ECLI:NL:GHSHE:2021:806

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-002057-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verbale bedreiging van Geert Wilders met vrijspraak van voorbereiding moord en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van de beschuldigingen van voorbereiding van moord en wapenbezit, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. De zaak draait om een incident op 9 maart 2019, waarbij de verdachte zich ophield langs de route van Geert Wilders, een bekend politicus, en bedreigende uitspraken deed. De verdachte had een bijl en messen bij zich en verklaarde tegen een verbalisant dat hij Wilders 'de kop zou inslaan'. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de intentie had om Wilders daadwerkelijk iets aan te doen, maar dat zijn uitlatingen wel als bedreigend konden worden opgevat. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereiding van moord en wapenbezit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan verbale bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn licht-verstandelijke beperking en de context van de bedreiging.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002057-19

Uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
28 juni 2019 in de strafzaak met het parketnummer 03-057684-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van al hetgeen aan hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd [1] dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal beslissen:
tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest;
dan wel, indien het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde: tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest;
en in de gevallen onder a en b voorts
tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde met verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het gerechtshof, in navolging van de rechtbank, de verdachte zal vrijspreken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake wordt ontslagen vanwege de afwezigheid van alle schuld. Ten slotte heeft de raadsman namens de verdachte, voor het geval het hof tot enige bewezenverklaring komt, een straftoemetingverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd:
1.
dat hij op of omstreeks 9 maart 2019 in de gemeente Heerlen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), althans doodslag (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht), althans zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade (artikel 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een bijl en/of een bahco en/of twee (stanley)messen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of, terwijl hij, verdachte, zich ophield aan de route waar Geert Wilders zou gaan lopen, tegen de daar aanwezige verbalisant [verbalisant 1] heeft gezegd, nadat die [verbalisant 1] hem vroeg wat hij in Heerlen deed: "Ik kom voor dat varken, voor Wilders" en/of "Ik heb een bijl in mijn fietstas en daar sla ik hem zijn kop mee in",
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 9 maart 2019 in de gemeente Heerlen Geert Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door zich met zijn fiets te posteren langs de route waar voornoemde Wilders zou gaan lopen en/of in zijn, verdachtes, fietstas een bijl en/of een bahco te vervoeren en/of in zijn, verdachtes, jaszak twee (stanley)messen bij zich te dragen, en/of (vervolgens) tegen verbalisant [verbalisant 1] te zeggen dat hij, verdachte, aldaar aanwezig was om Wilders met een bijl de kop in te slaan, althans woorden van soortgelijke strekking, welke strafbare bedreiging ter kennis van die Wilders is gekomen/gebracht;
2.
dat hij op of omstreeks 9 maart 2019 in de gemeente Heerlen, (een) wapen(s) van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een (complete) bijl (steel ca 37 cm, bijl 14 cm, bijlblad 9 cm en aan beide kanten geslepen) en/of
- een (zogenoemde) Engelse sleutel/bahco en/of
- een (zilverkleurig) (hobby)mes (met een uitschuifbaar snijdeel) en/of
- een (zwart) (hobby)mes (met een uitschuifbaar snijdeel),
zijnde (een) voorwerp(en) waarvan, gelet op zijn/hun aard en/of de omstandigheden waaronder het/ze werd/werden aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het/ze bestemd was/waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde - het voorbereiden van het, al dan niet met voorbedachte raad, opzettelijk van het leven beroven van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan Geert Wilders - bewezen kan worden. De advocaat-generaal heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zich op 9 maart 2019 met zijn fiets aan de hand gedurende langere tijd opgehouden langs de route die Geert Wilders even later zou volgen in verband met het uitdelen van flyers aan het publiek. De verdachte heeft toen tegen verbalisant [verbalisant 1] , die post had gevat langs die route, gezegd dat hij, verdachte, voor Wilders kwam, waarbij hij Wilders ‘dat varken’ noemde. De verdachte heeft vervolgens tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd: “Ik heb een bijl in mijn fietstas en daar sla ik hem de kop mee in”, terwijl de verdachte in zijn fietstas inderdaad een handbijl bij zich had. Daarnaast had de verdachte twee stanleymessen en een zware moersleutel bij zich die eventueel ook als wapen konden dienen. De advocaat-generaal heeft er verder nog op gewezen dat de verdachte genoemde uitlating later, na zijn aanhouding, tegenover verbalisant [verbalisant 2] heeft herhaald en dat de verdachte pas op 10 maart 2019, bij zijn tweede verhoor, heeft verklaard dat zijn uitlatingen niet serieus genomen moesten worden en dat het een uit de hand gelopen grap betrof. Als dat echt zo zou zijn geweest, wekt het verbazing, aldus de advocaat-generaal, dat de verdachte dat niet bij een eerdere gelegenheid naar voren heeft gebracht.
