3.1De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 8 september 2020 onder 3.1. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en met een enkele correctie:
Op 21 december 2012 is tussen [appellante] als verkoper en MCC als koper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop en verkoop van alle aandelen van [appellante] in het kapitaal van de vennootschappen [de vennootschap 2] en [de vennootschap 3] en met betrekking tot het bedrijfspand waarin beide vennootschappen gevestigd waren, tegen een koopsom van in totaal € 1.700.000,=. Partijen zijn overeengekomen dat MCC op leveringsdatum (uiterlijk 4 januari 2013) een bedrag van € 1.300.000,= zal voldoen en dat voor het restant van € 400.000,= tussen [appellante] en MCC een leningsovereenkomst wordt aangegaan. In artikel 5 van de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de door verkoper te verstrekken lening voor wat betreft de aflossingen zal zijn achtergesteld bij de bank waarmee koper een financieringsovereenkomst in het kader van deze koopovereenkomst aangaat.
In verband met de financiering van het deel van de koopprijs van € 1.300.000,= heeft MCC een kredietovereenkomst gesloten met Rabobank.
Tussen MCC en [appellante] is met betrekking tot de geldlening van € 400.000,= op 18 januari 2013 een “overeenkomst van achtergestelde geldlening” gesloten. Partijen zijn hierin overeengekomen dat de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de aflossing op de lening zijn achtergesteld in de zin van artikel 3:277 lid 2 BW bij alle verplichtingen van MCC jegens Rabobank uit hoofde van de kredietovereenkomst.
In zowel de koopovereenkomst als in de geldleningsovereenkomst is ten aanzien van de aflossing bepaald dat, als de bank het toestaat, MCC de lening zal aflossen in driejaarlijkse termijnen van elk € 133.333,= en dat de eerste termijn vervalt op 1 januari 2014. Indien de bank aflossing vanaf 1 januari 2014 niet toestaat zal met aflossing worden gestart zodra wel aan door de bank gestelde voorwaarden wordt voldaan. Partijen zijn voorts overeengekomen dat MCC een bankgarantie ten gunste van [appellante] zal laten afgeven ter grootte van € 267.000,= en dat de bankgarantie steeds maximaal het nog af te lossen deel van de lening bedraagt.
Met betrekking tot de aflossing op de achtergestelde geldlening is in de kredietovereenkomst bepaald dat aflossing niet is toegestaan tenzij de bank daar schriftelijke toestemming voor geeft en dat voldoende liquiditeit en een vermogen (conform definitie vermogensverklaring) van ten minste 35% daarvoor een vereiste is.
Door Rabobank is op 15 maart 2013 een bankgarantie afgegeven ten behoeve van [appellante] ter grootte van € 267.000,=. Het betreft een bankgarantie op eerste afroep. In de bankgarantie is de navolgende bijzondere bepaling opgenomen:
“Conform de voorwaarden in het financieringsvoorstel van 18 januari 2013 is aflossing op de achtergestelde lening verstrekt door [appellante] niet toegestaan tenzij de bank hier schriftelijk toestemming voor geeft.”
[appellante] heeft MCC omstreeks begin 2017 verzocht een aflossing te doen op de verstrekte geldlening. MCC heeft haar bij brief van 13 januari 2017 geantwoord dat de bank de aflossing niet toestaat omdat niet aan de bancaire eisen is voldaan.
MCC heeft Rabobank diverse malen verzocht of zij de geldlening aan [appellante] mocht aflossen. De Rabobank heeft dit steeds afgewezen op grond van het niet voldoen aan de vereiste liquiditeits- en vermogensratio.
Bij brief van 18 mei 2020 heeft [appellante] aan MCC bericht dat de driejaarlijkse termijnen om de lening af te lossen op 1 januari 2016 zijn verlopen en dat de lening binnen vijf jaar afgelost had moeten zijn. [appellante] heeft MCC in gebreke gesteld en haar de gelegenheid gegeven om binnen 14 dagen alsnog aan haar verplichtingen te voldoen.
(De advocaat van) [appellante] heeft Rabobank bij brief van 2 juli 2020 bericht dat [appellante] de bankgarantie inroept. De bank is verzocht te bevestigen dat en wanneer zij tot betaling van het bedrag van € 267.000,= over zal gaan.
In reactie hierop heeft Rabobank op 9 juli 2020 aan (de advocaat van) [appellante] bericht dat niet voldaan is aan de vormvereisten zoals is opgenomen in de bankgarantie en dat na ontvangst van een daarmee in overeenstemming zijnde schriftelijk verzoek zal worden overgegaan tot het voldoen van het gevorderde bedrag. Rabobank heeft MCC op 9 juli 2020 bericht dat [appellante] de bankgarantie wenst in te roepen.
MCC heeft [appellante] bij brief van 9 juli 2020 bericht dat haar geen recht toekomt de bankgarantie in te roepen. [appellante] is gesommeerd om Rabobank schriftelijk en onvoorwaardelijk te bevestigen dat zij haar beroep op de bankgarantie intrekt bij gebreke waarvan zij onrechtmatig jegens MCC zou (blijven) handelen en zij aansprakelijk wordt geacht voor alle dientengevolge geleden schade. [appellante] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
Door MCC is op 10 juli 2020 ten laste van [appellante] onder Rabobank conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankgarantie. In het daartoe strekkende verzoekschrift heeft MCC gesteld dat [appellante] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door kennelijk willekeurig c.q. bedrieglijk de bankgarantie in te roepen.
[appellante] heeft op 20 juli 2020 aan Rabobank bericht dat zij de bankgarantie in zijn geheel wenst in te roepen aangezien MCC in verzuim is voor wat betreft de nakoming van haar verplichting om de lening van € 400.000,= af te lossen. Rabobank is verzocht het bedrag van € 267.000,= op haar bankrekening uit te betalen.
Naar aanleiding van dat verzoek heeft vervolgens tussen Rabobank en de advocaat van [appellante] (e-mail) correspondentie plaatsgevonden. Rabobank heeft (de advocaat van) [appellante] op 4 augustus 2020 bericht dat zij niet tot uitkering van de bankgarantie mag overgaan in verband met het gelegde conservatoire beslag.
MCC is op 5 augustus 2020 gesommeerd om het conservatoir beslag op te heffen. Zij heeft daar niet aan voldaan.
Op 14 augustus 2017 is de maandelijkse aflossing op de kredietovereenkomst verlaagd en is de laatste aflossing gewijzigd van april 2018 naar juli 2020. In verband met de Corona-pandemie is de laatste aflossing gewijzigd naar 21 januari 2021.
MCC heeft tegen [appellante] een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Zij vordert in die procedure, samengevat:
(A) voor recht te verklaren dat [appellante] jegens MCC onrechtmatig heeft gehandeld door kennelijk willekeurig c.q. bedrieglijk de bankgarantie voor het volledige bedrag in te roepen en dat MCC deswege terecht en op goede gronden conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank op de bankgarantie heeft laten leggen;
(B) [appellante] te gelasten het door haar bij Rabobank gedane beroep op betaling uit hoofde van de bankgarantie schriftelijk en onvoorwaardelijk in te trekken;
(C) [appellante] te verbieden een beroep te doen op uitbetaling onder de bankgarantie zolang MCC niet in verzuim is komen te verkeren ter zake de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst.