ECLI:NL:GHSHE:2021:689

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
200.266.790_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een auto en de vraag naar de mogelijkheid van het namaken van een autosleutel met transponder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Onderlinge Verzekering Maatschappij [geïntimeerde] U.A. over de schadevergoeding na de diefstal van een auto. [appellant] stelt dat zijn auto, een [merk] met kenteken [kenteken], op 14 mei 2017 is gestolen en dat hij recht heeft op schadevergoeding op basis van zijn autoverzekering. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [appellant] afgewezen en de tegenvordering van [geïntimeerde] toegewezen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de auto daadwerkelijk is gestolen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat een nagemaakte autosleutel met transponder is gebruikt om de auto te stelen. Het hof oordeelt dat de stelling van [appellant] dat de auto is gestolen, niet aannemelijk is gemaakt. De grieven van [appellant] worden verworpen en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.266.790/01
arrest van 9 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. W. Suttorp te Rotterdam,
tegen
Onderlinge Verzekering Maatschappij [geïntimeerde] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W. Brouwer te Leusden,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 september 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 juni 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7406466 / 18-4786)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met vijf producties
  • de memorie van antwoord met producties 10 tot en met 17
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] is eigenaar geweest van een auto, een [merk] met kenteken [kenteken] .
Hij heeft de auto op 24 maart 2017 gekocht. [appellant] heeft bij [geïntimeerde] voor deze auto een autoverzekering gesloten met beperkte cascodekking.
3.2.
In de nacht van 13 op 14 mei 2017 heeft met de auto een aanrijding plaatsgevonden op de T-kruising tussen de Papendijk en de Rozelaar in de bebouwde kom van [plaats] . Daarbij is de auto, komende uit de richting van het centrum van [plaats] , tegen verkeerspalen aan de linkerzijde van de Papendijk gereden en tot stilstand is gekomen in de heg van de tuin van een woning aan de Papendijk. De auto had forse schade aan de voorzijde en is achtergelaten met de motor in werking, maar zonder de autosleutel. De politie is later die nacht bij de woning van [appellant] in [plaats] geweest. [appellant] woonde daar met zijn ouders. Nadat [appellant] door zijn moeder is gebeld, is hij naar huis gekomen.
3.3.
[appellant] heeft op 17 mei 2017 bij de politie aangifte gedaan van diefstal van zijn auto.
3.4.
[geïntimeerde] heeft i-TEK B.V. (hierna: i-TEK) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de toedracht van de aanrijding. In het kader van het onderzoek hebben medewerkers van i-TEK op 8 juni 2017 met [appellant] gesproken. De verklaring van [appellant] luidt onder meer:
‘Op de avond voor de diefstal van de [merk] heb ik de [merk] omstreeks 21:30 uur geparkeerd op het plein aan de achterzijde van de woning aan het Kastanjehof (…) Nadat ik de [merk] heb geparkeerd heb ik de [merk] afgesloten door middel van de handzender op de voertuigsleutel. (…) [naam 1] en ik zijn vervolgens direct naar een feest gegaan. (…) Op enig moment werd ik op mijn mobiele telefoonnummer (…) gebeld door mijn moeder met de mededeling dat de politie voor de deur stond. (…) Ik ben vervolgens alleen naar huis gelopen. Ik had op het feest behoorlijk veel alcohol gedronken en was redelijk aangeschoten. Toen ik thuis kwam heeft de politie eigenlijk niet veel tegen mij gezegd en dachten dat ik mogelijk zelf bestuurder was geweest. Ik ben toen ook aangehouden door de politie en meegenomen naar het politiebureau. Toen ik werd aangehouden vroeg de politie waar de voertuigsleutel van de [merk] was. Ik had op dat moment een voertuigsleutel in mijn broekzak. De reservesleutel van de [merk] was in bezit van mijn vader en lagen bij ons thuis in de woning.’
3.5.
Op 3 juli 2017 hebben medewerkers van i-TEK opnieuw met [appellant] gesproken.