Mocht het hof niet tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 primair tenlastegelegde, dan is volgens de advocaat-generaal op grond van het vorenstaande in ieder geval het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten slotte meent de advocaat-generaal dat uit de bewezenverklaring van één van de
onder 1 tenlastegelegde delictsvarianten logischerwijs de bewezenverklaring van het
onder 2 tenlastegelegde voortvloeit, in ieder geval voor wat betreft de handbijl.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde voorbereiden van moord op of doodslag of zware mishandeling van Geert Wilders het wettig maar met name ook het overtuigend bewijs ontbreekt. Uit niets blijkt dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had Geert Wilders iets aan te doen, terwijl de verdachte voor zijn aanwezigheid langs de route en voor de aanwezigheid van de bijl en de bahco in de fietstas en twee stanleymessen in zijn jaszak aannemelijke verklaringen heeft gegeven, aldus de raadsman.
Aan de bepleite vrijspraak van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging van Geert Wilders heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat het bestanddeel opzet in alle varianten ontbreekt. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat de uitlatingen van de verdachte tegenover verbalisant [verbalisant 1] niet serieus bedoeld waren en dat, gezien de persoonlijkheid van de verdachte, niet gezegd kan worden dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlatingen ter kennis van de heer Wilders zouden komen.
In de visie van de verdediging ontbreekt ook het wettig en overtuigend bewijs om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. Volgens de raadsman dienen de bijl, de bahco en de stanleymessen voor de verdachte enkel als gereedschap dat hij vrijwel dagelijks gebruikt en had hij deze voorwerpen niet bij zich om ze als wapen te gebruiken.
Het hof overweegt als volgt.
Algemeen
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof de hierna weer te geven feiten en omstandigheden vastgesteld.
Op zaterdag 9 maart 2019 stond een bezoek van Geert Wilders [2] (hierna: Wilders) aan de gemeente Heerlen gepland in verband met de campagne voor de verkiezingen van de Provinciale Staten later die maand. Het bezoek van Wilders stond gepland van 12.00 tot 13.00 uur. Tijdens zijn bezoek aan Heerlen zou Wilders in het stadscentrum van Heerlen, te voet, een vooraf vastgestelde route volgen. Het startpunt was op de Stationstraat en de route ging via de Oranje Nassaustraat, de Bongerd en de Saroleastraat naar het eindpunt op de Stationstraat. In verband met de veiligheid van Wilders was er veel politie op de been. [3]
Een van de politieambtenaren die was ingezet in verband met de beveiliging van Wilders, verbalisant [verbalisant 1] , zag tijdens het verkennen van de route door het centrum van Heerlen op de hoek van de Saroleastraat en de Stationstraat een man met een fiets staan. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de man als de hem ambtshalve bekende [verdachte] [hof: verdachte] uit [woonplaats] , waar [verbalisant 1] wijkagent is. Verbalisant [verbalisant 1] sprak [verdachte] aan en vroeg hem waarom hij in Heerlen was. [verbalisant 1] hoorde dat [verdachte] daarop antwoordde: “Ik kom voor dat varken.” [verbalisant 1] vroeg [verdachte] wie hij daarmee bedoelde, waarop [verdachte] aangaf dat hij Wilders bedoelde. [verbalisant 1] hoorde dat [verdachte] vervolgens zei: “Ik heb een bijl in mijn fietstas en daar sla ik hem zijn kop mee in” of woorden van gelijke strekking. [verbalisant 1] gaf [verdachte] daarop te kennen dat hij in de fietstas van [verdachte] wilde kijken en zag dat [verdachte] in zijn fietstas inderdaad een bijl had. Verbalisant [verbalisant 1] hield [verdachte] daarop op 9 maart 2019 te 11.50 uur aan, waarna zij naar het politiebureau liepen waar verbalisant [verbalisant 1] de verdachte overdroeg aan collega’s van de binnendienst. [4]
Bij zijn insluiting werd aan de aangehouden verdachte gevraagd zijn zakken leeg te maken. De verdachte pakte daarop twee hobbymessen uit zijn jaszak. De hobbymessen waren beide voorzien van een mes dat met behulp van een schuifknop uit het heft kon worden geschoven. Bij onderzoek van de fietstas van de verdachte werd naast een handbijl voorts een bahco aangetroffen. De hobbymessen, de handbijl en de bahco werden in beslag genomen.
