ECLI:NL:GHSHE:2021:785

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.277.762_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beloning voormalige curator en aanvangswerkzaamheden opvolgend curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de voormalige curator die met pensioen gaat en zijn dossier overdraagt aan een opvolgend curator. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de voormalige curator geen beloning ontvangt voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. De kantonrechter had eerder beslist dat de voormalige curator geen beloning toekwam en dat hij de kosten van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator moest vergoeden. De voormalige curator is het hier niet mee eens en stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van € 204,- voor de eindrekening en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten van de opvolgend curator. Het hof oordeelt dat de voormalige curator recht heeft op de beloning voor de eindrekening en dat er geen juridische grond is voor de verplichting om de aanvangskosten van de opvolgend curator te vergoeden. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en de beloning van de voormalige curator wordt vastgesteld op € 204,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 maart 2021
Zaaknummer: 200.277.762/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7441368 OV VERZ 19-27
in de zaak in hoger beroep van:
[de voormalige curator],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
de voormalige curator, hierna ook te noemen: [de voormalige curator] ,
advocaat: mr. F.E. Kerkvliet.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [de opvolgend curator] B.V. in haar hoedanigheid van opvolgend curator van de heer [de curandus] , de curandus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2020, heeft de voormalige curator verzocht voormelde beschikking (hof: deels) te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de voormalige curator recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 204,- (exclusief BTW) met betrekking tot de door hem afgelegde eindrekening en -verantwoording ten laste van de curandus;
2. de voormalige curator te ontslaan van zijn verplichting om aan de curandus een bedrag van € 977,- (exclusief BTW) te vergoeden ten aanzien van de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator;
3. de voormalige curator te ontslaan van de verplichting tot betaling van griffierecht in eerste aanleg en hem het recht te geven het door hem betaalde bedrag aan griffierecht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gerestitueerd te krijgen, althans op de curandus de
verplichting te leggen aan de voormalige curator het bedrag aan griffierecht in eerste aanleg te vergoeden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de voormalige curator, bijgestaan door mr. Kerkvliet;
  • de opvolgend curator, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ;
  • de curandus.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de voormalige curator van 22 mei 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de voormalige curator van 9 februari
2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 3 augustus 2011 heeft de kantonrechter van de rechtbank Maastricht [de curandus] wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van [de voormalige curator] tot curator.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover in hoger beroep van belang - [de voormalige curator] met ingang van 15 februari 2020 ontslagen en de huidige curator per die datum benoemd. De kantonrechter heeft daarbij bepaald dat [de voormalige curator] rekening en verantwoording zal afleggen ter zake van het gevoerde beheer over het vermogen van de curandus en dat aan [de voormalige curator] geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. De kantonrechter heeft verder de beloning van de opvolgend curator voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op een bedrag van € 977,- (exclusief BTW) en bepaald dat [de voormalige curator] aan de curandus het bedrag van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator dient te vergoeden.
3.3.
[de voormalige curator] kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij is bepaald dat aan hem geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en- verantwoording en voor zover daarbij is bepaald dat hij aan de curandus het bedrag van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator dient te vergoeden.
[de voormalige curator] is het er voorts niet mee eens dat hij de griffierechten in eerste aanleg voor zijn rekening moet nemen.
3.4.
[de voormalige curator] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Ingevolge artikel 2, lid 5, van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de Regeling) heeft een professionele curator aanspraak op een forfaitaire beloning voor het uitvoeren van aanvangswerkzaamheden en voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording. Dit geldt ook bij de overdracht van een curatorschap.
Uitgangspunt in de Regeling is dat de curandus de kosten van de beloning zelf draagt dan wel voor die kosten bijzondere bijstand ontvangt.
De Regeling geeft geen grondslag om de afscheidnemende curator te veroordelen om de kosten voor de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator te vergoeden. Evenmin geeft deze regeling een grond om de voormalige curator de beloning voor het afleggen van eindrekening en -verantwoording te ontzeggen. Van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Regeling die het voorgaande anders maken is geen sprake.
De kantonrechter heeft overwogen dat de reden dat een wijziging van curator nodig is geheel is gelegen in de invloedssfeer van de voormalige curator. Van een slecht curatorschap is
echter in het geheel niet gebleken. De voormalige curator wil zijn werkzaamheden neerleggen vanwege zijn gevorderde leeftijd. Ook is hij mantelzorger van zijn echtgenote.
Uiterst subsidiair dienen de aanvangskosten van de opvolgend bewindvoerder op nihil te worden gesteld dan wel op het lage tarief. De opvolgend curator hoeft immers niet veel kosten te maken, omdat er een complete en goed toegankelijke digitale administratie voorhanden is.
Bovendien is er in dit specifieke geval aanleiding om anders te oordelen dan in eerste aanleg, omdat [de voormalige curator] in het verleden genoegen heeft genomen met een lagere beloning dan waarop hij recht had. Indien in alle gevallen waarin [de voormalige curator] een curatorschap of bewind overdraagt, wordt geoordeeld zoals in de bestreden beschikking, zou dit hem veel geld, namelijk 61% van de jaaromzet, kosten. Daarnaast moet hij een aanzienlijk bedrag aan griffierechten betalen.
