ECLI:NL:GHSHE:2021:802

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20-001100-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal in woning met voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, was eerder vrijgesproken van twee diefstallen, maar werd wel veroordeeld voor een derde feit, diefstal in een woning. De politierechter had de verdachte hiervoor een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd en de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf verlengd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de eerste twee feiten, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dat beroep, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de bewezenverklaring van het derde feit. De verdachte heeft dit feit bekend, en het hof heeft geoordeeld dat de diefstal bewezen kon worden verklaard. De strafbaarheid van de verdachte werd niet betwist, en het hof heeft rekening gehouden met zijn justitiële verleden, waaronder eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof heeft besloten om een gevangenisstraf van 90 dagen op te leggen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, mede vanwege de aanstaande klinische behandeling van de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waarbij het hof de rehabilitatie van de verdachte niet in de weg wilde staan. Het hof heeft de verdachte dusdanig gestraft dat zowel de ernst van het feit als de kans op recidive in overweging zijn genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001100-19
Uitspraak : 15 februari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 april 2019, parketnummer 01-060365-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 96-247672-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, het onder 3 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt’. De verdachte is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de politierechter de proeftijd, bepaald bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch, d.d. 26 juni 2018 (parketnummer 96-247672-17) met één jaar verlengd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 8 april 2019 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van twee diefstallen bij een winkelfiliaal van ICI Paris XL te Oss, zoals onder feiten 1 en 2 aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het onder 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof en een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf met daaraan eventueel bijzondere voorwaarden gekoppeld. Voorts is verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor over aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
3.
hij in/op of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 7 december 2018 te Macharen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een oven en/of een CV-ketel en/of een of meerdere hekken en/of gordijnen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 7 december 2018 te Macharen in een woning aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een oven en een CV-ketel en meerdere hekken en gordijnen die aan een ander toebehoorden, te weten aan [aangever] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Met betrekking tot het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 december 2018, dossierpagina’s 99-100, inhoudende de verklaring van aangever [aangever] ;
Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 december 2018, dossierpagina’s 104-106, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
Een rapport van het NFI d.d. 18 januari 2019, betreffende ‘DNA-ondezoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Macharen ’, opgemaakt door ing. R.E.J. van Wijk, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek, dossierpagina’s 109-111, met als bijlage een DNA-profielcluster, dossierpagina 112;
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 februari 2021.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Dit is een ernstig strafbaar feit dat getuigt van grote brutaliteit. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander en enkel oog gehad voor eigen financieel gewin. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich vele veroordelingen voor vermogensdelicten, ook tot gevangenisstraffen. Doordat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, vindt artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht toepassing.
Gelet op de voormelde ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de LOVS-oriëntatiepunten acht het hof, net als de politierechter, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Uit het e-mailbericht van de raadsman d.d. 3 februari 2021 en zijn toelichting ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat verdachte over vier dagen, op vrijdag 19 februari 2021, een klinische behandeling voor zijn verslavingsproblematiek kan ondergaan bij de Woenselse Poort. Deze behandeling zal naar verwachting om en nabij de 12 maanden duren.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof een gevangenisstraf van niet geringe duur op dit moment onwenselijk acht. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder met name het vooruitzicht op korte termijn van de geïndiceerde klinische opname, waar de verdachte (inmiddels wel) gemotiveerd voor is, zijn daarbij van doorslaggevend belang. Het hof wil deze ingeslagen weg niet doorkruisen. Met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, waartoe door de verdediging is verzocht, wordt naar ’s hofs oordeel echter geen recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, zodat het hof daartoe niet zal overgaan. Het hof vindt een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf thans op zijn plaats.
Gelet op de omstandigheid dat het taakstrafverbod van toepassing is, kan evenwel niet worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Om die reden zal het hof tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag aan de verdachte opleggen. Deze kortdurende gevangenisstraf zal naar de verwachting van het hof geen (onwenselijk) effect hebben voor het in te zetten behandeltraject.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 26 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
89 (negenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 13 maart 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2018, parketnummer 96-247672-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 15 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer PL2100-2019052518 Z, doorgenummerde dossierpagina’s 1-118, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.