Op 13 maart 2019 deed Wilders aangifte tegen de verdachte. [5] Wilders verklaarde:
“Ik ben voorzitter van de Partij voor de Vrijheid en namens deze politieke partij werkzaam als fractieleider in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In verband met de aanstaande Provinciale Statenverkiezingen ga ik momenteel het land in om campagne te voeren en pamfletten uit te delen aan het publiek. Ik bevind mij dan ook te voet tussen de omstanders.
Op zaterdag 9 maart 2019 bevond ik mij hiervoor in het centrum van Heerlen. Ik liep een bepaalde route, die door middel van dranghekken was afgezet. Ik ging in gesprek met omstanders en deelde pamfletten uit.
Na de campagne in Heerlen stelde de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid mij telefonisch in kennis van het feit dat in de directe nabijheid van mijn looproute een man was aangehouden, die voornemens was om een aanslag op mij te plegen. Ik schrok hier best van.
U deelt mij mede dat [hof: de man] even voor zijn aanhouding tegenover uw collega’s had gezegd, al dan niet letterlijk: “Ik kom voor dat varken. Ik heb een bijl in mijn fietstas en daar sla ik hem mee op zijn kop.”
Zoals uit uw woorden blijkt had deze man een concreet plan en beslist de intentie om mij tijdens mijn campagne van het leven te beroven dan wel ernstig lichamelijk letsel toe te brengen.
Ik wil u nog mededelen dat deze voorbereidingshandeling om mij te vermoorden of lichamelijk letsel toe te brengen deel uitmaakt van een grote reeks bedreigingen die ik ten aanzien van mijn persoon ontvang. Dit maakt de dreiging van deze voorbereidingshandeling nog ernstiger voor mij. Immers, in dit geval begaf de dader zich met deze intentie in mijn directe nabijheid.”
Bij zijn verhoor door de politie op 10 maart 2019 verklaarde de verdachte onder meer:
“Als ik er nu aan terugdenk dan is het eigenlijk een grote grap. Ik was aan het ouwehoeren met die wijkagent en zei tegen hem dat ik er inderdaad voor Wilders was en zei voor de grap dat ik hem wel op zijn knikker zou slaan en dat ik een bijl bij mij had. Ik heb dit nooit willen doen en had ook in eerste instantie niet in de gaten dat dit zo serieus zou worden. Ik stem zelf op Wilders dus ik zou die man nooit wat aandoen. Je kan dit aan de hele buurt vragen. Het is eigenlijk een grote grap als ik het zo achteraf bekijk. Ik bedoel hiermee te zeggen dat dingen een beetje uit de context worden getrokken. Ik heb nog nooit ruzie gehad of iemand wat aangedaan.”
Ter terechtzitting, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, heeft de verdachte volgehouden dat de uitlatingen die hij ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] over Wilders heeft gedaan niet serieus bedoeld waren en dat hij nooit de intentie heeft gehad om Wilders iets aan te doen.
Met betrekking tot het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde
Gesteld voor de vraag hoe de uitlatingen van de verdachte tegenover verbalisant [verbalisant 1] moeten worden geduid - als een uitspraak, gedaan vanuit de intentie van de verdachte om Wilders daadwerkelijk iets aan te doen, of als een (misplaatste) grap - overweegt het hof als volgt.