Ten slotte stelt [de voormalige curator] dat de kwesties waar dit hoger beroep over gaat, op de mondelinge behandeling van de kantonrechter niet ter sprake zijn gekomen. Indien dit wel was gebeurd, had de voormalige curator daarover zijn standpunt kenbaar kunnen maken.
Bovendien wijst [de voormalige curator] er op dat hij bij het indienen van zijn ontslagverzoek uit eigen middelen het griffierecht van € 83,-- heeft moeten voldoen; dit zou ertoe leiden dat hij, om alle dossiers te kunnen overdragen, in totaal € 4.482,-- aan griffierechten zou moeten voldoen. Dat leidt tot een onredelijk resultaat reden waarom [de voormalige curator] het hof verzoekt hem te ontslaan van de verplichting tot het betalen van de griffierechten dan wel te bepalen dat de curandus tot het betalen van de griffierechten wordt veroordeeld.
3.5.
De opvolgend curator voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
In deze zaak zijn de normale aanvangswerkzaamheden verricht. Er moet een dossier worden opgestart. Gegevens moeten worden ingevoerd en er vinden gesprekken met instanties plaats. Daarom is zij het eens met de hoogte van de toegekende vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden
De opvolgend curator schaart zich voor het overige achter het standpunt van [de voormalige curator] .
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 1:386 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een curator aanspraak op een beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 2 lid 5 van de Regeling kent de rechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen aan professionele curatoren ook andere forfaitaire beloningen toe, waaronder een eenmalige beloning voor aanvangswerkzaamheden en voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. Uit de toelichting bij de Regeling volgt dat deze beloningen ten laste van het vermogen van de curandus komen.
Op grond van artikel 2 lid 6 van de Regeling kan de rechter wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de curator op andere wijze vaststellen.
In deze zaak staat niet ter discussie dat de voormalige curator de eindrekening en
- verantwoording heeft opgemaakt, zodat hij ingevolge de Regeling in beginsel aanspraak heeft op een beloning daarvoor. Evenmin is in geschil dat de huidige (opvolgend) curator na haar benoeming diverse aanvangswerkzaamheden heeft verricht. Ook zij heeft ingevolge de Regeling in beginsel aanspraak op een beloning daarvoor. De toekenning van een vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden aan de opvolgende curator als zodanig ligt in dit hoger beroep niet voor.
Het hof is van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van omstandigheden die nopen tot afwijking van het forfaitaire systeem van de Regeling. Het feit dat de opvolgend curator is benoemd, omdat [de voormalige curator] is gestopt met zijn werkzaamheden vanwege het bereiken van een gevorderde leeftijd, vormt geen uitzonderlijke omstandigheid die rechtvaardigt dat het toekennen van een beloning voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording wordt geweigerd. Andere bijzondere feiten of omstandigheden die daartoe nopen zijn niet gebleken. Dit klemt te meer nu er ook geen aanwijzingen zijn dat [de voormalige curator] het bewind niet naar behoren heeft uitgevoerd. Evenmin rechtvaardigt het beëindigen van de werkzaamheden door [de voormalige curator] zonder meer de conclusie dat de beloning van de opvolgend curator voor de aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van de curandus kan worden gebracht. In ieder geval valt niet in te zien op welke juridische grond [de voormalige curator] gehouden is deze beloning, die wel aan de opvolgend curator is toegekend en als zodanig in hoger beroep niet voorligt, aan de curandus dient te vergoeden. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat [de voormalige curator] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat hij aan deze opvolgend curator alleen dit dossier heeft overgedragen en dat curandus zelf de
opvolgend curator heeft uitgekozen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curandus dit bevestigd en verklaard dat hij nog regelmatig contact opneemt met [de voormalige curator] voor overleg omdat hij altijd goed heeft samengewerkt met [de voormalige curator] .
Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven van [de voormalige curator] waar het de beslissing betreft om hem geen beloning voor het opmaken van de eindafrekening en -verantwoording te verstrekken en [de voormalige curator] te veroordelen om de aan de opvolgende curator toegekende beloning voor de aanvangswerkzaamheden aan de curandus te vergoeden, slagen.
Met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht in eerste aanleg dient [de voormalige curator] zich op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken te wenden tot de griffier van de rechtbank.
3.7.
Het hof zal gelet op het voorgaande de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover de kantonrechter heeft bepaald dat aan [de voormalige curator] als de ontslagen curator geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording en dat hij aan de curandus het bedrag van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator dient te vergoeden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 februari 2020 voor zover de kantonrechter heeft bepaald
  • dat aan de ontslagen curator geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording en
  • dat de ontslagen curator aan de curandus het bedrag van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend curator dient te vergoeden,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de beloning van de ontslagen curator [de voormalige curator] voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording vast overeenkomstig artikel 2 lid 5 sub d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, te weten € 204,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en
M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.