Het verslag daarvan luidt onder meer:
‘V: Door u is kenbaar gemaakt dat u op 13 en 14 mei 2017 gebruik maakte van het mobiele telefoonnummer [mobiel nummer] , afgegeven door Tele2 en dat u geen gespreksspecificaties ter beschikking kunt stellen omdat dit een zogenoemd prepaid nummer betreft. Is dit correct?
A: Dit is inderdaad correct. Het betreft een prepaid telefoonnummer. (…)
V: door ons is tijdens het onderzoek gesproken met een medewerker van Tele2. Door deze medewerker is kenbaar gemaakt dat het mobiele telefoonnummer [mobiel nummer] inderdaad is afgegeven door Tele2. Door deze medewerker is tevens kenbaar gemaakt dat dit mobiele telefoonnummer is afgegeven bij een abonnement. Wat is hierop uw reactie?
A: Dit is niet correct. Het telefoonnummer is afgegeven als prepaid en niet voor een abonnement. Ik blijf erbij dat dit telefoonnummer een prepaid telefoonnummer is en geen abonnement. Ik weet niet of Tele2 de waarheid spreekt. Ook al zou het een abonnement zijn waaraan dit telefoonnummer is gekoppeld, dan nog vind ik dat dit privacygevoelige informatie is. Ik begrijp dat ik met een gespreksspecificatie kan aantonen dat ik niet de persoon ben geweest die na de aanrijding met de [merk] , bij de plaats van het ongeval, heeft gebeld. Ik vind het vreemd dat Tele2 kenbaar heeft gemaakt dat het dus gaat om een telefoonnummer met abonnement. Ik kan dus geen gespreksspecificaties krijgen. (…) Ik vind het overigens ook vreemd dat er zomaar contact wordt genomen met Tele2. (…)
ik heb geen toesteming gegeven om info op te vragen dit is privecy
Ik blijf erbij dat het telefoonnummer een prepaid telefoonnummer betreft.
V: Door u is verklaard dat u de voertuigsleutels van de [merk] nooit heeft uitgeleend en dat de reservesleutel altijd thuis in de kast heeft gelegen. Dit betekent dus dat u de voertuigsleutels van de [merk] ook in de avond/nacht van de diefstal en aanrijding niet heeft uitgeleend. Is dat correct?
A: Dat is correct.’
3.6.
Op 5 juli 2017 heeft [appellant] opnieuw gesproken met medewerkers van i-TEK.
In het verslag is onder meer vermeld:
‘Opmerking rapporteurs: De vader van verzekerde maakte kenbaar dat de reservesleutel in de avond/nacht van de diefstal in de kast in de woning heeft gelegen.’
3.7.
In opdracht van i-TEK heeft [medewerker i-TEK] , werkzaam onder de naam IDTech, onderzoek gedaan naar de voertuigsleutels, die in het bezit waren van [appellant] en diens vader. [medewerker i-TEK] heeft op 12 juli 2017 rapport uitgebracht. Volgens dit rapport is [medewerker i-TEK] onder meer werkzaam geweest bij het Landelijke Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit van de politie en heeft hij zich daar bezig gehouden met onderzoek en analyse van voertuigsleutels. Het rapport luidt onder meer:
‘Voor zover na te gaan betreffen deze voertuigsleutels een originele sleutel die door/vanwege de fabrikant geproduceerd.
De metalen insteeksleutels welke zich in deze hoofdsleutels bevonden waren voorzien van insnijdingen in een binnenbaan. (…)
Na uitlezing van deze insnijdingen werd de sleutelcode
[sleutelcode]uitgemeten. Deze sleutelcode correspondeerde met de sleutelcode welke door de fabrikant was opgegeven.
Tijdens een digitale analyse met behulp van een niet merkgebonden keyreader zag ik dat deze hoofdsleutels voorzien waren van een transponder type/model [transponder] , serienummer ( [serienummer] en [serienummer 2] .
(…)
Het toegang- en startbevoegdheidsssyteem vertoonde op het moment van onderzoek geen storingen.
Er waren in het motormanagementsysteem twee verschillende voertuigsleutels geactiveerd. Slechts deze sleutels worden door het startonderbrekersysteem geaccepteerd.’