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof voorop dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft geconstateerd dat de verdachte imponeert als een man met gezondheidsklachten en ademhalingsproblemen. Voorts heeft het hof geconstateerd dat de verdachte er niet in slaagt zich steeds goed verstaanbaar uit te drukken en heldere antwoorden te geven op veelal in eenvoudige bewoordingen en herhaald gestelde vragen. Het hof stelt vast dat deze waarnemingen in zoverre aansluiten bij de bevindingen van de klinisch psycholoog dr. M. Van Winkel bij gelegenheid van het psychologisch onderzoek van de verdachte, zoals neergelegd in het Pro Justitia-rapport d.d. 18 mei 2019. De psycholoog beschrijft de verdachte daarin als een man die bij het onderzoek beperkt belastbaar is in fysieke zin en voor wie het moeilijk is om zich verbaal uit te drukken; volgens de psycholoog zoekt de verdachte geregeld naar woorden om uit te drukken wat hij bedoelt en kan hij bepaalde momenten moeilijk in de tijd plaatsen. De intelligentie van de verdachte schat de psycholoog als zwakbegaafd tot beneden-gemiddeld. Verder beschrijft de psycholoog de verdachte als een man die een vrij solitair en teruggetrokken bestaan leidt, die oppervlakkige praatjes maakt met anderen en blijkbaar bekend staat als een man die in is voor een grap, maar die verder weinig diepgaande contacten heeft en voor wie het verzamelen van en het handelen in tweedehandsspullen zijn lust en zijn leven is.
Ook heeft het hof ter terechtzitting geconstateerd - in zoverre in afwijking van de bevindingen van de psycholoog bij het onderzoek - dat het de verdachte soms zichtbaar moeite kost het proces te volgen en ‘bij de les te blijven’. Naar het oordeel van het hof past dit moeizaam functioneren van de verdachte niet bij het strategisch denkvermogen dat de advocaat-generaal aan de verdachte toerekent en dat toch een vereiste is voor het beramen en voorbereiden van een aanslag op Wilders. Wel past dit functioneren naar het oordeel van het hof bij de conclusie van de psycholoog Van Winkel dat het, gelet op de laag-verstandelijke capaciteiten van de verdachte, goed voorstelbaar is dat hij moeilijk kon overzien welke impact zijn uitlatingen tegen verbalisant [verbalisant 1] op die dag onder die omstandigheden, waarbij de politiemacht in opperste staat van paraatheid was vanwege de veiligheidsrisico’s die samenhingen met het bezoek van Wilders aan Heerlen, zouden kunnen hebben.
Het hof sluit zich op grond van het vorenstaande dan ook aan bij de in de visie van het hof uiterst zorgvuldige analyse van de feiten en omstandigheden, bezien in het licht van de persoonlijkheid van de verdachte, zoals door de rechtbank uitgebreid weergegeven in haar vonnis.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat in de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden op zichzelf het wettig bewijs gevonden kan worden dat de verdachte op 9 maart 2019 in Heerlen voorwerpen voorhanden had die gebruikt konden worden bij het plegen van een aanslag op Wilders en dat voorts, op grond van de door de verdachte gedane uitlatingen, aangenomen zou kunnen worden dat de verdachte dat ook daadwerkelijk van plan was.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en in navolging van het betoog van de raadsman van de verdachte, komt het hof echter tot de slotsom dat de overtuiging ontbreekt dat de verdachte de uitlatingen tegen verbalisant [verbalisant 1] heeft gedaan vanuit de intentie om Wilders daadwerkelijk van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Die intentie kan naar het oordeel van het hof ook niet worden afgeleid, zoals de advocaat-generaal van mening is, uit de uitlatingen die de verdachte na zijn aanhouding door verbalisant [verbalisant 1] heeft gedaan tegenover verbalisant [verbalisant 2] . Het hof merkt in dit verband op dat uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] volgt dat rondom de aanhouding en insluiting van de verdachte sprake was van een hectische situatie, waarin geen behoorlijke overdracht van de door verbalisant [verbalisant 1] aangehouden verdachte aan zijn collega [verbalisant 2] van de binnendienst heeft plaatsgevonden. Volgens verbalisant [verbalisant 2] was hem niet eens duidelijk of aan de verdachte de reden van zijn aanhouding was medegedeeld, of de verdachte de cautie was gegeven en of hem was medegedeeld dat hij het recht had op consultatie- en verhoorbijstand door een advocaat. In die situatie acht het hof niet onwaarschijnlijk dat de verdachte op de vraag van verbalisant [verbalisant 2] of hij wist waarom hij was aangehouden, heeft geantwoord: “Ja, omdat ik Wilders de kop wil inslaan met een bijl en iets met WWM”.
