ECLI:NL:GHSHE:2021:677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
20-003338-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis politierechter en oplegging voorwaardelijke gevangenisstraf voor vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder door de politierechter niet strafbaar verklaard voor vernieling en was ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en het interieur van de woning van de benadeelde partij heeft beschadigd op 12 juli 2018 te Stein. Het hof heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij handelde in een toestand van psychische overmacht, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder een onoverkomelijke druk handelde. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat het hof oordeelde dat er onvoldoende wettelijke grondslag was voor de toekenning van immateriële schadevergoeding. Tevens is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003338-18
Uitspraak : 3 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 oktober 2018, parketnummer 03-155286-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-073597-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van vernieling niet strafbaar verklaard en heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] afgewezen. Tot slot heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 03-073597-17) afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 400,- ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 03-073597-17).
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvolging, nu de verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 03-073597-17).
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2018 te Stein opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en het interieur en/of huisraad, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2018 te Stein opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en het interieur en huisraad, die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht. Daartoe heeft de verdediging, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte naar zijn zeggen werd gevolgd door personen met wie hij een conflict had en dat hij toen in paniek de woning van [benadeelde] is binnengedrongen.
Het hof overweegt als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof is tot het oordeel gekomen dat de door de verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Daartoe heeft het hof overwogen dat de verklaring van de verdachte dat hij werd gevolgd door een auto die met piepende banden remde, niet door andere bewijsmiddelen uit het dossier worden ondersteund. De verklaringen van aangever [benadeelde] en getuige [getuige] bieden geen ondersteuning voor de aanwezigheid van een auto die met piepende banden remde. Verder is de verklaring van verdachte overigens op een onderdeel aantoonbaar onjuist. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij door [benadeelde] naar een berghok achterin de woning werd geleid, terwijl [benadeelde] heeft verklaard dat de verdachte de woning in rende, in vrijwel elke hoek van de benedenverdieping van de woning is geweest en [benadeelde] zelf naar buiten is gegaan. De verklaring van [benadeelde] wordt ondersteund door de foto’s in het dossier, die een bloedspoor over de gehele benedenverdieping van de woning laten zien.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en daarbij rekening te houden met de schending van de redelijke termijn. In ieder geval heeft de raadsvrouw verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat zulks een behandeltraject zal doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van een voordeur, het interieur en huisraad van [benadeelde] . Het hof rekent het verdachte aan dat hij hierdoor blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van [benadeelde] en hem financiële schade heeft berokkend.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof heeft de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte op een wachtlijst voor een klinische opname bij Radix staat, begeleid wordt door de reclassering, een Wajong-uitkering ontvangt en onder bewind staat.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In eerste aanleg is de zaak van verdachte zeer voortvarend behandeld nu het bewezen verklaarde feit heeft plaats gevonden op 12 juli 2018 en de politierechter reeds op 18 oktober 2018 vonnis heeft gewezen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 18 oktober 2018, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 3 maart 2021, is een periode van twee jaren en 4,5 maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Een deel van de overschrijding komt voor rekening van de verdachte nu een eerdere behandeling die was gepland voor de zitting van 21 oktober 2020 op verzoek van de raadsvrouw is aangehouden.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in zeer geringe mate is overschreden. Om die reden zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Conclusie
Het hof zal aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 400,- ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er een wettelijke grondslag bestaat voor de toekenning van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] . Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft bij vordering van 9 augustus 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 21 juni 2018 onder parketnummer 03-073597-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat, nu de verdachte deze gevangenisstraf voor de duur van 4 weken al heeft uitgezeten, het openbaar ministerie in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03-073597-17.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 3 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.