3.8.
i-TEK heeft op 18 juli 2017 rapport aan [geïntimeerde] uitgebracht. Het rapport luidt onder meer:
‘3.4 Buurtonderzoek Papendijk [plaats] (locatie aanrijding)
Tijdens het onderzoek is een buurtonderzoek ingesteld in de directe omgeving van de
locatie van de aanrijding en is gesproken met een aantal bewoners. (…)
Uit dit buurtonderzoek zijn de navolgende bijzonderheden bekend geworden:
 Direct na de aanrijding liepen er twee jonge, vermoedelijk blanke mannen, rond de
[merk]
 Eén van de mannen was ongeveer 1.75 meter groot en de tweede man was
ongeveer 1.90 meter groot. De grootste persoon ging mogelijk gekleed in een beige
Hoody. De kleine persoon ging gekleed in donkere kleren.
 De mannen spraken in de Nederlandse taal met een Brabants accent met elkaar.
Men kon niet horen waarover werd gesproken.
 Beide mannen keken in de [merk] en openden daarbij portieren en ook de klep van
de kofferruimte van de [merk] . Het leek alsof de mannen iets in de auto zochten.
  • Er is niet gezien of er daadwerkelijk iets uit de [merk] is gehaald.
  • Op enig moment was de grootste van de twee mannen aan het bellen. Er kon niet
worden gehoord wat er werd gezegd.
 Op enig moment kwam er uit de richting van het centrum van [plaats] een tweede
personenauto aan rijden.
 Deze personenauto was donker van kleur en een ouder model sedan, mogelijk van
het merk BMW of Opel. Het merk en het kenteken van deze auto was niet bekend.
 Deze auto werd geparkeerd bij de Fysiotherapiepraktijk aan de Papendijk, ongeveer
50 meter voor de plaats van de aanrijding.
 De bestuurder van die auto was ongeveer even groot als de grootste van de twee
mannen bij de [merk] . Mogelijk dat er ook een bijrijder in de sedan zat.
  • Ook deze persoon ging bij de [merk] kijken.
  • Even later zijn alle drie personen in de donkere sedan gestapt waarna deze terug is
gereden in de richting van het centrum van [plaats] .
 Later was de eigenaar van de tuin benaderd door de vader van verzekerde. Die had
medegedeeld dat volgens verzekerde de [merk] was gestolen en vervolgens de
aanrijding plaats had gevonden, terwijl verzekerde op een feest was.
 De vader van verzekerde had de eigenaar van de tuin € 150,- betaald om de schade
aan de tuin te vergoeden
 De [merk] was met geopende portieren en geopende klep van de kofferruimte
achtergelaten en was niet afgesloten.
(…)
3.7
Informatie politie
Tijdens het onderzoek is gesproken met een medewerker van de politie te [plaats] .
Door deze medewerker is desgevraagd het navolgende kenbaar gemaakt:
  • De [merk] werd met forse schade aan de voorzijde aangetroffen.
  • Alle portieren van de [merk] waren dicht maar niet afgesloten.
  • Aan de portieren was geen braakschade zichtbaar.
  • De motor van de [merk] was nog in werking.
  • Er werd geen voertuigsleutel in het contact of elders in de [merk] aangetroffen.
  • Het was niet bekend of er in het dashboard van de [merk] een melding werd
weergegeven.
 De motor werd door middel van de start/stop knop uitgeschakeld door een
medewerker van de politie.
 Na de aanrijding zijn medewerkers van de politie naar de woning van verzekerde
gegaan.
  • In de woning toonde de vader van verzekerde de reservesleutel van de [merk] .
  • Nadat verzekerde thuis kwam toonde hij een voertuigsleutel van de [merk] , die hij uit
zijn broekzak haalde.’
(…)
5. CONCLUSIE
Op grond van het hierboven omschreven onderzoek wordt het navolgende geconcludeerd:
  • De [merk] moet zijn geopend en gestart met één van de voertuigsleutels die in het bezit waren van de verzekerde.
  • Ten tijde van de aanrijding was de voertuigsleutel nog in de [merk] aanwezig en is, na tot stilstand te zijn gekomen, met in werking zijnde motor verwijderd.
3.9.
Bij brief van 26 juli 2017 heeft [geïntimeerde] [appellant] in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek door i-TEK en hem gevraagd om een reactie.