De verdachte wist immers wat hij tegen verbalisant [verbalisant 1] had gezegd, namelijk dat hij een bijl in zijn fietstas had en dat hij Wilders daarmee ‘de kop ging inslaan’ en hij wist ook dat hij daarna was meegenomen naar het politiebureau. Het hof ziet dit antwoord, anders dan de advocaat-generaal, niet als een herhaling van de eerdere uitlatingen van de verdachte, die door verbalisant [verbalisant 1] (op zichzelf in de gegeven situatie terecht) als een bedreiging aan het adres van Wilders waren aangemerkt, waarin de intentie van de verdachte om Wilders daadwerkelijk iets aan te doen, bevestigd wordt. Het hof ziet dit antwoord als de uitleg die de verdachte aan verbalisant [verbalisant 2] gaf op de vraag omtrent zijn, verdachtes, aanhouding. Overigens acht het hof niet zonder meer aannemelijk dat de mededeling van de verdachte aan verbalisant [verbalisant 2] letterlijk is geuit zoals door hem is geverbaliseerd; de afkorting ‘WWM’ is immers veeleer vakjargon dan een begrip dat gebruikt zal worden door deze verdachte, die ook ten overstaan van het hof moeite had om alles te begrijpen en om onder woorden te brengen wat hij wilde zeggen, die een nagenoeg blanco strafblad heeft en al helemaal geen recidive op het gebied van de Wet wapens en munitie.
Met de rechtbank stelt het hof voorts vast dat de verdachte niet een aanstonds onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aanwezig hebben van de handbijl, de hobbymessen en de bahco. Dat de verklaringen van de verdachte hierover bij verschillende gelegenheden niet helemaal met elkaar overeenstemmen, past naar het oordeel van het hof bij de hiervoor weergegeven bevindingen van de psycholoog Van Winkel en bij de waarnemingen van het hof ter terechtzitting ten aanzien van de verdachte. Het hof is dan ook, met de rechtbank en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de bijl, de hobbymessen en de bahco bestemd waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.
Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Met de raadsman van de verdachte gaat het hof er op grond van hetgeen hierboven is overwogen vanuit dat de verdachte de uitlatingen tegenover verbalisant [verbalisant 1] , dat hij in Heerlen was om Wilders met een bijl ‘de kop in te slaan’, niet heeft gedaan vanuit de intentie om Wilders daadwerkelijk om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen.
Niettemin acht het hof, anders dan de rechtbank en de raadsman, maar overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de advocaat-generaal, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, doch uitsluitend voor zover het een verbale bedreiging met de dood of met zware mishandeling inhoudt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of fysiek letsel zou kunnen oplopen.
Uit de aangifte van Wilders volgt dat hij heeft kennis genomen van de door de verdachte tegenover verbalisant [verbalisant 1] gedane - naar het oordeel van het hof op zichzelf, geabstraheerd van de persoon van de verdachte, als bedreigend aan te merken - uitlatingen en dat ook overigens aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan. Voor Wilders geldt niet, zoals voor de verdachte, dat hem bekend is dat die uitlatingen niet zijn gedaan vanuit de intentie om Wilders daadwerkelijk iets aan te doen. Voor Wilders bestond daarom alle aanleiding om de uitlatingen van de verdachte serieus te nemen en naar het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk dat, zoals uit de aangifte blijkt, bij Wilders de redelijke vrees is ontstaan dat de verdachte uitvoering zal willen geven aan zijn uitlatingen om hem met een bijl ‘de kop in te slaan’. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte, naar moet worden aangenomen, voor Wilders een volstrekt onbekende is en dat Wilders van de verdachte niet weet dat hij behept is met benedengemiddelde verstandelijke capaciteiten, waardoor hij de impact van zijn uitlatingen in de gegeven omstandigheden moeilijk heeft kunnen overzien.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de verdachte uitsproken woorden van dien aard zijn dat deze in de gegeven omstandigheden bij de bedreigde persoon de redelijke vrees konden opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard altijd op Wilders te hebben gestemd en een groot fan van hem te zijn. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat ook bij de verdachte bekend was dat Wilders al jarenlang bedreigingen ontvangt en daarom niet anders dan onder toepassing van strenge veiligheidswaarborgen in de openbaarheid kan verschijnen. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de verdachte ook moet hebben geweten dat zijn uitlatingen, vanwege het karakter daarvan, gedaan tegenover een politieambtenaar die die dag belast was met de ordehandhaving en beveiliging van de route die Wilders zou gaan volgen, in samenhang met de feitelijke aanwezigheid van een handbijl in zijn fietstas, op enigerlei wijze zouden worden doorgespeeld aan Wilders en deze hem dus daadwerkelijk zouden bereiken. Door desondanks aan het adres van Wilders uitlatingen te doen, hoe ook bedoeld, met een op zichzelf ernstig bedreigend karakter, meer in het bijzonder tegenover een politieambtenaar die op dat moment belast was met het waarborgen van de veiligheid van de route die Wilders zou volgen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze uitlatingen op enig moment ter kennis konden komen van de bedreigde, bijvoorbeeld via een mededeling door de politie van de inhoud van zijn, verdachtes, woorden aan Wilders.
Resumé
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 9 maart 2019 in de gemeente Heerlen Geert Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen verbalisant [verbalisant 1] te zeggen dat hij, verdachte, aldaar aanwezig was om Wilders met een bijl de kop in te slaan, althans woorden van soortgelijke strekking, welke strafbare bedreiging ter kennis van die Wilders is gekomen/gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De feiten en omstandigheden die, in onderlinge samenhang beschouwd, redengevend zijn voor de bewezenverklaring, zijn hierboven weergegeven onder het kopje
‘Algemeen’. Voor zover die feiten en omstandigheden zijn vervat in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen is voor de vindplaatsen daarvan in voetnoten verwezen naar de desbetreffende pagina’s in het dossier van de politie-eenheid Limburg. [6]
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid
van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het verweer van de raadsman, strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte ter zake van feit 2 vanwege de afwezigheid van alle schuld, behoeft geen bespreking meer, aangezien de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, indien het komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht bij het bepalen van een gepaste strafmaat rekening te houden met de licht-verstandelijke beperking van de verdachte en de verminderde toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde, het volgens de psycholoog en de reclassering nagenoeg geheel ontbreken van de kans op herhaling, de gezondheidsklachten van de verdachte en de te verwaarlozen justitiële documentatie van de verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft Geert Wilders, een vooraanstaand, landelijk bekend politicus en Tweede Kamerlid voor de Partij voor de Vrijheid, tijdens diens bezoek aan Heerlen in het kader van een verkiezingscampagne ernstig bedreigd met woorden als ‘Ik heb een bijl in mijn fietstas en daarmee ga ik Wilders de kop inslaan’. Hoewel het hof ervan overtuigd is dat de verdachte niet de intentie had Wilders daadwerkelijk iets aan te doen, kunnen dergelijke uitlatingen niet door de beugel. Daarbij heeft het hof mede gelet op de context waarbinnen deze zijn gedaan. Het gaat in deze zaak om de bedreiging van een politicus, van wie algemeen bekend is dat ten aanzien van hem, vanwege zijn politieke opvattingen en uitspraken, strenge persoonlijke veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De verdachte heeft, terwijl hij als zelfverklaard fan van Wilders wetenschap moet hebben gehad van diens positie in het maatschappelijke en politieke debat en de veiligheids-waarborgen die daarom noodzakelijk zijn, korte tijd voordat Wilders zich fysiek in zijn, verdachtes, nabijheid zou begeven, uitlatingen gedaan die bij Wilders in redelijkheid de vrees konden doen ontstaan dat hij het leven zou verliezen of ernstig fysiek letsel zou oplopen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich desondanks geen rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn uitlatingen, niet alleen voor de bedreigde zelf, maar ook voor de personen en instanties die die dag met het waarborgen van de veiligheid rondom en de beveiliging van Wilders belast waren. Immers, doordat verbalisant [verbalisant 1] op grond van de uitlatingen van de verdachte handelde zoals op dat moment in die omstandigheden van hem verwacht mocht worden, heeft verbalisant [verbalisant 1] zijn post moeten verlaten. Daardoor ontstond, als direct gevolg van de - naar zijn zeggen niet serieus bedoelde - uitlatingen van de verdachte in potentie een gat in de beveiliging van Wilders dat ernstige gevolgen gehad zou kunnen hebben op het moment dat zich daadwerkelijk een veiligheidsrisico zou hebben voorgedaan.
