ECLI:NL:GHSHE:2021:732

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
20-003189-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed en ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol en voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De verdachte had op 3 september 2017 in Eindhoven een auto bestuurd, terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed 1,39 milligram per milliliter bleek te zijn, wat bijna drie keer de maximaal toegestane hoeveelheid is. Daarnaast was zijn rijbewijs ongeldig verklaard, wat hij wist of redelijkerwijs moest weten.

De verdediging voerde aan dat het bloedonderzoek niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 minuten was uitgevoerd, waardoor de betrouwbaarheid van de meting in twijfel werd getrokken. Het hof verwierp dit verweer, o.a. omdat de uiterlijke termijn voor bloedafname niet tot de strikte waarborgen behoort die de betrouwbaarheid van het onderzoek moeten garanderen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof legde een gevangenisstraf van twee weken op, waarbij het rekening hield met de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar oordeelde dat er geen sprake was van recidive die bij de straftoemeting betrokken kon worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003189-19
Uitspraak : 11 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 oktober 2019 in de strafzaak met parketnummer 96-103016-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring, maar wel over de straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 3 september 2017 te Eindhoven, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,39 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij, op of omstreeks 3 september 2017 te Eindhoven terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op 3 september 2017 te Eindhoven, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,39 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij, op 3 september 2017 te Eindhoven terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat het bloedonderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen de 90 minuten die zijn genoemd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Weliswaar is die overschrijding niet fataal voor het bewijs dat alcohol is genuttigd, maar door het tijdsverloop kan volgens de raadsman de hoeveelheid alcohol in het bloed zelfs zijn toegenomen ten opzichte van het moment dat de verdachte een personenauto bestuurde. De raadsman heeft in dit verband de tussenfase dat het alcohol in de maag zit en wordt opgenomen in het bloed genoemd. Om die reden is de tijdens het bloedonderzoek gemeten hoeveelheid alcohol niet betrouwbaar.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de uiterlijke termijn voor bloedafname die is neergelegd in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer - zoals dat artikel luidde ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde - niet behoort tot de zogenoemde strikte waarborgen die tot doel hebben de betrouwbaarheid van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 te garanderen. Daarnaast geldt het uitgangspunt van artikel 12, derde lid, van het Besluit dat de bloedafname aan de maximale termijn van anderhalf uur is gebonden, blijkens de laatste zin van het artikellid niet indien het bloedonderzoek plaatsvindt om de hoeveelheid alcohol in het bloed van de verdachte te bepalen. In de Nota van Toelichting bij het Besluit is vermeld dat de gedachte daarachter is dat de werkzame stof van alcohol, ethanol, in tegenstelling tot drugs en geneesmiddelen, volgens een vast patroon afbreekt, waardoor alcohol bij overschrijding van de daarvoor vastgestelde grenswaarde, afhankelijk van de genuttigde hoeveelheid, nog vele uren na het moment van inname in het bloed van betrokkene aantoonbaar kan zijn. Een bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol kan daarom ook na de termijn van anderhalf uur nog zinvol zijn. Uiteraard dient de bloedafname voor een dergelijk onderzoek wel binnen een redelijke termijn te gebeuren opdat de verdachte niet nodeloos van zijn vrijheid wordt beroofd. De Nota van Toelichting houdt voorts in dat naarmate de tijd verstrijkt, een steeds lager gehalte van de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedende stof als alcohol in bloed kan worden gemeten.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat door het tijdsverloop een hogere hoeveelheid alcohol in het bloed kan worden gemeten, is niet met een wetenschappelijke studie of anderszins onderbouwd. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 12 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer blijkt juist dat door het verstrijken van de tijd een steeds lager gehalte aan alcohol in het bloed zal worden gemeten. Dat is geenszins in het nadeel van de verdachte. Weliswaar heeft de verdachte hier wat langer op de bloedafname ten behoeve van het onderzoek moeten wachten, maar de reden daarvoor was dat de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, zodat de komst van een tolk in de Franse taal moest worden afgewacht. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de politie daarmee zorgvuldig heeft gehandeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat van het bloedonderzoek. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Het hof is, anders dan de politierechter, van oordeel dat de verdachte op 3 september 2017 een auto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Uit het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs en het opleggen van een alcoholslotprogramma van 5 augustus 2014 blijkt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit. De verdachte is op 15 januari 2017 staande gehouden in verband met een controle Mobiel toezicht vreemdelingen. Hem is toen proces-verbaal aangezegd wegens het rijden zonder geldig rijbewijs en het rijbewijs van de verdachte is toen ingenomen. Hieruit volgt dat de verdachte in ieder geval vanaf 15 januari 2017 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem geen gevangenisstraf, maar een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke geldboete zal worden opgelegd. In dat kader heeft de raadsman onder meer aandacht gevraagd voor het tijdsverloop sinds de pleegdatum 3 september 2017, de omstandigheid dat de verdachte inmiddels weer in het bezit is van een geldig rijbewijs waarvoor hij diverse testen heeft moeten ondergaan, de omstandigheid dat de levenswandel van de verdachte is verbeterd, zijn huidige leeftijd (53 jaar), alsmede de omstandigheid dat een gevangenisstraf tot gevolg zal hebben dat de verdachte inkomen moet missen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft het hof gelet op de navolgende omstandigheden.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol – waarbij een alcoholgehalte in het bloed is gemeten van bijna 3 keer de maximaal toegestane hoeveelheid van 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed – en dat hij een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door zo te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer niet in acht genomen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Bovendien heeft hij ervan blijk gegeven zich niets aan te trekken van een besluit van een instantie die – mede met het oog op de verkeersveiligheid – is belast met onder andere de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf in het geval van rijden onder invloed met een alcoholgehalte van 1,31 tot 1,50 milligram alcohol per milliliter bloed; een geldboete van € 650,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De indicatie voor het besturen van een motorvoertuig in geval van een ongeldig verklaard rijbewijs is: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Uit genoemd uittreksel blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld in verband met overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, zij het lang geleden, namelijk in 2009 en daarvoor. Zodoende is er, anders de politierechter heeft overwogen, geen sprake van recidive die bij de straftoemeting in de onderhavige strafzaak kan worden betrokken.
Alles afwegende acht het hof het - evenals de politierechter en de advocaat-generaal - passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken op te leggen. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof geen ruimte voor een afdoening zoals door de raadsman is voorgesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 11 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.