3.10.
Op 6 november 2017 heeft [medewerker i-TEK] in opdracht van i-TEK een aanvullend rapport uitgebracht. Dit rapport luidt:
1.
Aanvulling op rapportage
(..)
Samenvatting van het onderzoek
- Beide voertuigsleutels waren door/vanwege de fabrikant vervaardigd en de
insteeksleutels hiervan konden aan het voertuig met het V.I.N. [V.I.N. nummer]
worden toegewezen.
- In de voertuigelektronica van dit voertuig waren twee transponders aangemeld welke
combineerden met die van de beide ter beschikking gestelde voertuigsleutels.
- Het mechanische portierslot en het contactslot vertoonden geen sporen van braak of
manipulatie.
- In het toegang- en startbevoegdheidssysteem werden gedurende de daadwerkelijke
analyse geen storingen geconstateerd. Wel werd uit het geheugen een dergelijke melding
aangetroffen nadat de ongevalsschade werd geregistreerd.
- In het geheugen werd op 14 mei 2017 te 03.06 uur en een kilometerstand van 202.117
km een ongeval geregistreerd, waarbij diverse airbags en de gordelspanner van de
bestuurder werd geactiveerd.
- De veiligheidsgordel van de bestuurder was strak langs de middenstijl van het voertuig
gespannen en kon niet meer worden bediend, hetgeen er op duidt dat deze gordel niet is
gebruikt tijdens het ongeval.
- De airbag en de gordelspanner aan de passagierszijde waren niet geactiveerd, hetgeen er
op duidt dat er zich geen passagier in het voertuig heeft bevonden.
- Op een geregistreerde kilometerstand van 202.117 km werd bij een stilstaand voertuig
de gebruikte voertuigsleutel uitgenomen, terwijl de motor van het voertuig in werking
was.
Conclusies uit het onderzoek
- Aan het voertuig werd slechts schade geconstateerd met betrekking tot het ongeval en
geen schade die aan een diefstal kon worden toegeschreven.
- Het betreffende voertuig kon slechts worden gebruikt niet behulp van één van de twee
onderzochte voertuigsleutels.
- Het voertuig was op 14 mei 2017 te 03.06 uur en een kilometerstand van 202.117 km
betrokken bij een verkeersongeval waarbij diverse airbags en de gordelspanner van de
bestuurder waren geactiveerd.
- De bestuurder van het voertuig gebruikte op het moment van het verkeersongeval geen
autogordel.
- Gezien de uitgelezen storing met betrekking tot de startonderbreker, welke na het
ongeval werd geregistreerd, is het niet onwaarschijnlijk dat de gebruikte voertuigsleutel
uit het stilstaande voertuig is genomen, waarbij de motor van het voertuig in werking
bleef.
In het kader van vorenstaande is het navolgende van belang:
- Het voertuig was uitgerust met een gescheiden start- en toegangssysteem.
- Het voertuig was niet voorzien van een ‘Easy Entry” dan wel “Keyless Go” systeem. Voor
de manipulatie en het onbevoegd gebruik van een dergelijk systeem gelden andere
werkwijzen.
- Het toegangssysteem bestaat uit een centrale vergrendeling en kan worden benaderd
door de mechanische bediening van het slot in het bestuurdersportier dan wel door de
geïntegreerde afstandsbediening in de aan het voertuig gekoppelde voertuigsleutels.
- De startbeveiliging wordt bediend door de koppeling van de in de voertuigsleutel
aanwezige transponder met de startonderbreker. Deze transponder moet dan in de
directe nabijheid van het contactslot zijn.
2
Diefstal en manipulatie
De centrale vergrendeling van dit voertuig kan op diverse manieren op illegale wijze worden
beïnvloed, namelijk door:
- Onbevoegd gebruik van de oorspronkelijke voertuigsleutel.
- Manipulatie of verbreking van het mechanische slot.
- Storen (jammen) van het signaal van de geïntegreerde afstandsbediening van de
voertuigsleutel.
- Opvangen en kopiëren van het signaal van de geïntegreerde afstandsbediening uit de
voertuigsleutel en dit signaal gebruiken bij het voertuig (“hacken”). Voor deze werkwijze
gelden een aantal restricties zoals tijd en afstand,
Het onbevoegd starten en daadwerkelijk gebruik van dit voertuig kan slechts worden
beïnvloed door:
- Onbevoegd gebruik van de oorspronkelijke voertuigsleutel.
- Het aanleren en activeren van een extra transponder (sleutel) in de elektronica van het
voertuig.
3
Resumé
In en aan het voertuig werden geen braak- of manipulatiesporen waargenomen.
Indien het signaal van voertuigsleutels wordt gestoord of “gehackt’ (opgevangen en
doorgezonden naar het voertuig) wordt slechts de centrale vergrendeling aangevallen. Het
voertuig kan dan zonder zichtbare schade geopend zijn.
Voor het starten en gebruik van het geopende voertuig dient men vervolgens te beschikken
over een extra transponder die in het voertuig moet worden geactiveerd.
Uit de analyse van de elektronica werd zichtbaar dat er slechts twee transponders
aangeleerd en geactiveerd waren waarvan de waarden overeen kwamen met de twee
overgedragen en onderzochte voertuigsleutels. Er kan dus slechts gebruik zijn gemaakt van
(één van) de twee onderzochte voertuigsleutels.’
3.11.
Bij brief van 13 mei 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat de schademelding onrechtmatig was en de schade niet werd vergoed. Daarnaast heeft [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de kosten die verband houden met het onderzoek naar de schademelding. Ten slotte heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het eigen Incidentenregister van [geïntimeerde] en het Extern Verwijzingsregister op basis van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). De registratie in het Incidentenregister was voor de duur van acht jaar en de registratie in het Extern Verwijzingsregister voor de duur van vier jaar.
3.12.
De waarde van de auto hebben partijen op 24 mei 2017 vastgesteld op € 12.500,00 inclusief btw.
3.13.
Bij e-mail van 4 oktober 2018 heeft i-TEK aan [geïntimeerde] meegedeeld:
‘Zie hieronder de reactie van [medewerker i-TEK] , ID-Tech.
“Het verlengen van het sleutelsignaal is slechts mogelijk bij de Keyless Entry systemen.
Hierbij wordt niet alleen de centrale vergrendeling bedient maar ook de startonderbreker.
In deze [merk] was dit systeem niet aanwezig.
In principe is het mogelijk om (in bepaalde gevallen), bij het bedienen van de geïntegreerde afstandsbediening van de sleutel (slechts op dat moment) het signaal op te vangen en vervolgens daarmee het betreffende voertuig te openen.
De startonderbreker van dit voertuig is zodanig ingericht dat de betreffende sleutel in het
elektronische contactslot aanwezig moet zijn en het voertuig om de transponder in de
sleutel te kunnen herkennen.
Voor zover mijn kennis reikt is de transponder van de sleutel van een [merk] niet te
kopiëren/dupliceren.
Zou dat in enig geval wel mogelijk zijn dient de originele sleutel in daarvoor bestemde
apparatuur aanwezige te zijn om de gegevens van deze sleutels uit te lezen en vervolgens
met behulp van deze apparatuur te kopiëren.
Deze gegevens kunnen dan in een andere sleutel (transponder) worden geschreven.”’

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in conventie gevorderd:
‘I te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] op basis van de verzekeringspolis
is gehouden de schade van [appellant] te vergoeden, dan wel te verklaren
voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de
nakoming van de verzekeringsovereenkomst dan wel onrechtmatig
heeft gehandeld jegens [appellant] ;
II [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst te veroordelen om binnen
twee weken na betekening van het vonnis tegen behoorlijke bewijs
van kwijting, aan eiser te betalen het schadebedrag ad. € 12.000,--,
althans een bedrag door U.E. in goede justitie te bepalen,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017 dan wel
vanaf de dag van dagvaarding dan wel een door U.E. in goede
justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
III [geïntimeerde] op grond van art. 6:74 BW dan wel art. 6:162 BW te
veroordelen tot het verwijderen van (de naam van) [appellant] uit het
interne- en externe-incidentenregister, een en ander op straffe van
een dwangsom ad. € 250,--, althans een bedrag door U.E. in goede
justitie te bepalen, per dag en/of per keer, en met een maximum van
€ 20.000,--, althans een door U.E. rechtbank te bepalen maximum,
dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
IV [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de
gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met € 101,-- ingeval van
betekening en te bepalen dat gedaagde de wettelijke rente over deze
kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen 14 dagen na
dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.’
4.2.
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd om [appellant] :
‘te veroordelen tot betaling binnen 8 dagen na het ten deze te wijzen vonnis van:
a. de hoofdsom van € 532,-, vermeerderd met een bedrag aan onderzoekskosten ad
€ 6.210,33;
b. de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim te weten 2 april 2018, althans vanaf 14 september 2018, althans vanaf de dag van indiening van deze conclusie tot aan de dag der algehele voldoening;
c. al het vorenstaande nog te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 861,67 overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
(…) met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de na kosten ten belope van € 131,- een en ander te voldoen binnen veertien dagen
na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te berekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.’
4.3.
Partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen.
De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en de tegenvordering van [geïntimeerde] toegewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd dat het bestreden vonnis, waarbij zijn vorderingen zijn afgewezen en de tegenvorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, wordt vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog geheel worden toegewezen en de tegenvorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen.
5.2.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven aangevoerd en zijn eis deels verminderd en deels vermeerderd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en:
‘I te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] op basis van de verzekeringspolis
is gehouden de schade van [appellant] te vergoeden, dan wel te verklaren
voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de
nakoming van de verzekeringsovereenkomst dan wel onrechtmatig
heeft gehandeld jegens [appellant] ;
II [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst te veroordelen om binnen
twee weken na betekening van het vonnis tegen behoorlijke bewijs
van kwijting, aan eiser te betalen het schadebedrag ad. € 7.150,--,
althans een bedrag door U Edelgrootachtbaar Gerechtshof in goede
justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14
mei 2017 dan wel vanaf de dag van dagvaarding dan wel een door
U.E. in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele
voldoening;
III [geïntimeerde] op grond van art. 6:74 BW dan wel art. 6:162 BW te
veroordelen tot het verwijderen van (de naam van) [appellant] uit het
interne- en externe-incidentenregister, een en ander op straffe van
een dwangsom ad. € 250,--, althans een bedrag door U.E. in goede
justitie te bepalen, per dag en/of per keer, en met een maximum van
€ 20.000,--, althans een door U. Edelgrootachtbaar Gerechtshof te
bepalen maximum, dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan de veroordeling
te voldoen;
IV [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 332,75 aangaande de kosten
ter vaststelling van de aansprakelijkheid, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf het moment van indienen van onderhavige
memorie van grieven, althans een datum door U. Edelgrootachtbaar
Gerechtshof in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele
voldoening;
V [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de
gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met € 101,-- ingeval van
betekening en te bepalen dat gedaagde de wettelijke rente over deze
kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen 14 dagen na
dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.’
5.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto is gestolen, zoals [appellant] stelt. De grieven I tot en met IV zijn hiertegen gericht. Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.
5.4.
Hoewel [appellant] in de memorie van grieven de tegenvorderingen van [geïntimeerde] niet heeft besproken, gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep ook het bestreden vonnis betreft, voor zover in reconventie gewezen, en dat [geïntimeerde] dit redelijkerwijs heeft moeten begrijpen.
In de dagvaarding in hoger beroep is gevorderd dat het gehele vonnis wordt vernietigd en dat de tegenvorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. De inhoud van de grieven heeft bovendien ook betrekking op het verweer dat [appellant] in eerste aanleg tegen de tegenvorderingen heeft gevoerd.
5.5.
Uit de stellingen van partijen valt op te maken dat [geïntimeerde] op grond van de verzekeringsovereenkomst die tussen partijen bestond, verplicht is de schade aan de auto te vergoeden, als de auto ten tijde van de aanrijding was gestolen. In beginsel rust op [appellant] de last om te bewijzen dat de auto was gestolen, omdat hij een beroep doet op het rechtsgevolg daarvan, te weten het recht op het vergoeden van de schade.
5.6.
Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat vóór de aanrijding plaatsvond, gebruik moet zijn gemaakt van een autosleutel om met de auto te rijden. Er waren twee originele autosleutels, de ene autosleutel was in de nacht van de aanrijding in bezit van [appellant] en de andere lag in de kast bij de ouders van [appellant] . De autosleutels bevatten een transponder waarvan het motormanagementsysteem van de auto het signaal moet herkennen om de auto te kunnen starten. In het motormanagementsysteem van de auto waren twee autosleutels geregistreerd, namelijk de beide autosleutels van [appellant] . Alleen met de geregistreerde autosleutels en hun transponders kon de motor worden gestart. Ook dit alles is niet in geschil.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [appellant] , dat de auto was gestolen toen de aanrijding plaatsvond, alleen waar kan zijn als daarbij een nagemaakte autosleutel met transponder is gebruikt. Dat is ook waar [appellant] zich in hoger beroep op richt.
5.8.
In dit verband zijn twee aspecten van belang. Het eerste is of het mogelijk was om een dergelijke autosleutel met transponder na te maken. Het tweede aspect is of er enige aanleiding is om te vermoeden dat een autosleutel met transponder is nagemaakt en die nacht een nagemaakte autosleutel met transponder is gebruikt om de auto te stelen.
5.9.
Volgens de e-mail van [medewerker i-TEK] van 4 oktober 2018 is, als het namaken van de autosleutel met transponder voor deze auto mogelijk is, voor het namaken een originele autosleutel nodig. Met behulp van apparatuur (en software) moeten de gegevens van deze sleutel worden uitgelezen en vervolgens gekopieerd en overgezet op de transponder van een andere sleutel. Dat is in wezen ook wat [naam 2] van Edilock Holland verklaart in de brief die [appellant] heeft overgelegd (memorie van grieven, productie 1, de bijbehorende factuur dateert van 3 juli 2019). Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] nog een nadere uitleg van [medewerker i-TEK] van 3 januari 2020 overgelegd (productie 1). Volgens deze nadere uitleg was het met de wetenschap van toen niet mogelijk een transponder van een [merk] te klonen, maar later wel, mits de originele autosleutel tezamen met de niet afgesloten auto tot acht uren beschikbaar zijn. Op deze nadere uitleg heeft [appellant] echter nog niet kunnen reageren.
5.10.
Als wordt verondersteld dat het al in 2017 mogelijk was om de originele autosleutel met transponder van een [merk] na te maken, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de autosleutel met transponder van de auto van [appellant] daadwerkelijk is nagemaakt en dat een dergelijke nagemaakte autosleutel is gebruikt in de nacht van 13 op 14 mei 2017. [appellant] speculeert slechts dat de vorige eigenaar van de auto de autosleutel kan hebben laten namaken of dat de sleutel bij een garage of wasstraat kan zijn nagemaakt. Er is echter geen enkele concrete aanwijzing dat dit is gebeurd of kan zijn gebeurd. [appellant] schetst bijvoorbeeld geen concrete situatie die aanleiding geeft tot enig redelijk vermoeden, dat daarbij – met behulp van de benodigde apparatuur – de autosleutel met transponder is of kan zijn nagemaakt. [appellant] maakt zelfs niet concreet dat hij, in de relatief korte tijd waarin hij de auto heeft gehad, de auto met de autosleutel aan een garage of wasstraat ter beschikking heeft gesteld, laat staan dat daarbij de gelegenheid was om ongemerkt de autosleutel met transponder te kopiëren. Evenmin blijkt dat [appellant] navraag heeft gedaan of proberen te doen bij de vorige eigenaar van de auto. Verder is er ook niets dat erop wijst of tot enig vermoeden aanleiding geeft dat een dergelijke nagemaakte autosleutel in de bewuste nacht is gebruikt. [appellant] komt niet verder dan dat het volgens hem niet is uit te sluiten. Daarmee is dit is echter geenszins aannemelijk gemaakt. Het hof laat dan nog in het midden dat de aanrijding eerder lijkt te passen bij iemand die onder invloed van veel alcohol een auto bestuurt dan bij iemand die de moeite heeft genomen om een dergelijke autosleutel met transponder na te laten maken en de auto vervolgens steelt.
