In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindigende maatregel van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2017. De moeder had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2020 aangevochten, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking en om een nader onderzoek op basis van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) verzetten zich tegen het verzoek van de moeder en stelden dat de gezagsbeëindiging noodzakelijk was in het belang van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 was de moeder niet aanwezig, maar haar advocaat heeft haar standpunten toegelicht. De moeder betoogde dat er niet voldaan was aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar opvoedvaardigheden. De GI en de raad wezen op de ernstige ontwikkelingsachterstanden van de minderjarige en de onveilige situatie waarin zij zich bevond bij de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een 810a-onderzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen een dergelijk onderzoek, omdat dit de stabiliteit van haar huidige pleeggezin zou verstoren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van het kind, en dat de aanvaardbare termijn voor het kind is verstreken.