Voor de bedreigde persoon zelf geldt, zoals blijkt uit de aangifte, dat de gedraging van de verdachte onderdeel vormt van de reeks bedreigingen die tegen de bedreigde zijn gericht en die zowel diens persoonlijke leven als zijn werk als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in ernstige mate beïnvloeden. De hinder en angst komen volgens de bedreigde tot uiting in het feit dat hij zich niet meer vrij in het openbaar kan bewegen om bijvoorbeeld verkiezingscampagne te voeren, niet vrij kan wonen hoe hij dat graag zou willen en niet vrij zijn werk kan uitoefenen. Dat doet de bedreigde allemaal onder voortdurende bescherming van persoonsbeveiligers.
Vanwege de impact van gedragingen zoals die van de verdachte op het persoonlijke leven en het functioneren van de bedreigde in een democratische samenleving is het hof, mede vanuit het oogpunt van generale preventie, met de advocaat-generaal van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met het volgende.
Uit het hiervoor reeds genoemde rapport van de psycholoog Van Winkel blijkt dat bij de verdachte, ook ten tijde van het tenlastegelegde, sprake was van een licht-verstandelijke beperking en dat deze beperking de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedden. Volgens de deskundige is het sociaal beoordelingsvermogen bij de verdachte vanuit zijn verstandelijke beperking beperkt: het is voor de verdachte moeilijk om sociale situaties goed in te schatten en te bepalen wat de invloed van zijn gedrag is op de ander. De deskundige adviseert het tenlastegelegde in mindere mate aan de verdachte toe te rekenen. Volgens de deskundige kan gesteld worden dat de verdachte vanuit zijn verstandelijke beperking niet goed heeft ingeschat dat zijn woorden in die specifieke context van het moment (het bezoek van Wilders aan Heerlen) een ernstig dreigende lading kregen.
Het hof neemt de bevindingen en de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne en zal het bewezenverklaarde in mindere mate aan de verdachte toerekenen.
Voorts neemt het hof bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in aanmerking dat volgens de psycholoog Van Winkel en de reclassering (in het de verdachte betreffend advies d.d. 13 juni 2019) het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Bij zijn overwegingen omtrent de duur van de op te leggen gevangenisstraf betrekt het hof tevens het gegeven dat, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2021 betreffende de verdachte, hij uitsluitend in een ver verleden (in 1993) eenmalig ter zake van een soortgelijk strafbaar feit (geweldsdelict/eenvoudige mishandeling) met politie en justitie in aanraking is gekomen (en dat dit feit is afgedaan met een geldboete in de toentertijd geldende valuta van 300 gulden).
Ten slotte neemt het hof ook de gezondheidssituatie van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in aanmerking bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles overziend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Het hof is van oordeel, in afwijking van het standpunt van de advocaat-generaal, dat de ernst van het bewezenverklaarde in de op te leggen straf in voldoende mate tot uitdrukking komt.
Beslag
Het hof zal gelasten dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte, aangezien het belang van de strafvordering zich tegen de teruggave niet langer verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- twee (2) messen;
- een (1) bijl,
- een (1) stuk gereedschap.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 23 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Aan de door hem op schrift gestelde en aan het hof overgelegde vordering heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting mondeling toegevoegd hetgeen hierna onder b is weergegeven.
2.Het hof acht algemeen bekend dat Geert Wilders een nationaal en internationaal bekend Nederlands politicus is en leider van de fractie van de Partij voor de Vrijheid in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3.Proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 3] , dossierpagina 4.
4.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 16.
5.Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 11-12.
6.Bedoeld wordt het dossier van de politie-eenheid Limburg met proces-verbaalnummer 2019036824 en sluitingsdatum 7 april 2019. Dit dossier bevat een aantal door de daarin genoemde opsporingsambtenaren in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere bescheiden en bestaat uit 107 doorgenummerde pagina’s.