5.11.
Het hof ziet niet in dat relevant is of uit belgegevens of anderszins kan blijken dat [appellant] door zijn moeder is opgebeld op het moment dat de politie bij haar voor de deur stond. Zelfs als hij is gebeld toen hij (al dan niet: weer) op het feest was, waar hij in de avond van 13 mei 2017 heen is gegaan, maakt dat niet aannemelijk dat de auto met gebruikmaking van een nagemaakte autosleutel met transponder is gestolen, zoals [appellant] stelt. Het beroep op zijn privacy, dat [appellant] heeft gedaan toen het erom ging om aan de hand van belgegevens vast te stellen of [appellant] degene is geweest die ten tijde van de aanrijding op de plaats van de aanrijding heeft gebeld (zie 3.5 en 3.8), geeft in dit verband overigens wel te denken.
5.12.
Ook verder heeft [appellant] niets naar voren gebracht waaruit in enig opzicht aannemelijk wordt dat de auto was gestolen, ten tijde van de aanrijding. Uit het onderzoek van i-TEK en [medewerker i-TEK] is in tegendeel aannemelijk geworden dat dit niet het geval is geweest.
5.13.
Nu er in geen enkel opzicht een aanwijzing is of aannemelijk is dat de auto was gestolen, zoals [appellant] stelt, kan het [appellant] ook niet baten als in dit geval aan het bewijs van de diefstal geen hoge eisen mogen worden gesteld. Er is immers nog geen begin van bewijs of aannemelijkheid.
5.14.
De conclusie is dat de grieven I tot en met IV geen doel treffen.
5.15.
Grief VI betreft het opnemen van [appellant] in het zogenoemde incidentenregister en het externe verwijzingsregister.
5.16.
[appellant] stelt dat de auto is gestolen en dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij ‘negatief betrokken zou zijn in deze zaak’, zodat het opnemen in de register niet terecht is.
Dit argument gaat niet op. Het hof is immers tot het oordeel gekomen dat er in geen enkel opzicht een aanwijzing is dat de auto inderdaad was gestolen, zoals [appellant] met het oog op het verkrijgen van een uitkering van [geïntimeerde] heeft gesteld. Dat [appellant] nadeel van de registraties ondervindt bij het sluiten van verzekeringen, zoals hij stelt, is op zichzelf geen goede reden om [geïntimeerde] te verplichten de registraties ongedaan te maken, mede in het licht van het doel waarvoor de registers in het leven zijn geroepen. Uit hetgeen [appellant] aanvoert, blijkt ook niet dat de registraties in de gegeven omstandigheden disproportioneel zou zijn.
5.17.
[appellant] stelt ook nog dat de registraties al langer dan twee jaar duren en dat het voortduren niet langer redelijk is. [appellant] licht dit niet toe. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat thans, na meer dan twee jaar, het handhaven van de registraties niet langer proportioneel is, heeft [appellant] dus niet naar voren gebracht. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn het hof ook niet op andere wijze gebleken.
5.18.
De conclusie is dat grief VI faalt.
5.19.
Bij deze stand van zaken faalt ook grief V, die is gericht tegen het afwijzen van de vorderingen van [appellant] .
5.20.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd met de vordering tot het vergoeden van de kosten van de eerdergenoemde verklaring van [naam 2] . Deze vordering zal het hof afwijzen. Er is immers geen grondslag om [geïntimeerde] te verplichten de kosten te betalen, nu [geïntimeerde] de schade van [appellant] niet behoeft te vergoeden.
5.21.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Het kan immers niet tot een andere uitkomst leiden.
Proceskosten
5.22.
[appellant] is in het ongelijk gesteld. De proceskosten komen om die reden voor zijn rekening. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] volgt vast:
- griffierecht € 741,00
- salaris advocaat
€ 1.114,00(tarief II, 1 punt)
totaal € 1.855,00
Slotsom
5.23.
De grieven leiden niet tot het vernietigen van het bestreden vonnis. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op
€ 1.855,00 tot heden voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 maart 2021.
griffier rolraadsheer