relatie en de omgang met zijn zoon is hersteld. Voorts is de feitelijke rol van verdachte geringer geweest dan de kwalificatie doet vermoeden en is de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM in hoger beroep met meer dan 12 maanden overschreden. Ten slotte is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zodat bij de strafoplegging in de onderhavige zaak rekening dient te worden gehouden met de strafoplegging in het arrest in de andere zaak onder parketnummer 20-000390-17.
De raadsman heeft ook aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat naar verwachting per 1 mei 2021 de Wet straffen en beschermen in werking zal treden en dat voor gevangenisstraffen langer dan een jaar het penitentiair programma komt te vervallen zodat ingeval van detentie langer dan een jaar deze in elk geval zwaarder wordt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een bijna 6 kilo cocaïne. De internationale handel in harddrugs wordt gedreven door criminele organisaties en kan gepaard gaan met ernstig geweld en andere vormen van criminaliteit. Harddrugs als de onderhavige leveren bovendien, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, wat een onwenselijke invloed heeft op de gehele maatschappij. De verdachte heeft dan ook niet alleen gehandeld met veronachtzaming van de belangen van de volksgezondheid, maar ook de veiligheid van de samenleving in gevaar gebracht. Kennelijk heeft de verdachte zich daaraan niets gelegen laten liggen en slechts gehandeld met het oog op financieel gewin. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat, zoals in het vonnis van de rechtbank al is geschetst, de verdachte een belangrijke coördinerende rol heeft vervuld met betrekking tot de invoer van de harddrugs.
Het hof heeft tevens gelet op de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet ter zake van overtredingen van de Opiumwet;
- de omstandigheid dat gelet op het gewezen arrest van dit hof van heden in de zaak onder parketnummer 20-000391-17 volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
- de omstandigheid dat de verdachte het onderhavige strafbare feit heeft begaan binnen vier maanden na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling in de strafzaak onder parketnummer 20-001377-12.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van het bewezenverklaarde feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor in- en uitvoer van 5.000 tot 6.000 gram harddrugs is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 38 tot 40 maanden en ingeval van een organisatie 45 tot 48 maanden.
Alles overziend, en dan in het bijzonder gelet op de sturende en coördinerende rol die de verdachte heeft vervuld ten aanzien van de invoer van de harddrugs, maar tevens rekening houdend met het bepaalde van artikel 63 Sr en de ouderdom van het feit, is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren voldoende recht doet aan het handelen van de verdachte en passend en geboden is. De door de advocaat-generaal gevorderde straf acht het hof niet passend gelet op de ernst van het feit. In de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof bovendien geen aanleiding om een andersoortige straf op te leggen.
Evenmin brengt hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de mogelijke invoering per 1 mei 2021 van de Wet straffen en beschermen het hof tot een ander oordeel.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden. Immers, na instellen van hoger beroep op 6 februari 2017 doet het hof uitspraak ruim 4 jaar later. Weliswaar is in hoger beroep – mede op initiatief van de verdediging – de verdachte wederom door de politie gehoord en zijn getuigen gehoord bij de raadsheer-commissaris (in mei 2018 en december 2019) maar vervolgens is een jaar verstreken voor de zaak opnieuw ter terechtzitting is behandeld, welk tijdsverloop niet aan de verdachte kan worden tegengeworpen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou voornoemde gevangenisstraf passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
985 (negenhonderdvijfentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 9 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.